ECLI:NL:TGDKG:2021:138 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/686784 / DW RK 20/345

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:138
Datum uitspraak: 04-10-2021
Datum publicatie: 13-04-2022
Zaaknummer(s): C/13/686784 / DW RK 20/345
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet gedeeltelijk gegrond. Voortzetting executie ondanks toezegging dat het dossier zou worden gesloten. Artikel 7 KBvG Verordening Normen voor Kwaliteit. Brieven niet binnen redelijke termijn beantwoord. Maatregel: berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 4 oktober 2021 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 juni 2020 met zaaknummer C/13/682548 DW RK 20/166 MdV/WdJ en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/686784 / DW RK 20/345 LvB/JD ingesteld door:

[], als bestuurder van [],

gevestigd te [],

klager,

tegen:

[],

gerechtsdeurwaarder te [],

beklaagde,

gemachtigde: [].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier, ingekomen op 16 april 2020, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 5 juni 2020, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 juni 2020 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Een afschrift van de beslissing van de voorzitter is bij brief van diezelfde datum aan klager toegezonden. Bij brief, ingekomen op 9 juli 2020, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2021, alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De uitspraak is bepaald op heden.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 10 januari 2020 van de kantonrechter te Rotterdam is [] h.o.d.n. [] veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 16 januari 2020 is het vonnis van 10 januari 2020 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 6 februari 2020 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd op een zwarte personenauto van het merk BMW, ten laste van [].

-           Bij exploot van 10 februari 2020 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend met aanzegging van de openbare verkoop van de auto tegen 26 maart 2020.

-           Bij e-mail van 11 februari 2020 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij het in het exploot vermelde bedrag in zijn geheel binnen de gevraagde twee dagen heeft overgemaakt.

-           Bij e-mail van 12 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat het dossier is gesloten.

-           Bij e-mail van 17 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat het dossier toch nog niet als gesloten kan worden beschouwd, nu gebleken is dat klager de kosten van de beslaglegging en de overbetekening daarvan nog niet heeft voldaan.

-           Bij brief van 19 februari 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een specificatie van het verschuldigde bedrag verzonden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij, na tijdige betaling van het verschuldigde bedrag op 10 februari 2020, op 11 februari 2020 een e-mail van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen dat zijn dossier is gesloten en vervolgens drie dagen later toch een beslag in de brievenbus heeft gekregen. Vervolgens heeft klager op 19 februari 2020 een brief van de gerechtsdeurwaarder ontvangen met een aanvullende factuur onder een voor klager onbekend dossiernummer. In de brief is opgenomen dat de laatste betaling door klager zou zijn gedaan op 13 februari 2020, hetgeen niet juist is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1       De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.3 De voorzitter overweegt dat uit het exploot van 16 januari 2020 blijkt dat het vonnis van 10 januari 2020 op de in artikel 47 van het Burgerlijk Wetboek van Rechtsvordering bepaalde wijze door achterlating van het exploot in een gesloten envelop op het adres van klager is betekend, met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen een bedrag van € 1.106,14 te voldoen. Omdat tijdige betaling is uitgebleven is op 6 februari 2020 beslag op een personenauto gelegd. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is bij exploot van 10 februari 2020 aan klager betekend. Niet in geschil is dat klager op 10 februari 2020 een bedrag van € 1.106,14 heeft voldaan. De gerechtsdeurwaarder was er gelet op de e-mail van klager van 11 februari 2020 van uitgegaan dat klager het totaal verschuldigde bedrag conform het exploot van

16 januari 2020 had voldaan en dat er nog geen beslag was gelegd. Gelet hierop heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier van klager per abuis gesloten. Nadat de gerechtsdeurwaarder had geconstateerd dat er wel beslag was gelegd omdat klager niet tijdig, te weten binnen twee dagen na het exploot van 16 januari 2020, had betaald, heeft hij klager op 17 februari 2020 medegedeeld dat het dossier nog niet als gesloten kan worden beschouwd en dat klager de kosten van het beslag alsnog diende te voldoen. Een dergelijke vergissing is niet zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar. De door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders neergelegde tarieven. Een tuchtrechtelijk laakbaar verwijt kan de gerechtsdeurwaarder hier niet gemaakt worden.

5.2       Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager (samengevat) het volgende aangevoerd.

