ECLI:NL:TGDKG:2021:3 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/674767 / DW RK 19/590

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:3
Datum uitspraak: 12-01-2021
Datum publicatie: 22-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/674767 / DW RK 19/590
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder heeft niet voldaan aan zijn ministerieplicht. Klacht gegrond, maatregel van berisping en veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 12 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/674767 / DW RK 19/590 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

gemachtigde: mr. [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mailbericht met bijlagen, ingekomen op 6 november 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 december 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klager heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 december 2020 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 12 januari 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij e-mail van 21 oktober 2019 heeft de gemachtigde van klager de gerechtsdeurwaarder verzocht een grosse te betekenen met aanzegging tot betaling.

-           Bij e-mail van 24 oktober 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klager medegedeeld dat hij de opdracht niet kan aannemen, omdat de wederpartij zich laat bijstaan door een advocaat waarvoor hij veel werkzaamheden verricht.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder weigert een notariële grosse te betekenen met aanzegging van de verbeurte van de daar genoemde boete. Dit is in strijd met zijn ministerieplicht.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 In artikel 11 onder a van de Gerechtsdeurwaarderswet is bepaald dat de gerechtsdeurwaarder te allen tijde is verplicht in het gehele arrondissement waarin zijn plaats van vestiging is gelegen de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht, tenzij met het oog op zijn persoonlijke omstandigheden dit redelijkerwijs niet van hem kan worden verlangd. Het moet bij een beroep om ontheffing van de ministerieplicht gaan om persoonlijke omstandigheden die niet samenhangen met de beroepsuitoefening. Dat de advocaat van de wederpartij tevens een opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder is, is geen reden om van de ministerieplicht af te zien. Het feit dat klager communiceert op een wijze die naar zeggen van de gerechtsdeurwaarder “niet bij zijn kantoor past” is dat evenmin. Tenslotte geldt dat de gerechtsdeurwaarder niet kan verlangen dat klager het exploot van betekening zelf aanlevert; dit is de taak van de gerechtsdeurwaarder en valt onder de werkzaamheden die rechtstreeks met de ambtshandeling samenhangen als bedoeld in artikel 2 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet. De klacht is terecht voorgesteld.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 De kamer verklaart de klacht gegrond en zal de gerechtsdeurwaarder een maatregel opleggen. De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klager worden die begroot op totaal € 200,- aan kosten van klager vastgesteld op een forfaitair bedrag van € 50,- en kosten van verleende rechtsbijstand van € 150,- (1 punt voor het indienen van de klacht; waarde per punt € 150,-).Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klager, begroot op

€ 200,--;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, begroot op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter,

mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 januari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.