ECLI:NL:TGDKG:2020:29 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/656713 DW RK 18/581

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:29
Datum uitspraak: 20-03-2020
Datum publicatie: 28-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/656713 DW RK 18/581
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Geen maatregel. Het uitgangspunt in geval van een onderbewindstelling is dat er gecorrespondeerd wordt met de bewindvoerder, omdat een onderbewindgestelde juist onder bewind is gesteld omdat hij, als gevolg van zijn geestelijke en/of lichamelijk toestand, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. Hier heeft de gerechtsdeurwaarder geen gevolg aan gegeven. Nu de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard de interne procedures te hebben aangescherpt om herhaling te voorkomen acht de kamer geen termen aanwezig een maatregel op te leggen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/656713 DW RK 18/581 Mvd/SM ingesteld door:

[   ], in haar hoedanigheid als bewindvoerder van [   ],

gevestigd te [   ],

klaagster,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 5 november 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 15 februari 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 7 februari 2020 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 maart 2020.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-       De gerechtsdeurwaarder is sinds 15 december 2015 belast met een vordering van zwemschool [   ] op [   ] (hierna: [   ]).

-       Op 1 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de roerende zaken van [   ], in het bijzijn van een hulpofficier van justitie.

-       Bij beschikking van de kantonrechter te Rotterdam van 10 maart 2017 is [   ] onder bewind gesteld. Bij e-mail van 18 april 2017 heeft klaagster de beschikking aan de gerechtsdeurwaarder verzonden.

-       Op 6 juni 2017 heeft [   ] telefonisch contact met de gerechtsdeurwaarder opgenomen.

-       Bij e-mail van 16 juni 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder [   ] benaderd om tot een oplossing te komen hetgeen niet is gelukt.

-       Bij e-mail van 18 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder bij klaagster geïnformeerd naar de stand van zaken.

-       Bij e-mail van 25 september 2018 heeft klaagster aangegeven dat er nog steeds onvoldoende aflossingscapaciteit is en zij het zal laten weten als dit is veranderd.

-       Bij brief van 8 januari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder [   ] laten weten dat hij heeft getracht beslag te leggen op haar roerende zaken en aangekondigd dat hij binnenkort wederom een bezoek aan haar adres zal brengen, met een hulpofficier en slotenmaker.

-       Hierop heeft klaagster bij e-mail van 19 januari 2018 gereageerd.

-       Bij e-mail van 6 juni 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder bij klaagster geïnformeerd naar de stand van zaken. Hierop heeft klaagster bij e-mail van 19 juni 2018 laten weten dat de situatie ongewijzigd is.

-       Bij brief van 26 oktober 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder wederom beslag roerende zaken aangekondigd aan het adres van [   ]. [   ] heeft de brief bij e-mail van 30 oktober 2018 aan klaagster doorgezonden.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a)     de gerechtsdeurwaarder haar cliënte brieven en e-mails blijft sturen, terwijl hij bekend is met het beschermingsbewind;

b)     zij de gerechtsdeurwaarder heeft gewezen op de beslagvrije voet, dat er geen aflossingscapaciteit is en het feit dat haar cliënte geen waardevolle spullen in huis heeft, maar dat hij dat negeert;

c)     de gerechtsdeurwaarder haar cliënte onheus heeft bejegend tijdens een bezoek in 2017 en zij een betalingsregeling heeft getroffen, terwijl bekend was dat zij deze regeling niet na kon komen. Tijdens het bezoek is tevens aangenomen dat haar cliënte een partner heeft die bovendien zou kunnen bijdragen in het betalen van de vordering.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de enige aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het [   ] is geweest die op 6 juni 2017 telefonisch contact met hem heeft opgenomen, waarbij zij heeft geklaagd over klaagster en heeft gezegd dat zij op een later moment contact met hem zou opnemen teneinde tot een oplossing te komen. Uit de door klaagster overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder op die 6 juni 2017 (09:23 uur) aan [   ] een e-mail heeft gestuurd. Dit zou kunnen betekenen dat [   ] telefonisch contact heeft gezocht met de gerechtsdeurwaarder ná ontvangst van de e-mail, zodat het initiatief bij de gerechtsdeurwaarder lag in plaats van andersom en dat de gerechtsdeurwaarder de bewindvoerder daarmee (actief) heeft gepasseerd. Dit is echter niet met zekerheid te zeggen. De gerechtsdeurwaarder weet het niet meer en klaagster en [   ] hebben zich hierover niet specifiek uitgelaten. Vast staat echter wel dat de gerechtsdeurwaarder bij brieven van 8 januari 2018 en 25 (of 26) oktober 2018 de aankondigingen beslag alleen naar [   ] heeft gestuurd en niet naar de bewindvoerder.

