ECLI:NL:TGDKG:2021:89 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/679049 / DW RK 20/42

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:89
Datum uitspraak: 12-03-2021
Datum publicatie: 15-12-2021
Zaaknummer(s): C/13/679049 / DW RK 20/42
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft klager te kennen gegeven dat hij ter zake van het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken de woning van klager moest binnentreden. Klager heeft aangegeven dat hij niet aanwezig kon zijn. De gerechtsdeurwaarder is vervolgens de woning binnen gegaan op grond van het bepaalde in artikel 444 Rv in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aan klager heeft meegedeeld dat hij tevens opdracht had om een proces-verbaal van constatering op te maken. De bescherming van het huisrecht is geregeld in artikel 12 van de Grondwet.  Ingevolge het eerste lid is binnentreden zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. Het tweede lid bepaalt dat voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden zijn vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen. Nu de gerechtsdeurwaarder klager niet heeft geïnformeerd dat hij van zijn opdrachtgever ook de opdracht had gekregen om een proces-verbaal van constatering op te maken, heeft hij in strijd met artikel 12 van de Grondwet gehandeld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 maart 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/679049 / DW RK 20/42 ingesteld door:

[..],

wonende te [..],

klager,

gemachtigde: mr. [..],

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 29 januari 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op

6 maart 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 29 januari 2021 alwaar klager, bijgestaan door een tolk, zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

12 maart 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van [..] op klager.

-           Op 4 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder zich, in aanwezigheid van een hulpofficier van justitie, de toegang tot de woning van klager verschaft teneinde conservatoir beslag op roerende zaken van klager te kunnen leggen.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft op 4 juli 2019 tevens een proces-verbaal van constatering opgesteld.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder een proces-verbaal van constatering heeft opgemaakt waarin hij zijn bevindingen van de binnenzijde van de voordeur heeft vastgelegd door middel van het maken van een foto, zonder dat klager hiervoor toestemming heeft gegeven.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De kamer overweegt het volgende. De gerechtsdeurwaarder heeft aan klager te kennen gegeven dat hij ter zake van het leggen van conservatoir beslag op roerende zaken de woning van klager moest binnentreden. Klager heeft aangegeven dat hij niet aanwezig kon zijn. De gerechtsdeurwaarder is vervolgens de woning binnen gegaan op grond van het bepaalde in artikel 444 van het Wetboek van burgerlijke

rechtsvordering in samenhang met de artikelen 10 en 11 van de Algemene wet op het binnentreden. Vaststaat dat de gerechtsdeurwaarder niet aan klager heeft meegedeeld dat hij tevens opdracht had verkregen om een proces-verbaal van constatering op te maken.

4.3 De bescherming van het huisrecht is geregeld in artikel 12 van de Grondwet. In dit artikel is bepaald aan welke voorwaarden moet worden voldaan indien men een woning binnentreedt zonder toestemming van de bewoner. Ingevolge het eerste lid is binnentreden zonder toestemming van de bewoner alleen geoorloofd in de

gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen. Het tweede lid bepaalt dat voor het binnentreden overeenkomstig het eerste lid voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden zijn vereist, behoudens bij de wet gestelde uitzonderingen.

Nu de gerechtsdeurwaarder klager niet heeft geïnformeerd dat hij van zijn

opdrachtgever - ook - de opdracht had gekregen om een

proces-verbaal van constatering op te maken, heeft hij in strijd met artikel 12 van de Grondwet gehandeld. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij een

voortgezette bevoegdheid zou hebben omdat hij al rechtmatig in de woning verbleef om conservatoir beslag te leggen, faalt nu dit blijkens het voorgaande getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.

4.4 De kamer verklaart de klacht gegrond en ziet aanleiding de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opleggen. In dat verband acht de kamer van belang dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting tot inkeer is gekomen, wat reden is om aan hem geen zwaardere maatregel op te leggen.

4.5 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:              

  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager. Voor klager worden die begroot op totaal € 350,- aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 150,-).
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.