ECLI:NL:TGDKG:2021:7 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/675960 / DW RK 19/630 LB/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:7
Datum uitspraak: 26-01-2021
Datum publicatie: 27-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/675960 / DW RK 19/630 LB/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Maatregel: schorsing voor de duur van twee weken en een proceskostenveroordeling. De gerechtsdeurwaarder heeft bij het executeren van de titel, blindelings vertrouw op de informatie van zijn opdrachtgever, in die mate dat hij eigen verantwoordelijk geheel terzijde heeft geschoven. Zelfs nadat klager gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen de gelegde derdenbeslagen heeft hij klager eenvoudig verwezen richting een executiegeschil, in plaats van de titel alsnog te onderwerpen aan een marginale toetsing. ***** UITSPRAAK IN HOGER BEROEP: 28 december 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3984 *****Het hof:- vernietigt de bestreden beslissing, waar het betreft de opgelegde maatregel;en, opnieuw beslissende:- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;- bevestigt de bestreden beslissing voor het overige. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 26 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/675960 / DW RK 19/630 LB/SM ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 29 november 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 20 januari 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 15 december 2020, alwaar klager, diens gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 26 januari 2021.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis in kort geding van 1 april 2016 heeft klager gevraagd om de opheffing van de ten laste van hem op 7 januari 2016 gelegde beslagen door [   ] (hierna: schuldeiser). Schuldeiser is veroordeeld tot opheffing van de gelegde beslagen.

-          In een procedure tussen schuldeiser en vier gedaagden (waarvan klager één is geweest) is bij vonnis van 29 november 2017, onder meer, andermaal overwogen dat de ten laste van klager in privé gelegde beslagen van 7 januari 2016 onterecht zijn (geweest). Uit het dictum blijkt dat gedaagde sub 1 ([   ]) veroordeeld is tot betaling van een som en dat klager veroordeeld is er zorg voor te dragen dat gedaagde sub 1 voldoet aan de veroordeling.

-          Op 30 november 2017 heeft mr. [   ] (hierna: de opdrachtgever) aan de gerechtsdeurwaarder opdracht gegeven om het vonnis van 29 november 2017 aan onder andere klager te betekenen.

-          Bij exploot van 1 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het vonnis aan [   ] en klager betekend met bevel uitvoering te geven aan het vonnis van 29 november 2017.

-          Naar aanleiding van het hoger beroep heeft de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder verzocht de zaak aan te houden.

-          Bij e-mail van 13 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder opdracht gekregen diverse executoriale beslagen te leggen ten laste van [   ] en klager.

-          Bij exploot van 18 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een “hernieuwd bevel tot betaling” gedaan aan klager. Bij separate exploten heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal (derden)beslag gelegd op de onroerende zaak te [   ], [   ] en onder de [   ], [   ], [   ]. en [   ]., waarna de processen-verbaal van beslaglegging bij exploten van 19 november 2019 aan klager zijn betekend.

-          Bij brief van 18 november 2019 heeft (de gemachtigde van) klager de gerechtsdeurwaarder gewezen op de onrechtmatigheid van de beslagen en hem gesommeerd tot opheffing van de beslagen.

-          Bij e-mail van 19 november 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager bericht dat zijn opdrachtgever hem nadrukkelijk heeft verzocht de gelegde beslagen niet op te heffen en dat klager eventueel een executiegeschil diende op te starten.

-          Bij e-mail van 19 november 2019 heeft (de gemachtigde van) klager gereageerd op de reactie van de gerechtsdeurwaarder. 

-          Bij brieven van 20 november 2019 zijn de beslagen (enkel) ten laste van klager opgeheven. De beslagen ten laste van [   ] bleven gehandhaafd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich – naar de kamer begrijpt – er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      exploten heeft opgemaakt of heeft doen opmaken en uitgebracht met een inhoud die in strijd is met de werkelijkheid, hetgeen de gerechtsdeurwaarder wist of behoorde te weten;

b)      exploten heeft opgemaakt of doen opmaken en betekend met een valselijke inhoud, meer specifiek met de onjuiste en valselijke opgave dat klager veroordeeld zou zijn tot betaling van een bedrag in geld, hetgeen de gerechtsdeurwaarder gedaan heeft met het oogmerk om het als onvervalst te gebruiken ter faveure van zijn opdrachtgever en met het oog op een van de meest verregaande (ambt)handeling van de gerechtsdeurwaarder; het executoriaal beslag.

3. De reactie van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van voornoemd artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van de klachtonderdelen heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat de exploten met een onjuist opgave zijn opgemaakt en dat er beslagen zijn gelegd zonder dat daarvoor een titel was. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting herhaaldelijk verklaard dat hij bij zijn handelen is afgegaan op de opdracht van zijn opdrachtgever en er (blindelings) op heeft vertrouwd dat hij hem een opdracht heeft gegeven waar een titel voor was.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft mogen vertrouwen op de door zijn opdrachtgever verkregen informatie, zeker nu deze opdrachtgever een advocaat betrof. Dit laat echter onverlet dat de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijk heeft zijn opdracht te toetsen, zij het marginaal. Zeker in dit geval was daar alle reden toe. Ten eerste waren twee jaren verstreken tussen het gedane bevel van 1 december 2017 en dat van 18 november 2019, wat aanleiding moest zijn voor extra controle

Ten tweede ging het om een geschil tussen ex-echtelieden, waarbij in de regel ook extra oplettendheid is vereist.

4.4 Als de gerechtsdeurwaarder, ter uitvoering van zijn verplichting om marginaal te toetsen of de hem verstrekte titel grond gaf voor executiemaatregelen, het exploot tot hernieuwd bevel tot betaling naast de titel had gelegd, zou hij niet tot tenuitvoerlegging zijn overgegaan. De toetsing heeft echter niet plaatsgevonden. Daar komt bij dat, toen (de gemachtigde van) klager gemotiveerd bezwaar maakte tegen het gelegde beslag de gerechtsdeurwaarder nòg niet de hem verstrekte titel kritisch tegen het licht heeft gehouden, maar klager naar een executiegeschil heeft verwezen. Hier heeft de gerechtsdeurwaarder wederom blindelings gedaan wat hem was opgedragen.

4.5 Uit het hiervoor overwogene volgt dat de klacht terecht is voorgesteld. Van opzet is echter niet gebleken en de kamer is niet bevoegd om strafrechtelijke oordelen te vellen zoals dat sprake zou zijn van valsheid in geschrifte.

4.6 Gelet op de ernst van de geconstateerde normschending is de kamer van oordeel dat in dit geval niet kan worden volstaan met een lichtere maatregel dan de oplegging van een schorsing.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-        € 350,00 aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van

€ 50,00 en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,00 (1 punt voor de opstellen van het klachtschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling; waarde per punt € 150,00).

-        € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klager betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van een schorsing voor de duur van twee weken op. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing op een aan de gerechtsdeurwaarder meegedeelde datum van ingang;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, begroot op € 350,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. W.M. de Vries en mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.