6.1       Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat zijn aandeel in de mailwisseling tussen 11 en 17 februari 2020 “uit een abuis is voortgesproten” en een “lichtzinnige verontschuldiging” is, laat onverlet dat de gerechtsdeurwaarder een grote fout heeft gemaakt.

6.2       Dit geldt ook voor een tweede fout die de gerechtsdeurwaarder heeft erkend in punt 18 van het verweerschrift, namelijk voor wat betreft de afhandeling van de onbeantwoorde klacht.

6.3       De gerechtsdeurwaarder heeft een onjuiste datum genoemd in de ‘factuur’

van het gelegde beslag.

6.4       De beslag leggende deurwaarder wilde niet reageren op vragen over de vordering en geen bescheiden overleggen.

6.5       Klagers hadden niet eerder kunnen reageren op het exploot dat bij hen door de bus is gedaan, omdat zij in de Verenigde Staten en op een cruiseschip verbleven. Die omstandigheid had moeten worden meegewogen in de voorzittersbeslissing.

6.6       De voorzitter is ten onrechte voorbij gegaan aan het standpunt van klager dat de ‘factuur’ van 19 februari onjuist is.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder de door klager aangevoerde gronden gemotiveerd betwist. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

Gang van zaken

8.1       Wat betreft de gestelde feiten en omstandigheden overweegt de kamer als volgt. Klager heeft in verzet aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder een verkeerde datum heeft genoemd in de ‘factuur’ (waaronder de kamer begrijpt: het exploot) van het beslag op de auto van klager. Een exploot betreft een authentieke akte die dwingend bewijs oplevert van hetgeen in die akte is verklaard (artikelen 156 en 157 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv)). Dit betekent dat wordt uitgegaan van de waarheid van de inhoud van een exploot, maar dat bewijs openstaat voor het tegendeel (artikel 151 Rv). De enkele stelling van klager dat het beslagexploot een verkeerde datum bevat is onvoldoende om van dit uitgangspunt af te wijken. Naar oordeel van de kamer is de voorzitter dan ook terecht uitgegaan van de datum zoals vermeld in het beslagexploot van 6 februari 2020. Ook voor het overige gaat de kamer uit van het overzicht van de gang van zaken, zoals weergegeven onder 4.3 van de voorzittersbeslissing, nu dit wordt ondersteund door de overgelegde stukken en niet gemotiveerd is betwist.

De e-mail van 12 februari 2020 en de sommatie van 19 februari 2020

8.2       De aanvankelijke klacht van klager komt er in de kern op neer dat de gerechtsdeurwaarder op 11 februari 2020 heeft bevestigd dat het dossier zou worden gesloten maar drie dagen later alsnog een beslagexploot heeft betekend en op 19 februari 2020 klager heeft gesommeerd om alsnog de executiekosten voor dat beslag te voldoen.

8.3       De kamer overweegt dat uit de stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klager op 12 februari 2020 heeft toegezegd dat het dossier zou worden gesloten en dat het beslag reeds op 10 februari 2020 was betekend. De klacht dat het beslag is betekend nadat is toegezegd dat het dossier zou worden gesloten, is daarom ongegrond. De klacht dat de toezegging van 12 februari 2020 conflicteert met de sommatie van 19 februari 2020 resteert.

8.4       De gerechtsdeurwaarder heeft toegelicht dat de sommatie van 19 februari 2020 alsnog is verstuurd, omdat klager op 10 februari 2020 wel het bedrag heeft betaald waartoe hij was bevolen bij exploot van 16 januari 2020, maar niet het bedrag dat hij inmiddels was verschuldigd op grond van het op 6 februari 2020 gelegde beslag op de auto. De gerechtsdeurwaarder heeft (kort gezegd) aangevoerd dat klager de gerechtsdeurwaarder met die (te lage) betaling en met zijn e-mail van 11 februari 2020, waarin hij stelt volledig te hebben betaald, de gerechtsdeurwaarder doelbewust op het verkeerde been heeft gezet. De gerechtsdeurwaarder was op dat moment niet bekend met dat beslag, waardoor hij op 12 februari 2020 per abuis heeft toegezegd dat het dossier zou worden gesloten. Dit heeft – na enige e-mail correspondentie over en weer – geleid tot de sommatie tot voldoening van de resterende executiekosten op 19 februari 2020.