4.4 Het uitgangspunt in geval van een onderbewindstelling is dat er gecorrespondeerd wordt met de bewindvoerder, omdat een onderbewindgestelde juist onder bewind is gesteld omdat hij, als gevolg van zijn geestelijke en/of lichamelijk toestand, tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. In aanvulling daarop bepaalt artikel 1:12 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek dat wanneer iemands goederen onder bewind staan, hij voor alles wat de uitoefening van dit bewind betreft, de woonplaats van de bewindvoerder volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend in elk geval één keer hieraan geen gevolg te hebben gegeven. Er kunnen redenen aanwezig zijn het uitgangspunt niet (langer) te volgen, maar de gerechtsdeurwaarder heeft onvoldoende toegelicht waarom dat in deze zaak het geval zou zijn geweest. De omstandigheid dat [   ] aan de gerechtsdeurwaarder zou hebben verzocht haar rechtstreeks te benaderen, kan in elk geval niet als een grond gelden. De gerechtsdeurwaarder had hoe dan ook de bewindvoerder moeten betrekken in zijn correspondentie met [   ], ongeacht enig verzoek van [   ]. Nu hij dit niet (steeds) gedaan heeft, moet worden geoordeeld dat klacht op dit onderdeel terecht is voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b. overweegt de kamer dat de beslagvrije voet pas op de juiste manier kan worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de benodigde bewijsstukken. Uit de stukken valt niet af te leiden dat klaagster heeft verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet. Evenmin blijkt uit de stukken dat klaagster heeft aangetoond dat er onvoldoende aflossingscapaciteit is om een regeling overeen te kunnen komen. De gerechtsdeurwaarder heeft de zaak desondanks wel meerdere keren aangehouden. De stelling van klaagster dat de inboedel van [   ] onvoldoende waarde heeft, wordt door de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk ontkend, nu tijdens het beslag roerende zaken wel goederen zijn genoteerd. De kamer overweegt dat het in beginsel niet aan de tuchtrechter is om te beoordelen of een beslag gezien de hoogte van de vordering en de (eventuele) kosten en opbrengst proportioneel is. Daarvoor dient klaagster zich te wenden tot de gewone rechter.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c ontkent de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk de stelling van klaagster dat hij [   ] in 2017 onheus heeft bejegend. De gerechtsdeurwaarder is weliswaar op 1 maart 2017 in de woning van [   ] geweest, maar heeft haar daarbij niet zelf gesproken. Uit de e-mail van [   ] van

1 maart 2017, gericht aan klaagster, blijkt ook dat zij tijdens de beslaglegging niet thuis was. Wel was aanwezig de heer [   ], die de gerechtsdeurwaarder in de woning heeft binnengelaten en stelde dat hij de partner en huisgenoot van klaagster was. De gerechtsdeurwaarder heeft in het verweerschrift voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen reden was om aan het standpunt van de heer [   ] te twijfelen. Er was dan ook geen reden om niet met hem in overleg te gaan teneinde tot een oplossing te kunnen komen om de schuld af te lossen. De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweerschrift dat hij ten tijde van de beslaglegging niet kon weten dat er geen aflossingscapaciteit was. De kamer ziet geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit klachtonderdeel niet gebleken.

4.7 De kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de klacht (gedeeltelijk) gegrond is en acht geen termen aanwezig om tot het opleggen van een maatregel over te gaan, nu de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard de interne procedures te hebben aangescherpt om zo te voorkomen dat onderbewindgestelden nog correspondentie ontvangen buiten de bewindvoerder om.

4.8 Omdat de kamer de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde griffierecht (€ 50,00) aan haar dient te vergoeden.

4.9 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond en ziet af van het opleggen van een

maatregel;

-        veroordeelt de gerechtsdeurwaarder tot betaling aan klaagster van haar kosten van de procedure in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. S.N. Schipper en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2020 in tegenwoordigheid van de secretaris.