ECLI:NL:TGDKG:2020:54 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/668509 / DW RK 19/332 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:54
Datum uitspraak: 18-08-2020
Datum publicatie: 21-08-2020
Zaaknummer(s): C/13/668509 / DW RK 19/332 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder die overgaat tot beslaglegging onder de werkgever van de partner van een schuldenaar, dient daarbij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht te nemen. Het beslag wordt immers gelegd op het inkomen van de niet-schuldenaar waarbij diens werkgever komt te beschikken over (privacy)gevoelige informatie. In gevallen als deze is de ondergrens voor het in acht nemen van de zorgvuldigheid, het op voorhand bevragen van het (openbare) huwelijksgoederenregister. Nu niet valt te achterhalen of een dergelijke bevraging heeft plaatsgevonden, moet worden aangenomen dat dit niet is gebeurd, met een ten onrechte beslaglegging als gevolg. De gevolgen van het niet bevragen van het huwelijksgoederenregister trekken zich verder door nu dit geleid heeft tot het opnemen van onjuiste gegevens in het exploot van beslaglegging. Dit is tuchtrechtelijk laakbaar. Op de inhoud van een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot moet blindelings kunnen worden vertrouwd. De maatregel van berisping wordt opgelegd met een veroordeling in de proceskosten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 18 augustus 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/668509 / DW RK 19/332 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

gemachtigde: mr.[   ],

tegen:

[   ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

gemachtigde: mr [   ]

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 26 juni 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 juli 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 juni 2020 alwaar zowel de gemachtigde van klaagster, als de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is aanvankelijk bepaald op 11 augustus 2020. Vanwege de vakantieperiode is de uitspraak aangehouden en bepaald op 18 augustus 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-      bij exploot van 6 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de werkgever van klaagster;

-      bij e-mail van 13 juni 2019 heeft de gemachtigde van klaagster verzocht om het derdenbeslag op te heffen;

-      bij e-mail van 17 juni 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat hij het beslag heeft opgeheven en de werkgever een brief daaromtrent heeft gestuurd;

-      Bij e-mail van 24 juni 2019 heeft de gemachtigde van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de werkgever van klaagster een bedrag heeft ingehouden op het salaris van klaagster. Klaagster zou hierdoor schade hebben geleden en stelt de gerechtsdeurwaarder hiervoor aansprakelijk. De gemachtigde van klaagster heeft tevens verzocht om de stukken die betrekking hebben op de opheffing van het beslag en de brief die de gerechtsdeurwaarder heeft gestuurd naar de werkgever van klaagster;

-      Bij e-mail van 2 juli 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de e-mail van 24 juni 2019 en daarbij medegedeeld dat het bericht inzake de opheffing diezelfde dag nogmaals naar de werkgever van klaagster is verstuurd.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder het volgende:

a)     de gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte beslag gelegd op haar inkomen voor een schuld van haar echtgenoot, nu zij onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd, met koude uitsluiting;

b)    op het exploot van beslaglegging staan onjuiste gegevens, de gerechtsdeurwaarder had het openbare huwelijksgoederenregister moeten raadplegen;

c)     op 13 juni 2019 om 10:31 heeft haar gemachtigde verzocht het beslag met onmiddellijke ingang op te heffen, echter is dit pas gebeurd op 17 juni 2019;

d)    klaagster heeft schade geleden doordat een groot deel van haar salaris alsnog werd afgedragen aan de gerechtsdeurwaarder en omdat zij op het matje moest komen bij haar werkgever. Zij is intern aan het solliciteren en door het beslag is haar positie dermate beschadigd dat zij niet meer als geschikt wordt gezien;

e)     op 24 juni 2019 heeft de gemachtigde van klaagster aan de gerechtsdeurwaarder gemaild dat hij de gerechtsdeurwaarder en de opdrachtgever aansprakelijk houdt voor de door klaagster geleden schade en verzoekt hij de werkgever van klaagster er nogmaals op te attenderen dat het beslag is opgeheven en alle gelden aan de werkgever te retourneren en vervolgens aan klaagster uit te betalen. Op deze e-mail is door de gerechtsdeurwaarder niet binnen de gegeven termijn (tot 17:00 uur die dag) gereageerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Klaagster heeft haar klacht gericht tegen het optreden van Landelijke Associatie van gerechtsdeurwaarders (LAVG), meer in het bijzonder tegen de heer [   ]. In het verweerschrift heeft de heer [   ], als gerechtsdeurwaarder (ondernemer) verbonden aan [   ], verzocht om de klacht op zijn naam te zetten, nu hij tuchtrechtelijk verantwoordelijkheid draagt voor het doen en nalaten van de bij hem werkzame medewerkers.

