ECLI:NL:TGDKG:2020:31 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/661652 DW RK 19/64

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:31
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/661652 DW RK 19/64
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: geldboete. Het enkele gegeven dat een omissie (in de dagvaarding) later in de procedure herstelt kan worden, maakt niet dat de gerechtsdeurwaarder lichtvaardig mag omgaan met de wettelijke eisen die gesteld worden aan de dagvaarding. Daarbij speelt een rol dat de gerechtsdeurwaarder nergens heeft verklaard hoe de situatie als zodanig is komen te ontstaan.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/661652 DW RK 19/64 Mvd/SM ingesteld door:

[   ], vertegenwoordigd door [   ],

gevestigd te [   ],

klaagster,

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 7 februari 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 april 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020 alwaar klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 maart 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarders de opdracht gegeven een dagvaarding op te stellen en uit te brengen ten laste van [   ], h.o.d.n. [   ] (hierna: gedaagde partij). De gedaagde partij is bij exploot van 22 augustus 2018 gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter te Den Haag op 6 september 2018;

-       Bij e-mail van 9 november 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster geïnformeerd over de comparitie van partijen die was bepaald op 23 januari 2019. Tevens is klaagster verzocht te reageren op de conclusie van antwoord van de gedaagde partij;

-       Bij e-mail van 9 en 15 november 2018 heeft klaagster om de onderliggende stukken verzocht, die namens haar waren ingediend bij de rechtbank. Klaagster wilde kunnen zien op welke stukken de gedaagde partij geantwoord had;

-       Bij e-mail van 15 november 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster laten weten dat haar verzoek, in verband met de Wet op de Privacy, was doorgezonden aan de privacy coördinator om te beoordelen welke stukken wel en welke stukken niet aan klaagster doorgezonden mochten worden;

-       Op 29 november 2018 heeft klaagster de door de gerechtsdeurwaarders uitgebrachte dagvaarding toegezonden gekregen;

-       Tijdens een telefoongesprek op 30 november 2018 heeft klaagster het gehad over de onvolledigheid van de opgestelde dagvaarding. Later op die dag bevestigt klaagster het telefoongesprek aan de gerechtsdeurwaarders via de e-mail;

-       Bij e-mails van 10 en 11 december 2018 hebben klaagster en de gerechtsdeurwaarders gecorrespondeerd, onder meer over de mogelijkheid om de (ontbrekende) relevante informatie alsnog aan te leveren bij de rechtbank;

-       Bij e-mail van 21 december 2018 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarders laten weten de procesvertegenwoordiging door (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders te beëindigen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat gerechtsdeurwaarders de dagvaarding niet, dan wel niet voldoende, hebben gemotiveerd, waardoor de positie van klaagster in het geding sterk is verzwakt. De gerechtsdeurwaarders hebben de dagvaarding bovendien ingediend zonder voorafgaand overleg met klaagster over de inhoud ervan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarders hebben in het verweerschrift erkend dat direct na de verstrekte opdracht tot dagvaarden is overgegaan en dat daarbij een standaard dagvaarding is opgesteld, waarbij ten onrechte geen rekening is gehouden met het (bekende) verweer. De gerechtsdeurwaarders hebben daarvoor excuses gemaakt, maar zij menen dat de zaak van klaagster geen onherroepelijke schade hoefde op te lopen, nu de gelegenheid nog bestond de omissie te herstellen op de comparitie van partijen. De gerechtsdeurwaarders concluderen dat het opstellen van de dagvaarding zoals dat is gebeurd fout was, maar dat niet elke fout tuchtrechtelijk handelen oplevert.

4.3 Klaagster heeft onweersproken het volgende aangevoerd. Tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarders was afgesproken dat een concept dagvaarding zou worden opgemaakt die vóór indiening aan klaagster zou worden voorgelegd. Dit is niet gebeurd. Klaagster heeft na indiening van de dagvaarding per e-mails van 9 en 15 november 2018 aan de gerechtsdeurwaarders verzocht om een kopie van de aangebrachte dagvaarding zodat zij kon reageren op het antwoord van de gedaagde partij. Daarop heeft klaagster van (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders te horen gekregen dat zij niet eerder stukken zou ontvangen dan nadat de privacy coördinator had bepaald welke stukken zij mocht ontvangen. Op 29 november heeft klaagster de dagvaarding toegezonden gekregen nadat, naar haar zeggen, de rechtbank Den Haag heeft bemiddeld. Op dat moment werd het klaagster duidelijk dat een onvolledige dagvaarding was opgesteld door de gerechtsdeurwaarders. Voorts heeft klaagster aangevoerd, in tegenstelling tot hetgeen de gerechtsdeurwaarders hebben verklaard, dat zij geen excuses heeft ontvangen.

4.4 De kamer overweegt als volgt. Vast staat dat de gerechtsdeurwaarders de bij hen bekende verweren van de gedaagde partij niet hebben opgenomen in de dagvaarding, die daarmee dus niet voldoet aan de eisen van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Dit kan niet worden beschouwd als een klein foutje, zeker niet nu er geen verklaring is gegeven voor de fout. Hieraan doet niet af dat klaagster mogelijk niet is geschaad in haar proceskansen.

4.5 Niet alleen is de dagvaarding, in strijd met de met klaagster gemaakte afspraken, niet vooraf aan klaagster toegestuurd voor commentaar, ook nadien heeft klaagster het stuk niet ontvangen. Op haar verzoek om de dagvaarding toegestuurd te krijgen, is meegedeeld dat eerst moest worden bezien of dit gelet op de (niet bestaande) “wet op privacy” wel mogelijk was. De gerechtsdeurwaarders hebben geen verklaring gegeven voor deze vreemde gang van zaken, die er uiteindelijk in resulteerde dat klaagster pas op 29 november 2018 heeft kunnen constateren dat de namens haar uitgebrachte dagvaarding onvolledig was.

4.6 De gerechtsdeurwaarders hebben blijkens de stukken overigens wel een volledig bedrag aan salaris gemachtigde in rekening gebracht voor de onvolledige standaard-dagvaarding. Daar komt nog bij dat klaagster direct na het beëindigen van de opdracht, eind december 2018, heeft gevraagd om een kostenopgave, die zij pas ruim na de comparitie van partijen van 23 januari 2019 heeft ontvangen. Hierdoor had zij bij de ter zitting bereikte schikking geen volledig beeld van haar proceskosten.

4.7 Gelet op al het voorgaande acht de kamer de klacht gegrond. De kamer is van oordeel dat de oplegging van een geldboete ter hoogte van € 750,00 in totaal (dus

€ 375,= per gerechtsdeurwaarder) in dit geval passend en geboden is.

5. Kosten(veroordeling)

5.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

5.2 Nu de kamer de gerechtsdeurwaarders tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 43a lid 1 Gdw en de Richtlijn daarnaast veroordelen tot betaling van:

-       € 1.500,00 als kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een

andere beslissing.

5.3 Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (€ 50,00) aan haar dienen te vergoeden.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt aan ieder van de gerechtsdeurwaarders de maatregel van een boete op ter hoogte van € 375,00, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders het bedrag moeten voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarders zal worden medegedeeld.;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffie-recht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden;

-       veroordeelt de gerechtsdeurwaarders hoofdelijk tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht door de kamer ad € 1.500,00, te betalen aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de gerechtsdeurwaarders wordt meegedeeld, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.