ECLI:NL:TGDKG:2020:80 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/672959 / DW RK 19/522

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:80
Datum uitspraak: 29-12-2020
Datum publicatie: 22-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/672959 / DW RK 19/522
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie:   De overeengekomen betalingsregeling heeft het gelegde beslag gekruist. In de bevestiging van de nieuwe betalingsregeling is foutief aangegeven dat de regeling enkel is getroffen voor één dossier, terwijl uit het verweerschrift volgt en ter zitting is bevestigd dat de regeling voor twee dossiers is getroffen. Klachten vormen tezamen een tuchtrechtelijk verwijt. Klacht gegrond, maatregel van waarschuwing in dit geval passend.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 29 december 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/672959 / DW RK 19/522 MdV/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

gemachtigde: [ ],

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 30 september 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 november 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 november 2020 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster en haar gemachtigde zijn, met kennisgeving, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 29 december 2020.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft twee dossiers op klaagster in behandeling. Dit betreft een vordering van Centraal Beheer Achmea (hierna: CBA) in dossier 251839110 en een incassovordering van de besloten vennootschap Eneco Services B.V. (hierna: Eneco) in dossier 351813841.

-           Bij vonnis van 20 november 2018 is klaagster veroordeeld tot betaling van een geldsom aan CBA. In het dossier van Eneco is niet gedagvaard zodat de ambtshandelingen alleen betrekking hebben op het dossier van CBA.

-           Bij e-mail van 21 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling van € 132,30 per maand ten behoeve van beide dossiers aan klaagster bevestigd. Hierbij is aangegeven dat de eerste betaling uiterlijk 30 mei 2019 op de rekening van de gerechtsdeurwaarder moet staan.

-           Op 23 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder haar werkgever [ ].

-           Bij brief van 27 mei 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de werkgever van klaagster medegedeeld dat het beslag is opgeheven. Nadien heeft de werkgever per abuis eind juni 2019 een geldbedrag overgemaakt naar de gerechtsdeurwaarder.

-           Op 2 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de ten onrechte ontvangen gelden teruggeboekt naar klaagster. De gelden zijn op 4 en 5 juli 2019 op de bankrekening van klaagster bijgeschreven.

-           Op 27 juni 2019 is afgesproken dat de getroffen betalingsregeling van 21 mei 2019 één maand mocht worden overgeslagen.

-           Op 5 augustus 2019 heeft de gemachtigde van klaagster, tevens haar partner, telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder. Tijdens het gesprek is een nieuwe betalingsregeling getroffen.

-           Bij e-mail van 5 augustus 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de nieuwe betalingsregeling in het dossier van Eneco aan klaagster bevestigd. Hierbij is aangegeven dat klaagster € 50,- per maand dient te voldoen, welk bedrag uiterlijk 26 augustus 2019 op de rekening van de gerechtsdeurwaarder moet staan. Klaagster heeft de betalingsregeling niet nageleefd.

-           Bij brief van 2 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat de getroffen betalingsregeling in het dossier van Eneco niet stipt wordt nageleefd. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder beslag op het inkomen van klaagster gelegd.

-           Op 16 september 2019 is het gelegde loonbeslag aan klaagster betekend.

-           Bij e-mail van 20 september 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klaagster geïnformeerd dat er beslag is gelegd omdat klaagster de betalingsregeling van 21 mei 2019 niet op correcte wijze is nagekomen.

3. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: beslag heeft gelegd terwijl deze enkele dagen daarvoor een betalingsregeling heeft

getroffen;

b: de betalingsregeling van 5 augustus 2019 op de verkeerde datum heeft laten ingaan

en niet heeft vastgelegd dat de regeling is getroffen voor beide dossiers;

c: in september 2019 ten onrechte beslag heeft gelegd op het loon van klaagster.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt als leidraad het arrest van het gerechtshof Amsterdam d.d. 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Daaruit volgt dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de klacht ziet op het door de toegevoegd gerechtsdeurwaarder [ ] gelegde beslag. Daarom wordt deze gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde. Hiermee is in de aanhef van de beslissing rekening gehouden.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft de door hem gemaakte fout erkend. De overeengekomen betalingsregeling heeft het gelegde beslag gekruist. De fout is door de gerechtsdeurwaarder hersteld door het beslag bij brief van 27 mei 2019 op te heffen en de beslagkosten voor eigen rekening te nemen. Klaagster kan het niet aan gerechtsdeurwaarder verwijten dat haar toenmalige werkgever niettemin eind juni 2019 nog gelden heeft overgemaakt naar de gerechtsdeurwaarder. Blijkens het verweerschrift heeft de gerechtsdeurwaarder de ten onrechte ontvangen gelden op

2 juli 2019 aan klaagster geretourneerd. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder op

27 juni 2019 met klaagster afgesproken dat de maandelijkse betaling van juni 2019 mocht worden overgeslagen. Klaagster stelt dat zij financiële schade heeft geleden maar zij heeft nagelaten haar stelling met bewijsstukken te onderbouwen. De enkele niet nader onderbouwde stelling van klaagster is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. 

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer als volgt. De gemachtigde van klaagster heeft op 5 augustus 2019 telefonisch contact opgenomen om een nieuwe betalingsregeling te treffen. Blijkens de in het verweerschrift opgenomen telefoonnotitie is een nieuwe regeling getroffen die dezelfde dag per

e-mail aan klaagster is bevestigd. Hierbij is vermeld dat klaagster € 50,- per maand dient te voldoen waarbij de eerste betaling uiterlijk op 26 augustus 2019 op de bankrekening van de gerechtsdeurwaarder moet staan. In de e-mail is echter foutief aangegeven dat de regeling enkel is getroffen voor het dossier van Eneco terwijl uit het verweerschrift volgt en ter zitting is bevestigd dat de regeling voor beide dossiers is getroffen. Klaagster heeft weliswaar niet direct na ontvangst van de e-mail of de sommatiebrief van 2 september 2019 contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarder om hem erop te wijzen dat de betalingsregeling ten onrechte niet is gekoppeld aan beide dossiers, maar dit neemt niet weg dat de gerechtsdeurwaarder klaagster niet goed heeft geïnformeerd over de getroffen regeling. Dat klaagster nadien heeft nagelaten de betalingsregeling stipt na te leven maakt dat  niet anders.

5.4 Ten aanzien klachtonderdeel c overweegt de kamer als volgt. Klaagster is op

18 november 2018 bij vonnis veroordeeld tot betaling van een geldsom aan CBA. Zij heeft nadien nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag in september 2019 is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken.

5.5 De kamer is niet bevoegd om de gerechtsdeurwaarder te veroordelen om alle gemaakte kosten voor eigen rekening te laten nemen dan wel in mindering te laten brengen op de vorderingen. Klaagster dient zich met een dergelijk verzoek te wenden tot de burgerlijke rechter. Voor zover klaagster voorts verzoekt om de gerechtsdeurwaarder onder toezicht te stellen – en daarmee gedoeld wordt op de mogelijkheid het Bureau Financieel Toezicht een onderzoek te laten instellen op grond van artikel 34 lid 6 Gdw – geldt dat de kamer daarvoor geen aanleiding ziet.

5.6 Klachtonderdelen a en b zijn zoals is overwogen onder 5.2 en 5.3 gegrond. Ieder afzonderlijk zouden deze onderdelen van onvoldoende gewicht kunnen zijn, maar tezamen vormen ze een tuchtrechtelijk verwijt. Dit verwijt is echter niet van dien aard dat een zwaardere maatregel dan die van waarschuwing passend is.

6. Kosten

6.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

6.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

6.3 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

6.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdelen a en b gegrond;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, en mr. S.N. Schipper en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.