ECLI:NL:TGDKG:2020:25 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/678194 / DW RK 20/14

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:25
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 01-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/678194 / DW RK 20/14
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Verschoonbare termijnoverschrijding. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om klaagster (nogmaals) in de gelegenheid te stellen om tot betaling van de restantvordering over te gaan, nadat het beslag op het inkomen van haar ex-partner was mislukt. Door gelijk over te gaan tot het leggen van beslag op de bankrekening van de ex-partner van klaagster zijn de kosten opgelopen. Deze kosten hadden eventueel voorkomen kunnen worden als klaagster nogmaals was aangeschreven. Verzet en klacht gegrond. Maatregel van waarschuwing.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 26 november 2019 met zaaknummer C/13/663827 / DW RK 19/142 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/678194 / DW RK 20/14 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

1. [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarders te [ ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 22 maart 2019, heeft klaagster een klacht ingediend tegen het (kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 9 mei 2019 heeft klaagster haar klacht aangevuld. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 juni 2019, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 26 november 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 10 januari 2020, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 alwaar klaagster en gerechtsdeurwaarder sub 2 zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 maart 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Het verzet dient op grond van de wet te worden ingediend binnen veertien dagen na verzending van de brief met de beslissing van de voorzitter. De beslissing is verzonden op 26 november 2019. De termijn begon daarmee te lopen op

27 november 2019 en eindigde op 10 december 2019. Het verzet is ingekomen op

10 januari 2020, dus buiten de termijn van veertien dagen, zodat klaagster om die reden in het verzet niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.

2.2 De kamer overweegt dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Klaagster heeft aangevoerd dat de beslissing van de voorzitter bij haar buurvrouw is bezorgd. Omdat haar buurvrouw in een verzorgingshotel verblijft en de dochter van de buurvrouw niet dagelijks bij de woning langs gaat, heeft klaagster de beslissing pas later ontvangen. Klaagster zal daarom in het verzet worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 april 2016 zijn klaagster en haar ex-partner hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een geldsom en de proceskosten aan [ ].

-           Op 9 mei 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders de grosse van het vonnis betekend aan klaagster en haar ex-partner.

-           Op 31 mei 2016 heeft klaagster in totaal 179,79 voldaan in plaats van het totaal verschuldigde bedrag ad € 346,16.

-           Bij brief van 6 juni 2016 is klaagster door de gerechtsdeurwaarders geïnformeerd over het restant verschuldigde thans € 170,08.

-           Op 11 mei 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders ten laste van de ex-partner beslag gelegd op zijn inkomen onder diens werkgever.

-           Op 17 mei 2017 is het proces-verbaal van dit beslag openbaar betekend.

-           Op 25 oktober 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders ten laste van de ex-partner beslag gelegd onder de naamloze vennootschap ING Bank N.V.

-           Op 30 oktober 2017 is het proces-verbaal van het bankbeslag aan de ex-partner betekend.

-           Bij brieven van 18 januari, 24 januari en 5 februari 2019 is klaagster een vorderingsspecificatie toegestuurd en is zij geïnformeerd over het restant verschuldigde.

-           Op 24 januari 2019 heeft klaagster telefonisch contact opgenomen met de gerechtsdeurwaarders en verzocht om inzage in het dossier dan wel om een vorderingsspecificatie.

-           Bij e-mail van 1 februari 2019 heeft klaagster nogmaals verzocht om inzage in het dossier. Hierop hebben de gerechtsdeurwaarders de specificatie per e-mail toegestuurd. Klaagster kon echter de bijlage niet openen waarop de specificatie op 5 februari 2019 wederom per post is toegestuurd.

-           Bij e-mail van 26 februari 2019 van een sociaal raadsvrouw van de gemeente Rotterdam is namens klaagster aan de gerechtsdeurwaarders verzocht een kostenspecificatie te verstrekken.

-           Bij e-mail van 27 februari 2019 hebben de gerechtsdeurwaarders de kostenspecificatie verstrekt en de hoogte van het restant verschuldigde medegedeeld.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat:

a: dat de opgelopen executiekosten niet in verhouding staan met de hoofdsom;

b: de gerechtsdeurwaarders blijven betekenen om uit eigen belang inkomsten te genereren;

c: dat de gerechtsdeurwaarders voorheen niet met haar communiceerden maar slechts met haar ex-partner en na de overbetekening haar voor alle kosten laten opdraaien;

