ECLI:NL:TGDKG:2020:77 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/670778 / DW RK 19/432

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:77
Datum uitspraak: 24-12-2020
Datum publicatie: 15-01-2021
Zaaknummer(s): C/13/670778 / DW RK 19/432
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Weigering van terugbetaling van het in beslaggenomen vakantiegeld. De gerechtsdeurwaarder miskent de uitgangspunten van het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2014:3068) en het wettelijk systeem tot vaststelling van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder moet beoordelen of het maandelijkse inkomen van de schuldenaar wel of niet onder de vastgestelde beslagvrije voet valt. Het inkomen van klaagsters partner is daarbij bij die beoordeling niet relevant. Evenmin is relevant of het inkomen van klaagster gemiddeld genomen boven de beslagvrije voet lag.   Berisping ivm onjuiste rechtsopvatting bij werkzaamheden die in de dagelijkse praktijk regelmatig voorkomen.           

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 december 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/670778 / DW RK 19/432 ingesteld door:

[…],

wonende te […],

klaagster,

tegen:

[…],

gerechtsdeurwaarder te […],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 9 augustus 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 22 september 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 november 2020 alwaar de  gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is ter zitting telefonisch gehoord. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 december 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          op 14 februari 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd op het inkomen van klaagster en haar echtgenoot;

-          in december 2018 is de beslagvrije voet aangepast;

-          klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder meermalen verzocht het inbeslaggenomen vakantiegeld te retourneren.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

de gerechtsdeurwaarder weigert het vakantiegeld dat is ingehouden terug te storten op klaagsters rekening. De gerechtsdeurwaarder acht de bewijsstukken niet geloofwaardig. Dezelfde stukken zijn overgelegd aan een andere gerechtsdeurwaarderskantoor die heeft de beslagvrije voet wel kunnen aanpassen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder stelt zich samengevat op het standpunt dat klaagster meer inkomsten heeft dan dat zij heeft opgegeven. Klaagster bezit onroerende zaken waaruit zij inkomsten heeft. Ook is het inkomen van de echtgenoot van klaagster hoger dan dat is opgegeven. Klaagster heeft geen recht op teruggave van het vakantiegeld over 2019 aangezien het inkomen van klaagster en haar echtgenoot gemiddeld boven de beslagvrije voet lag. Dit is meermaals aan klaagster meegedeeld.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068) bepaald dat, indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld wordt opgebouwd steeds boven de beslagvrije voet uitkomt, de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel vatbaar is voor beslag. Dit is anders in de gevallen waarin het maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven of waarin de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het inkomen in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam. Het vakantiegeld is in de genoemde gevallen slechts vatbaar voor beslag voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Hierbij tellen ook de maanden mee waarin er nog geen beslag op het inkomen lag. Doorslaggevend is of er beslag op het inkomen rust in de maanden waarin de uitbetaling van het vakantiegeld plaatsvindt. Vaststaat dat er in de maanden waarin de betaling van het vakantiegeld plaatsvond beslag op het inkomen rustte.

4.3 De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat het inkomen van klaagster en haar echtgenoot gemiddeld meer bedroeg dan de vastgestelde beslagvrije voet. Dit heeft geleid tot weigering van terugbetaling van het vakantiegeld aan klaagster. De gerechtsdeurwaarder miskent daarmee de uitgangspunten van het arrest van de Hoge Raad zoals hierboven is weergegeven en het wettelijk systeem tot vaststelling van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder moet beoordelen of het maandelijkse inkomen van de schuldenaar wel of niet onder de vastgestelde beslagvrije voet valt. Het inkomen van klaagsters partner is daarbij bij die beoordeling niet relevant. Het inkomen van de partner (echtgenoot of geregistreerd partner) is op grond van artikel 475d lid 5 Rv alleen relevant als onderdeel van de berekening van de beslagvrije voet. Evenmin is relevant of het inkomen van klaagster gemiddeld genomen boven de beslagvrije voet lag.  

4.4 De kamer overweegt dat de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat klaagster en haar echtgenoot waarschijnlijk meer inkomen hebben dan opgegeven niet relevant is bij de beoordeling of het vakantiegeld onder het beslag valt. De gerechtsdeurwaarder heeft een beslagvrije voet vastgesteld en aan de hand van die beslagvrije voet dient de beoordeling te worden gemaakt. Indien de gerechtsdeurwaarder van mening is dat de beslagvrije voet niet juist is dan zal eerst de beslagvrije voet aangepast moeten worden, voordat tot een ander oordeel kan worden gekomen.

4.5 De kamer verklaart de klacht gegrond en ziet aanleiding de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op te leggen, nu de gerechtsdeurwaarder van een onjuiste rechtsopvatting blijk heeft gegeven bij werkzaamheden die in de dagelijkse praktijk regelmatig voorkomen.

4.6 De kamer zal de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,-.

4.7 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

4.8 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,-, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klager het betaalde griffierecht ad

€ 50,- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. I.M. Nusselder en mr. A.W. Veth, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 december 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.