ECLI:NL:TGDKG:2021:58 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/689650 / DW RK 20/460

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:58
Datum uitspraak: 08-09-2021
Datum publicatie: 16-09-2021
Zaaknummer(s): C/13/689650 / DW RK 20/460
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Er bestond voor de gerechtsdeurwaarders geen aanleiding om het CCBR te raadplegen. Er is niet duidelijk gecommuniceerd dat sprake was van een voorwaardelijk akkoord en dat het beslag ondanks de betaling van klaagster niet zou worden opgeheven. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 september 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/689650 / DW RK 20/460 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ], in haar hoedanigheid als bewindvoerder van [ ],

gevestigd te [ ],

klaagster,

tegen:

1. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 8 september 2020, heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 14 september 2020, heeft klaagster haar klacht aangevuld. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 oktober 2020, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 juli 2021 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klaagster is, met kennisgeving, niet ter zitting verschenen. De uitspraak is bepaald op

8 september 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders zijn belast met een vordering van [ ] op

[ ] (hierna: [ ]).

-           Op 31 januari 2019 is beschermingsbewind uitgesproken over [ ].

-           Op 9 maart 2020 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de gemeente Rotterdam ten laste van [ ]. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft het proces-verbaal van het gelegde beslag op 17 maart 2020 aan [ ] betekend.

-           Bij e-mail van 19 maart 2020 zijn de gerechtsdeurwaarders geïnformeerd dat

[ ] een minnelijke schuldsanering natuurlijke personen (MSNP) traject achter de rug heeft en door middel van een saneringskrediet schuldenvrij is geworden.

-           Bij e-mail van 19 mei 2020 is namens [ ] verzocht om akkoord te gaan met betaling van 2,89% van de vordering, omdat al sprake is van een geslaagde minnelijke regeling. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders bij e-mail van

1 juni 2020 gereageerd.

-           Bij e-mail van 16 juni 2020 is namens [ ] verzocht het voorstel alsnog in behandeling te nemen.

-           Bij brief van 16 juli 2020 zijn de gerechtsdeurwaarders namens de opdrachtgever akkoord gegaan met betaling van 2,89% van de openstaande schuld tegen kwijting.

-           Op 27 juli 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders de betaling ontvangen in het onderhavige dossier.

-           Bij e-mails van 1 en 7 september 2020 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarders verzocht het beslag op te heffen.

-           Bij e-mail van 8 september 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders aangegeven dat er nog geen algeheel akkoord was en dat daarom het beslag nog niet was opgeheven.

-           Bij brief van 15 september 2020 heeft de Kredietbank [ ] de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met de voorgestelde schuldregeling, waarop het beslag is opgeheven en doorgehaald in het Digitaal Beslagregister.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

a. [ ] heeft een MSNP traject doorlopen, waarbij alle schuldeisers akkoord zijn gegaan met een aanbod tegen finale kwijting. LAVG had echter een vordering die klaagster onbekend was. LAVG heeft nimmer de moeite genomen het Centraal Curatele en Bewindsregister (CCBR) te raadplegen, waardoor de schuld niet is meegenomen in het MSNP traject;

b. de gerechtsdeurwaarders reageren niet op verzonden e-mails;

c. na overmaking van het verschuldigde bedrag op 27 juli 2020 is het beslag niet opgeheven;

d. de gerechtsdeurwaarders hebben op 8 september 2020 gesteld dat er nog geen akkoordverklaring van de andere schuldeisers was ontvangen en dat daarom het beslag niet kan worden opgeheven. Klaagster heeft echter op 19 maart 2020 al meegedeeld dat de andere schuldeisers allen akkoord waren. Ook een medewerker van de Kredietbank heeft op 19 mei 2020 meegedeeld dat er sprake was van een geslaagde minnelijk regeling.  

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt.

5.2 De klacht is gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. In het verweer heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 zich opgeworpen als beklaagde. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders op de hoogte waren van het MSNP traject en het beschermingsbewind. Er bestond voor de gerechtsdeurwaarders geen aanleiding om het CCBR te raadplegen. In feite zou dat betekenen dat de gerechtsdeurwaarders gehouden zouden zijn in elk dossier het CCBR te raadplegen. Die verplichting hebben de gerechtsdeurwaarders niet. Het kan de gerechtsdeurwaarders dan ook niet worden verweten dat zij niet op de hoogte waren van enige vorm van schuldhulpverlening. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven of e-mails met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn beantwoordt. Klaagster heeft niet specifiek aangevoerd op welke e-mails te laat of niet zou zijn gereageerd door de gerechtsdeurwaarders. Hoewel de gerechtsdeurwaarders lang hebben gedaan over de beantwoording van het verzoek namens klaagster van 16 juni 2020 om alsnog akkoord te gaan met de betalingsregeling kan (de gemachtigde van) klaagster hierover niet klagen aangezien zij niet de verzender van de e-mails was en dus geen belanghebbende. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders binnen een redelijke termijn op e-mails van de gemachtigde van klaagster hebben gereageerd. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarders op dit klachtonderdeel niet gemaakt worden.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdelen c en d overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarders op 16 juli 2020 hebben meegedeeld dat de opdrachtgever akkoord is gegaan met betaling van 2,89% van de openstaande schuld. In die brief staat tevens de zin: ‘als er sprake is van een algeheel akkoord dan dient u de bedragen aan ons over te maken’. Op 28 juli 2020 hebben de gerechtsdeurwaarders de betaling ontvangen. Omdat het beslag daarna niet werd opgeheven, heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarders bij e-mails van 1 en 7 september 2020 gerappelleerd. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders op

8 september 2020 aangegeven dat er nog geen algeheel akkoord was ontvangen en dat het beslag om die reden nog niet is opgeheven. De kamer overweegt dat uit de brief van de gerechtsdeurwaarders van 16 juli 2020 niet afdoende blijkt dat sprake is van een voorwaardelijk akkoord en dat het beslag ondanks de betaling van klaagster niet zou worden opgeheven. De kamer overweegt dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarders had gelegen om klaagster bij brief van 16 juli 2020 duidelijk te informeren dat sprake was van een voorwaardelijk akkoord en de gerechtsdeurwaarders nog in afwachting waren van het definitieve bericht van de Kredietbank dat sprake is van een algeheel akkoord, alvorens het beslag zou worden opgeheven. In dat geval zou zijn voorkomen dat in augustus 2020 onder het beslag nog een bedrag werd ingehouden op de uitkering van klaagster. Deze klachtonderdelen zijn terecht voorgesteld.

5.6 De klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 dient ongegrond te worden verklaard. De enige handeling die deze gerechtsdeurwaarder heeft verricht is de betekening van het beslag van 9 maart 2020. Dat is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

5.7 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en zal gerechtsdeurwaarder sub 2 de maatregel van berisping opleggen.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn tevens veroordelen in de proceskosten. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdelen c en d gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 gegrond;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-        legt gerechtsdeurwaarder sub 2 voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op;

-        veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-        bepaalt dat gerechtsdeurwaarder 2 aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. I.M. Nusselder en

mr. A.W. Veth, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.