ECLI:NL:TGDKG:2021:139 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/689758 / DW RK 20/467

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:139
Datum uitspraak: 04-10-2021
Datum publicatie: 13-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/689758 / DW RK 20/467
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht gegrond. Berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft door klager verstrekte gegevens (waaronder ook medische gegevens) in het kader van het berekenen van een beslagvrije voet, gedeeld met zijn opdrachtgever, ondanks expliciete verzoeken van klager om dit niet te doen. De gerechtsdeurwaarder is niet verplicht om op grond van artikel 475g lid 1 Rv aangeleverde gegevens te beoordelen in samenspraak met de opdrachtgever. Ministerieplicht. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/689758 / DW RK 20/467 LvVB/JD ingesteld door:

[],

wonende te [],

klager,

tegen:

[],

gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde,

gemachtigde: [].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 10 september 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij e-mail, ingekomen op 20 oktober 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2021, alwaar klager (via een videoverbinding) en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

  • Bij beschikking van de voorzieningenrechter van 14 juli 2020 is ten laste van klager verlof verleend tot het doen leggen van conservatoir beslag onder de Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP), alsmede onder de Stichting BPL Pensioenfonds (hierna: BPL), op alle gelden en/of geldswaarden die deze verschuldigd  zijn en/of zal worden aan klager. Het verzoek tot conservatoir beslag ten laste van de vrouw van klager is door de voorzieningenrechter afgewezen.
  • Bij exploot van 20 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder conservatoir beslag gelegd onder  het ABP ten laste van klager en de vrouw van klager.
  • Bij exploot van 21 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder conservatoir beslag gelegd onder  BPL ten laste van klager en de vrouw van klager.
  • Bij e-mail van 21 juli 2020 verzoekt klager informatie over wat te doen om in aanmerking te komen voor een beslagvrije voet.
  • Bij exploot van 23 juli 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder de gelegde beslagen (openbaar) betekend aan het parket van het openbaar ministerie, waarna een afschrift op 29 juli 2020 is gepubliceerd in de Staatscourant.
  • Na contact te hebben gehad met zijn advocaat, heeft klager bij e-mail van 23 juli 2020, onder toezending van diverse bijlagen, de gerechtsdeurwaarder verzocht de beslagvrije voet vast te stellen. Daarbij verzoekt klager de gerechtsdeurwaarder expliciet de toegezonden informatie niet te delen met de wederpartij.
  • Bij e-mail van 6 augustus 2020 heeft de advocaat van klager de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat hij in weerwil van het afgegeven verlof toch beslag heeft gelegd ten laste van de vrouw van klager en dat klager nog niets vernomen heeft over zijn verzoek tot vaststelling van de beslagvrije voet.
  • Bij brieven van 7 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder het ABP en BPL aangeschreven dat de gelegde beslagen alleen gelden ten laste van klager.
  • Bij brief van 11 augustus 2020 heeft de opdrachtgever (zijnde de advocaat van de eisende partij) gereageerd op het verzoek  tot toepassing van een beslagvrije voet van klager.
  • Bij brief van 17 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder  aan het ABP bericht wat de beslagvrije voet bedraagt.
  • Bij brief van 18 augustus 2020 heeft klager zijn beklag gedaan bij de gerechtsdeurwaarder over de behandeling van zijn dossier.
  • Bij e-mail van 18 augustus 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de klacht(en) van klager.
  • Tussen 19 augustus en 9 september 2020 is tussen het klager en het kantoor van de gerechtsdeurwaarder gecorrespondeerd over de klacht van klager.

3. De klacht

Klager beklaagt zich – naar de kamer begrijpt – erover dat de gerechtsdeurwaarder:

  1. beslag heeft gelegd op de uitkering van zijn vrouw, terwijl in de beschikking van 14 juli 2020 een  verzoek tot beslag op haar gelden is afgewezen. De gerechtsdeurwaarder heeft dit vervolgens niet uit eigen beweging opgeheven;
  2. niet direct zijn verontschuldiging heeft gemaakt voor het ten onrechte gelegde beslag ten laste van zijn vrouw, nadat de gerechtsdeurwaarder het beslag op 7 augustus 2020 heeft opgeheven;
  3. privégegevens van klager heeft gedeeld met de advocaat van de eisende partij, terwijl klager hem uitdrukkelijk verzocht heeft dat niet te doen;
  4. actie had moeten ondernemen om te zorgen dat klager een afschrift van de derdenverklaringen zou ontvangen. De gerechtsdeurwaarder kan zich niet beroepen op de omstandigheid dat derdenverklaringen naar de advocaat zijn gestuurd;
  5. zich uit eigen beweging had moeten onthouden van acties (richting klager) zolang de klacht nog niet formeel was afgehandeld;
  6. de opdracht (tot beslaglegging) niet had moeten en mogen aanvaarden in verband met de onwettigheid. De gerechtsdeurwaarder had het hele beslag moeten opheffen en niet alleen het beslag ten aanzien van zijn vrouw moeten schrappen.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1       Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak voor handelen of nalaten in strijd met bepalingen bij of krachtens deze wet en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 lid 1 Gdw oplevert.