8.5       De kamer oordeelt als volgt. Ingevolge artikel 7 KBvG Verordening Normen voor Kwaliteit draagt de gerechtsdeurwaarder zorg voor eenduidige, volledige en juiste informatieverstrekking aan de justitiabele. Dat de gerechtsdeurwaarder klager op 12 februari 2020 heeft bericht dat het dossier wordt gesloten, om vervolgens alsnog door te gaan met de executie van bepaalde kosten acht de kamer niet eenduidig, volledig en juist. Temeer gezien het feit dat de toezegging dat het dossier zou worden gesloten, vervolgens bij e-mailberichten van 17 februari 2020 tot twee keer toe is herhaald en de suggestie wordt gewekt dat de betaling en de (opdracht tot) beslaglegging elkaar hebben gekruist. Om die reden treft de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijt. Dat de gerechtsdeurwaarder op dat moment niet bekend was met het beslag, gelegd door een collega-deurwaarder van zijn  (neven)kantoor, is een omstandigheid die voor zijn eigen rekening komt. Ook het verweer dat klager de gerechtsdeurwaarder op het verkeerde been zou hebben gezet maakt het voorgaande niet anders. Dat klager de gerechtsdeurwaarder doelbewust op het verkeerde been zou hebben gezet heeft de gerechtsdeurwaarder niet aannemelijk gemaakt. Aannemelijk is wel dat klager is uitgegaan van een verkeerde stand van zaken. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder om de  status van een dossier te controleren en om justitiabelen daarover juiste informatie te verstrekken. Door de onduidelijke communicatie van de kant van de gerechtsdeurwaarder verkeerde klager in de veronderstelling dat de zaak was afgedaan. De verzetsgrond, aangevoerd onder 6.1, is in zoverre gegrond.

Niet reageren op klacht

8.6       Ook de verzetsgrond, aangevoerd onder 6.2 is gegrond. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven, met betrekking tot een dossier dat bij hem in behandeling is, binnen een redelijke termijn beantwoordt. Klager heeft op 19 maart 2020 een uitgebreide klacht aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend in het geheel niet te hebben gereageerd op deze klacht. Dit is naar oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Overige verzetsgronden

8.7       De overige verzetsgronden zijn naar het oordeel van de kamer niet gegrond. Met betrekking tot hetgeen klager onder 6.3 heeft aangevoerd, volgt dit reeds uit het voorgaande (zie: 8.1). Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.4 overweegt de kamer dat klager en de gerechtsdeurwaarder beiden een andere lezing hebben van wat er op de dag van de beslaglegging is gebeurd. Wie van beiden het gelijk aan de zijde heeft, kan in deze procedure (die zich niet leent voor nader feitenonderzoek) niet worden vastgesteld. Ten aanzien van de verzetsgrond onder 6.6 heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat de brief van 19 februari 2020 is opgesteld door een collega. Hij erkent dat in die brief een verkeerde betaaldatum is opgenomen. Uit de brief zelf kan niet worden opgemaakt wie deze heeft opgesteld. De kamer overweegt dat het enkel verwijzen naar een collega niet voldoende is om het verkeerd informeren over een dossier, dat valt onder de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder, van de hand te wijzen. Echter, duidelijk is dat klager niet is geschaad door de vermelde betaaldatum die twee dagen afwijkt. De kamer acht die klacht van onvoldoende gewicht en verklaart het zich daarop gerichte verzet om die reden ongegrond.

Maatregel

8.8       Gelet op de gegronde verzetsgronden onder 6.1 en 6.2 zal de kamer de gerechtsdeurwaarder de hierna te bepalen maatregel opleggen. Deze maatregel acht de kamer passend en geboden.

9. Kosten(veroordeling)

9.1       Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

9.2       Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan kosten van behandeling van de klachten door de kamer;

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.

9.3       Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gerechtsdeurwaarderswet het door klager 1 betaalde griffierecht (€ 50,00) aan hem dient te vergoeden.

9.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

  • verklaart verzetsgronden 6.1 en 6.2 gegrond;
  • vernietigt de beslissing van de voorzitter;
  • verklaart de klacht gegrond;
  • legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klager betaalde
    griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;
  • veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klachten door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. Voetelink en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen het deel waarbij het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard, staat geen rechtsmiddel open.

Tegen het deel waarbij de beslissing van de voorzitter is vernietigd en alsnog op de klacht is beslist, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.