4.3 De kamer kan niet voldoen aan het verzoek van de heer [   ], nu zij daarmee haar onderzoeksbevoegdheid overschrijdt, indien zelfstandig een andere gerechtsdeurwaarder als beklaagde wordt aanmerkt, terwijl klaagster haar klacht tegen met naam genoemde gerechtsdeurwaarder heeft gericht (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Bovendien volgt uit de door klaagster overgelegde bijlagen voldoende dat de met naam genoemde gerechtsdeurwaarder de beklaagde (ambts)handeling heeft verricht. Derhalve wordt de door klaagster met naam genoemde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt en zal het verweerschrift worden beschouwd als zijnde afkomstig van hem.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder die overgaat tot beslaglegging onder de werkgever van de partner van een schuldenaar, dient daarbij een hoge mate van zorgvuldigheid in acht te nemen. Het beslag wordt immers gelegd op het inkomen van de niet-schuldenaar waarbij diens werkgever komt te beschikken over (privacy)gevoelige informatie over  zijn werknemer, alsmede over die van de schuldenaar. In gevallen als deze is de ondergrens voor het in acht nemen van de zorgvuldigheid, het op voorhand bevragen van het (openbare) huwelijksgoederenregister. De gerechtsdeurwaarder kan hiermee relatief eenvoudig achterhalen of het inkomen van klaagster in de huwelijksgemeenschap valt of juist niet. Nu de (gemachtigde van de) gerechtsdeurwaarder ter zitting heeft verklaard dat niet valt te achterhalen of een dergelijke bevraging heeft plaatsgevonden, moet worden aangenomen dat dit niet is gebeurd. Dit brengt met zich mee dat de gerechtsdeurwaarder het risico heeft genomen dat hij ten onrechte beslag op het inkomen van klaagster zou leggen, hetgeen ook is gebeurd. De klacht is dan ook terecht voorgesteld.  

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer als volgt. Het niet bevragen van het huwelijksgoederenregister heeft ertoe geleid dat het exploot van beslaglegging onjuiste gegevens bevatte. Er werd namelijk vermeld dat klaagster in algehele gemeenschap van goederen gehuwd was met de schuldenaar. Het Gerechtshof Amsterdam heeft eerder geoordeeld dat het algemeen belang vergt dat op de inhoud van een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot blindelings moet kunnen worden vertrouwd. Dit betreft de kern van de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder (ECLI:NL:GHAMS:2018:992). Anders gezegd, hetgeen de gerechtsdeurwaarder verklaart dient feitelijk juist te zijn en dat is bij deze ambtshandeling niet het geval geweest. Gelet daarop moet geconcludeerd worden dat de klacht terecht is voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt. In  aanmerking nemende dat het niet de gerechtsdeurwaarder is die het beslag opheft (maar de opdrachtgever) én dat er een weekend volgde na het verzoek, is de kamer van oordeel dat het beslag relatief snel is opgeheven, althans niet is gebleken van een onredelijke vertraging aan de zijde van de gerechtsdeurwaarder.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d. overweegt de kamer als volgt. In navolging van het overwogene onder 4.6, heeft de gerechtsdeurwaarder terecht aangevoerd dat hij geen invloed heeft op het feitelijke stopzetten van de inhouding, nadat een melding tot opheffing van het beslag  naar de werkgever is  verstuurd. In dit geval heeft de werkgever geen, althans te laat gevolg gegeven aan de mededeling van de deurwaarder dat het beslag is opgeheven. Niet kan worden vastgesteld dat de verantwoordelijkheid daarvoor (alleen) bij de gerechtsdeurwaarder ligt. Klaagster heeft daartoe onvoldoende gesteld. Voorts overweegt de kamer dat van de gerechtsdeurwaarder niet kan worden verlangd om in elk individueel dossier te controleren of zijn meldingen tot opheffing van een loonbeslag door de werkgever is opgevolgd. De kamer is echter wel van mening dat de gerechtsdeurwaarder, nadat hij ten onrechte de inhouding had ontvangen, pro-actief te werk had moeten gaan. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen om op het moment dat de gelden waren ontvangen, dan wel zo snel mogelijk daarna, op eigen initiatief de gelden terug te storten.

4.8 Klaagster stelt dat de onterechte beslaglegging haar positie binnen de organisatie van haar werkgever dermate beschadigd heeft, dat zij niet meer als geschikt wordt gezien voor een (andere) interne functie, waarop zij heeft gesolliciteerd. Zoals hiervoor overwogen heeft de gerechtsdeurwaarder door de onterechte beslaglegging een fout gemaakt, hetgeen hem tuchtrechtelijk kan worden verweten. Datgene wat daartoe door klaagster is aangevoerd is echter onvoldoende om vast te stellen – voor zover vaststelling daarvan bij de tuchtrechter zou liggen – dat er een direct verband bestaat tussen de tekortkoming van de gerechtsdeurwaarder en de, als gevolg daarvan, misgelopen kansen in een sollicitatieprocedure. Dit zou anders kunnen zijn als dit als zodanig aan klaagster zou zijn medegedeeld, maar daarvan is niet gebleken. Bovendien is het niet aan de tuchtrechter om civiele aansprakelijkheid vast te stelen, dan wel eventuele schade dientengevolge te begroten. Daartoe dient klaagster zich tot de civiele rechter te wenden.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel e. overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft wellicht op de e-mail van 24 juni 2019 niet gereageerd binnen de door klaagster gestelde termijn (dezelfde dag), maar wel binnen een redelijke termijn (van 6 werkdagen).

4.10 Op grond van het voorgaande wordt de na te noemen maatregel aan de gerechtsdeurwaarder opgelegd.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarder tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-      € 350,00 aan kosten van klaagster vastgesteld op een forfaitair bedrag van

€ 50,00 en kosten van verleende rechtsbijstand ad € 300,00 (1 punt voor de opstellen van het klachtschrift, 1 punt voor de mondelinge behandeling; waarde per punt € 150,00).

-      € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

5.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klachtonderdelen a. en b. gegrond;

-      verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-      legt aan de gerechtsdeurwaarder ten aanzien van  de gegronde klachtonderdelen de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 350,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van het door klaagster betaalde griffierecht, zijnde € 50,00, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer van € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarder wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. I.M. Nusselder en M.F.A. Driesenaar, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 augustus 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.