ECLI:NL:TGDKG:2020:78 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670352 / DW RK 19/407

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:78
Datum uitspraak: 24-12-2020
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/670352 / DW RK 19/407
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De onderlinge afspraak tussen gerechtsdeurwaarder en opdrachtgever (VVE) dat vordering binnen twee jaar nadat deze is ontstaan geïind moet zijn, mag er niet toe leiden dat nodeloos beslag wordt gelegd. Beslag op onroerende zaak in opdracht van de VVE: de gerechtsdeurwaarder moet een eigen afweging maken bij het leggen van het beslag en kan de verantwoordelijkheid daarvoor niet afwentelen op de ministerieplicht. Nu klaagster een substantiële betaling heeft gedaan en er opbrengsten zijn uit een ander beslag, is het beslag op de onroerende zaak niet proportioneel en daarom tuchtrechtelijk laakbaar. Het plannen van een veiling van de onroerende zaak, deze annuleren en de kosten doorberekenen aan klaagster is eveneens tuchtrechtelijk laakbaar. Maatregel van berisping. 

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 december 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/670352 / DW RK 19/407 LV/RH ingesteld door:

[…],

wonende te […],

klaagster,

tegen:

1. […],

gerechtsdeurwaarder te […],

2. […],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te […],

beklaagden,

gemachtigde: mr.[…].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 augustus 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 oktober 2019, heeft de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. Op 18 februari 2020 heeft de gemachtigde van gerechtsdeurwaarder sub 2 zich aangesloten bij het ingediende verweerschrift. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 november 2020 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 december 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          op 1 mei 2019, betekend aan klaagster op 15 mei 2019, heeft de kantonrechter      klaagster veroordeeld tot het betalen    van een vordering van de VVE;

-          op 6 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal beslag gelegd onder      de belastingdienst;

-          op 6 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder tevens executoriaal derden     beslag gelegd onder het UWV op de uitkering van klaagster;

-          op 27 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de onroerende        zaak van klaagster te […];

-          op 30 juli 2019 heeft klaagster een bedrag van € 542,34 overgemaakt aan de            VVE;

-          de geplande veiling van de onroerende zaak in september 2019 heeft geen    doorgang gevonden.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders - kort samengevat – het volgende:

a. de hoofdsom in het vonnis is niet juist. De VVE heeft klaagster op 11 april 2019 laten weten dat zij een bedrag geretourneerd zou krijgen. Zij heeft een bedrag aan de gerechtsdeurwaarder betaald ter hoogte van het door de VVE zelf vastgestelde bedrag;

b. de gerechtsdeurwaarder dreigt onnodig door drie beslagen te leggen. Omdat het volledige bedrag wordt gedekt door het loonbeslag en het beslag op de fiscus is het beslag op de onroerende zaak onnodig, voor dit soort lage bedragen mag de gerechtsdeurwaarder geen woning ter veiling te koop aanbieden. De gerechtsdeurwaarder heeft de drie gelegde beslagen gehandhaafd, hierdoor zijn onnodig kosten gemaakt die voor klaagsters rekening komen;

c. op teruggave van de fiscus mag geen beslag worden gelegd;

d. ingevolge de bepalingen in artikel 65 en 66 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) had het betekeningsexploot nietig moeten worden verklaard wegens een gebrek in het exploot, omdat de hoofdsom in het vonnis onjuist is.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beslag op de onroerende zaak is gelegd omdat de opdrachtgever dit wenste. De gerechtsdeurwaarder heeft daarin geen zelfstandige beslissing genomen. Daarnaast moest de vordering binnen twee jaar na het ontstaan daarvan, te weten februari 2018, zijn voldaan, dit vanwege de administratieve verwerking door de VVE.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De klacht is ingediend tegen twee gerechtsdeurwaarders. In het verweerschrift is aangegeven dat onder verantwoordelijkheid van gerechtsdeurwaarder sub 1 het dossier van klaagster is behandeld. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft slechts het vonnis aan klaagster betekend. Enig klachtwaardig handelen hiertegen is niet gesteld noch gebleken. De kamer gaat er daarom vanuit dat de klacht is gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1.

4.3 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a. het volgende. Klaagsters stelling dat het bedrag in het vonnis onjuist is, kan niet worden beoordeeld aangezien de tuchtrechter daartoe niet bevoegd is. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel. Bij een geschil met betrekking tot de hoogte van de vordering geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. wordt het volgende overwogen. Gebleken is dat het gelegde beslag op klaagsters uitkering en op de teruggave van de belastingdienst ongeveer € 180,00 per maand opbracht. Het leggen van beslag op de uitkering en op de teruggave van de belastingdienst was in casu gerechtvaardigd aangezien klaagster niet had voldaan aan de inhoud van het vonnis. De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat het leggen van beslag op de onroerende zaak noodzakelijk was omdat de vordering binnen twee jaar na het ontstaan daarvan moest zijn voldaan. Dit volgt echter niet uit enige wettelijke bepaling, maar is een afspraak van administratieve/boekhoudkundige aard die is gemaakt tussen de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder. Naar het oordeel van de kamer kan een dusdanige afspraak er niet toe leiden dat er nodeloos beslag wordt gelegd. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders dat zij bij het leggen van het beslag op de onroerende zaak slechts een opdracht van de VVE hebben uitgevoerd, slaagt evenmin. De gerechtsdeurwaarder heeft een eigen verantwoordelijkheid en kan deze onder de gegeven omstandigheden niet afwentelen op de ministerieplicht. Gelet op het feit dat maandelijks €180,00 werd ontvangen en het feit dat op 30 juli 2019 door klaagster € 542,34 was betaald (zie ook hierna onder 4.5), was het beslag op de onroerende zaak niet proportioneel en daarom tuchtrechtelijk laakbaar.

4.5 Omdat klaagster op 30 juli 2019 € 542,34 heeft betaald aan de VVE is het plannen en afzeggen van een veiling en de kosten daarvan doorberekenen aan klaagster, mede gelet op de ontvangsten uit de beslagen en het door klaagster betaalde bedrag (waarmee zicht was op voldoening van de gehele vordering binnen een tijdsbestek van enkele maanden) tuchtrechtelijk laakbaar.  

4.6 De kamer verklaart klachtonderdeel c. ongegrond. Niet is gebleken dat beslag op teruggave van de belastingdienst onrechtmatig is.

4.7 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel d. dat klaagsters stelling onjuist is. Een exploot kan op grond van artikel 65 Rv kan slechts nietig worden verklaard indien het exploot lijdt aan een gebrek dat uitdrukkelijk met nietigheid is bedreigd. Een eventueel onjuist bedrag in een vonnis valt daar niet onder.

4.8 De kamer verklaart klachtonderdeel b. gegrond en ziet aanleiding de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opleggen.

4.9 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op het forfaitaire bedrag van € 50,-. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

4.10 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

4.11 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond;                                               

- verklaart klachtonderdeel b. gegrond;

- verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

- legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten                   op € 50,-;

- veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht           door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-  bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad € 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, mr. I.M. Nusselder en mr. A.W. Veth, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.