ECLI:NL:TGDKG:2020:41 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/660903 DWRK 19/31

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:41
Datum uitspraak: 24-01-2020
Datum publicatie: 03-08-2020
Zaaknummer(s): C/13/660903 DWRK 19/31
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op het verzoek van klaagster de hoogte van de vordering te specificeren. Klachtonderdeel is gegrond. De maatregel van waarschuwing wordt opgelegd. Er wordt afgezien van een kostenveroordeling, omdat dit de lichtste maatregel betreft. De gerechtsdeurwaarder wordt in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 januari 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/660903 / DW RK 19/31 MdV/RH ingesteld door:

[..],

wonende te [..]

klaagster,

tegen:

[..],

gerechtsdeurwaarder te [..]

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 januari 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 april 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 december 2019 alwaar klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 januari 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van 21 december 2017 van de kantonrechter te Amsterdam is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft dit vonnis aan klaagster op 23 januari 2018 betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Op 9 maart 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen ten laste van klaagster.

-          Bij e-mail van 27 juni 2018 heeft klaagster een voorstel voor een betalingsregeling ingediend.

-          Bij e-mail van 16 juli 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat de opdrachtgever niet akkoord is gegaan met het betalingsvoorstel.

-          Op 28 december 2018 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Volksbank N.V. ten laste van klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft het gelegde beslag bij exploot van 4 januari 2019 aan klaagster betekend.

-          Bij e-mail van 2 januari 2019 heeft klaagster een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend.

2. Klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende.

a: de gerechtsdeurwaarder heeft in heel kort tijdbestek beslag gelegd op haar woning, inkomen en haar bankrekening, terwijl zij betalingen heeft gedaan waarmee geen rekening is gehouden;

b: de gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op haar verzoeken om opheldering te krijgen over de hoogte van de vordering en de gerechtsdeurwaarder heeft niet gereageerd op haar klacht van 2 januari 2019.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.  

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de enige aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is zijn medewerking te verlenen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis te executeren. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. De stelling van klaagster dat in (te) kort tijdsbestek meerdere beslagen zijn gelegd wordt door de kamer niet gevolgd, nu het beslagen betreft die op 9 maart 2018 en 28 december 2018 zijn gelegd omdat klaagster de vordering niet volledig had voldaan. Uit de overgelegde producties kan overigens worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder bij de executiemaatregelen rekening heeft gehouden met de door klaagster gedane betalingen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij het leggen van het beslag de betalingen van klaagster verwerkt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op de door klaagster bij Armaere ingediende klacht met -nogmaals- een duidelijk verzoek de hoogte van de vordering te specificeren. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde executie van een vonnis binnen een redelijke termijn, te weten twee weken, beantwoordt. Dit geldt in het bijzonder wanneer een klager een interne klacht indient. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond. Om deze reden bestaat aanleiding om aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op te leggen.

4.5 Wanneer een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard en een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 van de gerechtsdeurwaarderswet en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

4.6 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelwijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

4.7 Op grond van artikel 37 lid 7 Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdeel a. ongegrond;

-      verklaart klachtonderdeel b. gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van waarschuwing op;

-      bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder het door klager betaalde griffierecht ad

€ 50,00 vergoedt.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en A.M. Maas, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 januari 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.