ECLI:NL:TGDKG:2021:10 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669843 / DW RK 19/390

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2021:10
Datum uitspraak: 22-01-2021
Datum publicatie: 28-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/669843 / DW RK 19/390
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht is gegrond ten aanzien van het niet reageren op een e-mailbericht van klager. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld met het leggen van beslag op de bankrekening van klager. Voor het gegronde deel van de klacht is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Geen veroordeling in proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 22 januari 2021 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/669843 / DW RK 19/390 LV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier ingekomen op 22 juli 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op

17 oktober 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2020 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter

zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is, nadat partijen beide nog stukken mochten indienen en dat ook hebben gedaan, bepaald op 22 januari 2021.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met twee vorderingen van [ ] op klager. De vorderingen zijn in behandeling onder dossiernummers 25289672 en 25394421.

-           Bij brief van 6 maart 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager ter zake dossiernummer 25289672 gesommeerd tot betaling over te gaan teneinde het betekenen van een dwangbevel te voorkomen.

-           Omdat betaling is uitgebleven heeft de opdrachtgever op 15 maart 2019 een dwangbevel uitgevaardigd.

-           Op 30 maart 2019 heeft klager een betalingsregeling voorgesteld en tevens een betaling van € 581,- gedaan.

-           Bij brief van 1 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de betaling van klager van € 581,- bevestigd en hem verzocht het restantbedrag ad € 569,79 uiterlijk 5 april 2019 te voldoen.

-           Bij brief van 4 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klager ter zake dossiernummer 25394421 verzocht tot betaling over te gaan.

-           Bij exploot van 17 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel van 15 maart 2019 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij e-mail van 23 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder het door klager ingediende bezwaar ter zake dossiernummer 25289672 bevestigd en aangegeven dat het dossier in afwachting van een reactie van de opdrachtgever “on-hold” staat.

-           Bij brief van 24 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling van € 581,- per maand in beide openstaande dossiers aan klager bevestigd, waarbij is aangegeven dat de eerste betaling uiterlijk op

30 april 2019 moet zijn voldaan.

-           Op 24 mei 2019 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klager.

-           Bij brief van 27 mei 2019 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het gelegde bankbeslag.

-           Het bankbeslag heeft doel getroffen voor meer dan het volledige bedrag dat verschuldigd was in dossiernummer 25289672. Klager is vervolgens gesommeerd om het restant van het verschuldigde bedrag in dossiernummer 25394421 te voldoen.

3. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder niet reageert op zijn klachten;

b: de gerechtsdeurwaarder niet tijdig reageert op verzoeken om een betalingsregeling en is overgegaan tot beslaglegging voordat het verzoek om een betalingsregeling is afgewezen of goedgekeurd;

c: hij brieven ten aanzien van het beslag vier weken later heeft ontvangen;

d: het geïnde bedrag uit het beslag niet is gecompenseerd met de openstaande vordering en er gedreigd wordt met een nieuwe beslaglegging;

e: de gerechtsdeurwaarder onnodige kosten maakt.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde (incasso)zaak binnen een redelijke termijn beantwoordt. Niet in geschil is dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de brief van klager van 27 mei 2019. De gerechtsdeurwaarder stelt dat de inhoud van de brief reeds eerder op diezelfde dag telefonisch met klager besproken was en dat de brief een mededeling betreft en geen vraag of verzoek om informatie. De kamer stelt vast dat klager in de brief van 27 mei 2019, buiten zijn verzoek om uitsluitsel met betrekking tot zijn bezwaar tegen het gelegde bankbeslag, tevens heeft verzocht om rekening te houden met de beslagvrije voet. Nu de gerechtsdeurwaarder hier niet op heeft gereageerd is dit klachtonderdeel terecht voorgesteld.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde producties blijkt dat klager bij brief van 30 maart 2019 een betalingsregeling van € 581,- per maand heeft voorgesteld en gelijktijdig een bedrag van € 581,- heeft overgemaakt. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 1 april 2019 gereageerd en is klager verzocht om het restantbedrag van

€ 569,79 uiterlijk op 5 april 2019 te voldoen. In de brief is tevens aangegeven dat een betalingsregeling treffen niet meer mogelijk is, waaruit klager kon afleiden dat er niet akkoord is gegaan met zijn voorgestelde betalingsregeling. Omdat betaling dan wel een reactie is uitgebleven, is het dwangbevel op 17 april 2019 aan klager betekend. De gerechtsdeurwaarder heeft het door klager ingediende bezwaar bij e-mail van

23 april 2019 bevestigd, waarbij is aangegeven dat het dossier van klager “on hold” is gezet in afwachting van een reactie van de opdrachtgever. Uit de door de gerechtsdeurwaarder na de zitting overgelegde producties blijkt dat er vervolgens alsnog akkoord is gegaan met een betalingsregeling, welke regeling de gerechtsdeurwaarder bij brief van 24 april 2019 aan klager heeft bevestigd. Klager stelt dat hij de brief van 24 april 2019 niet heeft ontvangen. De kamer stelt vast dat de brief van 24 april 2019 is gericht aan het juiste adres van klager, zodat het er voor moet worden gehouden dat de brief aan klager is verzonden. Klager heeft zijn stelling dat hij de brief niet heeft ontvangen niet aannemelijk gemaakt. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld met het leggen van beslag op de bankrekening van klager, nu klager niet heeft voldaan aan de betalingsregeling conform de brief van 24 april 2019.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat deze enkele niet nader door klager onderbouwde stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder toelichting of onderbouwing. Dit klachtonderdeel voldoet aldus niet aan de eisen die daaraan redelijkerwijs mogen worden gesteld.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat er (nog) geen executoriale titel was voor de nieuwe betalingsachterstand, zodat het de gerechtsdeurwaarder niet was toegestaan om geïnde gelden uit het gelegde beslag op een vordering in het minnelijke dossier af te boeken. Dit klachtonderdeel stuit hierop af.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders neergelegde tarieven. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder andere of hogere kosten in rekening heeft gebracht. Dat de kosten zijn opgelopen kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

5.7 De kamer verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en acht de maatregel van waarschuwing in dit geval passend.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdeel a gegrond;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. W.M. de Vries en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 januari 2021, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.