5.2       Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. In het lichaam van de beschikking van 14 juli 2020 is (voor zover van belang) het volgende overwogen:

3.3     De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot het leggen van conservatoir beslag onder het ABP en BPL ten laste van mevrouw Beltman dient te worden afgewezen. (…)

En in het dictum (voor zover van belang):

De voorzieningenrechter

4.1       wijst het verzoek ten aanzien van mevrouw Beltman af,
(…)”

Dat de gerechtsdeurwaarder vervolgens op grond van deze beschikking (mede) ten laste van mevrouw Beltman conservatoir beslag heeft gelegd onder  het ABP en BPL acht de kamer onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel a. is om die reden gegrond.

5.3       Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 18 augustus 2020 zijn excuses gemaakt. Hoewel het voor klager (mogelijk) bevredigend zou zijn geweest eerder  excuses te ontvangen van de gerechtsdeurwaarder, moet de kamer vaststellen dat de gerechtsdeurwaarder hiermee niet een tuchtrechtelijke norm heeft overschreden.

5.4       Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer dat uit de overgelegde stukken blijkt van de volgende gang van zaken. In de beschikking van 14 juli 2020 is overwogen dat voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont, ingevolge artikel 475e Rv geen beslagvrije voet geldt. Niettemin heeft klager per e-mail van 21 juli 2020 aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om een beslagvrije voet toe te passen. De advocaat van klager heeft dit verzoek aan de gerechtsdeurwaarder herhaald per e-mail van 22 juli 2020. Op  20 en 21 juli 2020 zijn de beslagen gelegd, zonder toepassing van de beslagvrije voet. Per  e-mail van  23 juli 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder nogmaals verzocht de beslagvrije voet toe te passen en een overzicht gestuurd van zijn inkomsten en uitgaven. In die brief heeft klager voorts (voor zover van belang) het volgende geschreven.

Overigens, maar dat zal wel u duidelijk zijn, ik verstrek u deze gegevens op basis van vertrouwelijkheid en verzoek u deze informatie niet met derden, waaronder de wederpartij, te delen.

De advocaat van klager heeft op 6 augustus 2020 gerappelleerd en opnieuw benadrukt dat de verstrekte informatie vertrouwelijk is en niet mag worden gedeeld met de opdrachtgever. Op 11 augustus 2020 heeft de advocaat van de opdrachtgever mede namens de gerechtsdeurwaarder een berekening van de beslagvrije voet aan klager gestuurd en voorgesteld om die toe te passen, onder de voorwaarde dat klager geen procedure begint bij de kantonrechter voor aanpassing van de beslagvrije voet of opheffing van het beslag.

5.5       Niet is in geschil dat de gerechtsdeurwaarder de door klager verstrekte gegevens heeft gedeeld met (de advocaat van) de opdrachtgever, ondanks het expliciete verzoek van klager om dit niet te doen. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift (en in een e-mail van 18 augustus 2020 aan klager) aangevoerd dat hij financiële gegevens, die klager dient te verstrekken op grond van artikel 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), aan de advocaat van de opdrachtgever heeft verstrekt, omdat “die gegevens in samenspraak met de gerechtsdeurwaarder dient te beoordelen ter verificatie ten aanzien van een gerechtelijke procedure ter vaststelling van de beslagvrije voet”. Ter zitting heeft de (gemachtigde van de) gerechtsdeurwaarder een ander standpunt ingenomen, namelijk dat hij wettelijk niet gehouden was om een beslagvrije voet te hanteren, maar dat hij zich niettemin heeft ingespannen om ervoor te zorgen dat de opdrachtgever bereid was om dit op vrijwillige basis te doen. In dat kader heeft hij de financiële gegevens van klager aan de (advocaat van de) opdrachtgever doorgegeven.

5.6       De kamer oordeelt als volgt. Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat hij de door klager op grond van artikel 475g lid 1 Rv aangeleverde gegevens dient te beoordelen in samenspraak met  zijn opdrachtgever volgt niet uit de wet en wordt verworpen. Artikel 475g lid 1 Rv schept een verplichting voor een schuldenaar om desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven en voor de gerechtsdeurwaarder om een beslagvrije voet te berekenen. Dit is een zelfstandige verplichting van de gerechtsdeurwaarder, niet een plicht van de opdrachtgever of een plicht tot het vaststellen in samenspraak met de opdrachtgever.

