ECLI:NL:TGDKG:2021:63 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/680469 / DW RK 20/97

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:63
Datum uitspraak: 18-10-2021
Datum publicatie: 24-11-2021
Zaaknummer(s): C/13/680469 / DW RK 20/97
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft de dagvaarding naar een verouderd adres van de curators van klager verzonden. Verder blijft de gerechtsdeurwaarder correspondentie aan klager sturen, terwijl meermalen is verzocht de correspondentie aan zijn advocaat te richten. Ook na het vonnis zijn nog sommatiebrieven aan klager verzonden en niet (tevens) aan zijn curators. Klacht gegrond voor wat betreft bovengenoemde, klacht voor het overige ongegrond. Maatregel van berisping opgelegd en veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/680469 / DW RK 20/97 IN/WdJ ingesteld door:

mr. [  ], werkzaam bij [  ],

gevestigd te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 maart 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 april 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij brief met bijlage,

ingekomen op 25 augustus 2021, heeft klager zijn klacht aangevuld. De klacht is

behandeld ter openbare terechtzitting van 6 september 2021 alwaar klager is

verschenen. De gerechtsdeurwaarder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter

zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op 18 oktober 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 10 april 2019 is de cliënt ([  ] en zijn curators) van klager bij verstek veroordeeld tot het voldoen van een vordering van Univé Zorg.

-           Bij dagvaarding van 10 september 2019 is de cliënt van klager in verzet gekomen tegen dat vonnis.

-           Op 5 februari 2020 heeft de kantonrechter te Alkmaar vonnis gewezen in de verzetzaak.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: dagvaardingen aan verouderde adressen van de curators heeft uitgebracht;

b: ondanks herhaald verzoek van de debiteur alle correspondentie aan zijn advocaat te zenden, toch de debiteur rechtstreeks heeft benaderd zonder een afschrift aan klager te zenden;

c: ondanks het verzoek van klager een eventuele dagvaarding aan het kantooradres van de advocaat te betekenen, dit niet heeft gedaan;

d: in plaats van de debiteur zelf te dagvaarden, de curators heeft gedagvaard;

e: niet heeft gereageerd op het toegezonden betaalbewijs waarmee de procedure voorkomen had kunnen worden;

f: willens en wetens een te hoog bedrag heeft gevorderd;

g: de debiteur na het gewezen eindvonnis in verzet rechtstreeks heeft benaderd met een onjuiste vordering, nu die vordering niet voortvloeide uit het vonnis.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Klachten kunnen niet worden gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In het verweer heeft bovengenoemde toegevoegd gerechtsdeurwaarder zich opgeworpen als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 De kamer stelt vast dat klager, advocaat, niet optreedt namens zichzelf, maar namens zijn cliënten, te weten [  ] en zijn curators. De kamer neemt gelet op het vorenstaande de klacht in behandeling.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder bij het uitbrengen van de dagvaarding weliswaar de Basis Registratie Personen (BRP) van [  ] heeft geraadpleegd, maar niet de BRP van de curators. Dit betekent dat de dagvaarding aan een onjuist adres is betekend. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar. Dat de werkwijze bij het kantoor van de gerechtsdeurwaarder is aangepast en medewerkers daarop zijn gewezen, maakt dat niet anders. Dit klachtonderdeel is dan ook terecht voorgesteld.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat klager alsmede de debiteur de gerechtsdeurwaarder meermalen hebben verzocht om alle correspondentie gericht aan de debiteur aan klager te zenden en niet aan de debiteur. Uit de overgelegde producties blijkt dat aan dit verzoek niet altijd is voldaan. De kamer overweegt dat het in ieder geval op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om via de advocaat te corresponderen en zeker niet met de debiteur zelf, die immers onder curatele is gesteld. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat klager het verzoek om de dagvaarding aan zijn kantooradres te betekenen op 4 december 2015 heeft gericht aan Incassobureau [  ], dus niet aan de beklaagde gerechtsdeurwaarder. Het kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat hij de dagvaarding niet aan klager heeft verzonden.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat [  ] handelingsonbekwaam en tevens proces onbekwaam is nu hij onder curatele staat.  De gerechtsdeurwaarder heeft dus niet onjuist gehandeld door alleen de curators te dagvaarden.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e is niet betwist dat de vordering van Univé naar een onjuiste rekening is overgemaakt, namelijk naar de rekening van Univé Zorgkantoor. Deze vergissing is pas opgemerkt bij de verzetdagvaarding, dus te laat. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 16 augustus 2017 aangegeven dat hij het betaalbewijs op 7 augustus 2017 niet in goede orde heeft ontvangen. Niet gebleken is dat klager het betaalbewijs nadien aan de gerechtsdeurwaarder heeft doen toekomen. Ook ter zitting kon klager geen ontvangstbevestiging van de gerechtsdeurwaarder van het betaalbewijs overleggen. Niet gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f stelt de kamer vast dat de kantonrechter te Alkmaar de debiteur bij vonnis van 5 februari 2020 (onder meer) heeft veroordeeld tot betaling van de hoofdsom ad € 314,- en de gevorderde acceptgirokosten van
€ 1,50 heeft afgewezen. Niet duidelijk is waarom het de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verweten zou kunnen worden dat de opdrachtgever € 1,50 heeft gevorderd die niet is toegewezen.  

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder, na het vonnis van 5 februari 2020, op 12 februari 2020 een brief met daarin de restantvordering heeft verzonden aan [  ]. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat op het adres van [  ] ook één van de curators woont, namelijk [  ], zodat [  ] niet in zijn belang is geschaad. De kamer overweegt dat nu [  ] onder curatele is gesteld en dus handelingsonbekwaam is, waarvan de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was, de brief niet alleen gericht had mogen worden aan [  ]. Dat één van de curators op hetzelfde adres woonachtig is als

[  ], maakt het niet anders. Of de restant vordering wel of niet juist is, staat niet ter beoordeling aan de tuchtrechter. Verder blijkt uit de nagekomen stukken van klager dat de gerechtsdeurwaarder op 29 november 2020 opnieuw rechtstreeks en uitsluitend een brief aan [  ] heeft verzonden. De gerechtsdeurwaarder blijft de fout dus herhalen.

5.10 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opleggen.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn tevens veroordelen in de proceskosten. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen a, b en g gegrond;
  • verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;
  • bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. I.M. Nusselder, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. W.M. de Vries en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.