d: dat zij ondanks twee verzoeken geen inzicht heeft gekregen in het dossier.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Klager heeft zijn klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. In dat geval dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. Dit dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Nu de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders als enige gerechtsdeurwaarders aan het beklaagde kantoor zijn verbonden, worden zij als beklaagde aangemerkt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen a en b overweegt de voorzitter als volgt. In tegenstelling tot hetgeen klaagster in haar klaagschrift stelt dient niet te worden gekeken of de gemaakte kosten in verhouding staan tot de hoofdsom. Indien dat wel het geval zou zijn, zouden kleinere vorderingen in het geheel niet meer geïncasseerd kunnen worden. Daarnaast bestaan de executie­kosten uit vaste bedragen die conform het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zijn berekend. Pas wanneer de executiekosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar dat kan in deze zaak niet uit de overgeleg­de producties worden opgemaakt. Tevens is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarders de kosten voor eigen gewin hebben gemaakt. Derhalve zijn naar het oordeel van de voorzitter deze klachtonderdelen ongegrond.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klaagster en haar ex-partner op 22 april 2016 bij vonnis hoofdelijk zijn veroordeeld en zij nadien hebben nagelaten de gehele vordering vrijwillig te voldoen. Zowel klaagster als haar ex-partner staan derhalve op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met hun hele vermogen in voor de vordering totdat deze in zijn geheel is voldaan. Anders dan klaagster stelt, bestaat er voor de gerechtsdeurwaarders ingevolge artikel 475i van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geen verplichting om de beslaglegging ten laste van haar ex-partner aan haar te betekenen noch haar te informeren over voorgenomen beslagleggingen jegens haar ex-partner. Deze zijn slechts verplicht om de beslaglegging aan de geëxecuteerde, de ex-partner dus, te betekenen. Naar het oordeel van de voorzitter is dit klachtonderdeel ongegrond.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat klaagster naar aanleiding van haar verzoeken, inclusief het verzoek van een sociaal raadsvrouw van de gemeente Rotterdam, wel degelijk inzicht heeft gekregen in haar dossier door toezending van de vorderingsspecificaties. Daarnaast is klaagster blijkens het vonnis ter zitting verschenen. Tevens blijkt uit de producties dat de grosse van het vonnis aan haar is betekend en dat zij al op 6 juni 2016 door de gerechtsdeurwaarders is geïnformeerd over het feit dat de vordering nog niet volledig is voldaan. Zodoende heeft klaagster destijds al inzicht gekregen in het dossier. Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk hebben gehandeld zodat naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat er niet goed is gekeken naar de situatie. Klaagster heeft de brief van de gerechtsdeurwaarders van 6 juni 2016 nooit ontvangen. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om de brief van 6 juni 2016 te rappelleren. De gerechtsdeurwaarders hebben alleen maar post naar haar ex-partner verzonden. Er zijn nieuwe kosten gemaakt die niet nodig waren geweest en waarvoor klaagster nu wordt aangeschreven.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt dat klaagster bij brief van 6 juni 2016 op de hoogte is gebracht van de hoogte van de restantvordering. Dat klaagster de brief kennelijk niet heeft ontvangen kan niet aan de gerechtsdeurwaarders worden verweten, nu de brief aan het juiste adres van klaagster is gericht. De gerechtsdeurwaarders hebben vervolgens bijna een jaar later, op 11 mei 2017, beslag op het inkomen van de ex-partner van klaagster gelegd. De kamer overweegt dat het netter was geweest als de gerechtsdeurwaarders klaagster, alvorens nadere executiemaatregelen te treffen, nogmaals op de hoogte hadden gebracht van de hoogte van de restantvordering. Het had in ieder geval op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om klaagster (nogmaals) in de gelegenheid te stellen om tot betaling van de restantvordering over te gaan, nadat het beslag op het inkomen van haar ex-partner was mislukt. Door gelijk over te gaan tot het leggen van beslag op de bankrekening van de ex-partner van klaagster zijn de kosten opgelopen. Deze kosten hadden eventueel voorkomen kunnen worden als klaagster nogmaals was aangeschreven.

7.2 Op grond van het voorgaande dient het verzet en de klacht gegrond te worden verklaard. De beslissing van de voorzitter kan niet in stand blijven en dient te worden vernietigd. De kamer acht termen aanwezig om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

8. Kosten

8.1 Per 1 januari 2018 is de Gerechtsdeurwaarderswet gewijzigd (Wet doorberekening kosten toezicht en tuchtrecht juridische beroepen). In verband daarmee heeft de kamer de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders vastgesteld (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882).

8.2 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er (bijzondere) omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel worden de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarders de kosten van de behandeling bij de kamer moeten vergoeden.

8.3 Nu de kamer de klacht gegrond verklaart, stelt de kamer vast dat de

gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 37 lid 7 Gdw het door klaagster betaalde

griffierecht (van € 50,00) aan haar dienen te vergoeden.

8.4 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet gegrond;

-      vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing op;

-      veroordeelt de gerechtsdeurwaarders tot betaling aan klaagster van haar kosten in eerste aanleg, bestaande uit € 50,00 aan griffierecht, nadat de uitspraak onherroepelijk is geworden.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

24 maart 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.