5.7       Kennelijk is de gerechtsdeurwaarder ook na de door klager verstrekte gegevens tot de conclusie gekomen dat er geen wettelijke verplichting bestond tot het toepassen van een beslagvrije voet. Niet is gesteld, noch is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder dit aan klager kenbaar heeft gemaakt. In plaats daarvan is de gerechtsdeurwaarder in overleg getreden met de opdrachtgever over een mogelijke toepassing van de beslagvrije voet ‘in der minne’. De gerechtsdeurwaarder heeft dus niet zelf beslist op het verzoek tot het toepassen van een beslagvrije voet, maar heeft dit verzoek direct doorgezet  naar de opdrachtgever, zonder klager hierover in te lichten. Dit is naar oordeel van de kamer onzorgvuldig.

Daar komt bij dat de gerechtsdeurwaarder bij het doorzetten van het verzoek ook de door klager verstrekte gegevens met de opdrachtgever heeft gedeeld, ondanks meerdere expliciete verzoeken van klager en zijn advocaat om dit niet te doen. Dat de gerechtsdeurwaarder dit desondanks heeft gedaan acht de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar. Van een betamelijk handelend gerechtsdeurwaarder wordt verwacht dat hij persoonsgegevens van justitiabelen zorgvuldig verwerkt. Wanneer toestemming expliciet is onthouden voor het delen van persoonsgegevens van justitiabelen met anderen dan de justitiabele zelf, wordt van de gerechtsdeurwaarder verwacht dat hij aannemelijk maakt dat deze verwerking plaatsvindt op basis van een wettelijke grondslag. Dit geldt des te meer voor gevoelige (waaronder medische) persoonsgegevens. In dit geval is niet weersproken dat de gerechtsdeurwaarder ook door klager verstrekte medische gegevens heeft gedeeld met de opdrachtgever. De gerechtsdeurwaarder heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze verwerking is gegrond op een wettelijke grondslag. Dit handelen is daarom naar oordeel van de kamer ernstig onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.8       Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de derdenverklaringen rechtstreeks aan zijn opdrachtgever zijn verzonden. Daarvan was klager op de hoogte. Die informatie heeft hem namelijk, naar eigen zeggen, bereikt via het BPL. Conform wat daarover is opgenomen in art. 476b lid 3 Rv heeft de gerechtsdeurwaarder terecht erop mogen vertrouwen dat zijn opdrachtgever de derdenverklaringen aan klager zou doorsturen. Dat dit niet (in beide gevallen) is gebeurd, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten.

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer als volgt. De kamer gaat ervan uit dat klager met “acties” bedoelt de ambtshandelingen die de gerechtsdeurwaarder heeft uitgevoerd met betrekking tot de gelegde beslagen. Ten aanzien daarvan geldt de ministerieplicht van de gerechtsdeurwaarder, als bedoeld in artikel 11 Gdw.  Dit houdt in dat indien een gerechts­deurwaarder wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen, de gerechtsdeurwaarder in beginsel wettelijk verplicht is om aan dat verzoek te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door de conservatoire beslagen te leggen, dan wel voort te zetten, op grond van het verlof, gegeven bij beschikking van 14 juli 2020. Indien klager het niet eens is met de uitgevoerde maatregelen, dan dient dit geschil te worden voorgelegd aan de executierechter.

5.10 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de kamer als volgt. Klager heeft onvoldoende uiteengezet wat er onwettig aan het handelen van de gerechtsdeurwaarder is geweest. Daar tegenover staat (als overwogen onder 5.9) dat de gerechtsdeurwaarder is gehouden aan de ministerieplicht. Bovendien, en in navolging daarop, is het niet aan de gerechtsdeurwaarder om het beslag op te heffen, maar aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. En deze heeft bij e-mail van 9 september 2020 kenbaar gemaakt het beslag niet te willen opheffen. Dit besluit kan de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten.

5.11     Gelet op de gegronde klachtonderdelen a. en c. zal de kamer de gerechtsdeurwaarder de hierna bepaalde maatregel opleggen. De kamer acht deze maatregel, gelet op de omstandigheden zoals hiervoor uiteengezet, passend en geboden.

6. Kosten(veroordeling)

6.1       Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2       Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan kosten van behandeling van de klachten door de kamer;

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

6.3       Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gerechtsdeurwaarderswet het door klager betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

6.4       Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart klachtonderdelen a. en c. gegrond,
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde
    griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klachten door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.