ECLI:NL:TGDKG:2020:23 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/671499 / DW RK 19/467

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:23
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 01-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/671499 / DW RK 19/467
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Beslag op auto, klager betwist dat de auto op zijn naam heeft gestaan. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 13 augustus 2019 met zaaknummer C/13/653920 / DW RK 18/487 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/671499 / DW RK 19/467 LvB/WdJ ingesteld door:

1. [ ],

wonende te [ ],

2. [ ],

wonende te [ ],

klagers,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 10 september 2018, hebben klagers een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 september 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 13 augustus 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers zijn een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 27 augustus 2019, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 alwaar klager sub 1 en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 maart 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2016 is klager sub 1 veroordeeld tot betaling van een geldsom en proceskosten aan de besloten vennootschap [ ] ([ ]).

-           Medio april 2016 heeft de advocaat van [ ] het vonnis van 16 maart 2016 ter hand gesteld aan [ ] thans [ ] met de opdracht over te gaan tot betekening en zo nodig het treffen van executiemaatregelen.

-           De grosse van het vonnis is op 11 augustus 2016 aan klager sub 1 betekend.

-           Bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 5 december 2017 is het vonnis van 16 maart 2016 bekrachtigd en is klager sub 1 veroordeeld tot betaling van de proceskosten van het hoger beroep.

-           De grosse van het arrest is op 17 december 2017 aan klager sub 1 betekend.

-           Op 3 september 2018 is beslag gelegd op de auto ten laste van klager sub 1.

-           Op 6 september 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van de beslaglegging aan klagers betekend met de aankondiging van de openbare verkoop op 26 oktober 2018.

-           Bij brief van 7 september 2018, gericht aan het gerechtsdeurwaarderskantoor [ ], betwist klager sub 1 de nietigheid van de overdracht.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: onrechtmatig beslag heeft gelegd op de auto van klager sub 2;

b: geen termijn heeft gesteld om de vordering te voldoen zodat de beslaglegging

wordt opgeheven en de openbare verkoop te voorkomen;

c: klager sub 2 onjuist en op een agressieve wijze heeft geïnformeerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Indien een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor alsmede tegen een medewerker dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het Gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwer­kings­verband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. De gerechtsdeurwaarder heeft het gewraakte beslag gelegd en tijdens de betekening van het proces-verbaal van het beslag gesproken met klager sub 2. Daarom wordt de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter het volgende. Wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, is het aan die derde om zich tegen het beslag te verzetten. De enkele pretentie van derden noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Het moment waarop beslag wordt gelegd leent zich immers niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van in beslaggenomen zaken. Naderhand hebben klagers aan de gerechtsdeurwaarder geen stukken overgelegd alsmede niet als productie toegevoegd aan de klacht waaruit het eigendom van klager sub 2 op de auto blijkt. De tenaamstelling van de auto is onvoldoende om de eigendom te kunnen vaststellen. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen ten aanzien van de beslaglegging op de auto is niet gebleken.

4.3 In het onderhavige geval is er tussen klagers en de gerechtsdeurwaarder, op basis van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek, sprake van een geschil aangaande de rechtsgeldigheid van de overdracht van de auto. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover te oordelen. Klagers kunnen zich daarvoor wenden tot de gewone rechter.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter als volgt. Anders dan klagers menen, geldt er voor een gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting om een uiterste betaaltermijn te stellen om de openbare verkoop van inbeslaggenomen roerende zaken te voorkomen. Ingevolge artikel 439 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is gerechtsdeurwaarder verplicht alvorens beslagmaatregelen te treffen middels betekening van een exploot de schuldenaar, klager sub 1 dus, te bevelen om binnen twee dagen aan de executoriale titel te voldoen. De betekeningen van de executoriale titels alsmede de bevelen tot betaling hebben op 11 augustus 2016 en 17 december 2017 plaatsgevonden. Derhalve is er geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen en is naar het oordeel van de voorzitter dit klachtonderdeel ongegrond.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de enkele niet door klagers onderbouwde of toegelichte stelling onvoldoende is om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Daarnaast stelt de gerechtsdeurwaarder dat zij op 6 september 2018 door klager sub 2 is uitgenodigd om aan haar keukentafel de reden van de beslaglegging uit te leggen en dat klager sub 2 tijdens het gesprek tevens aantekeningen heeft gemaakt. Van dit gesprek is proces-verbaal opgemaakt waaruit niet volgt dat klager sub 2 is geïntimideerd dan wel onjuist of op agressieve wijze is geïnformeerd. Daar tuchtrechtelijk handelen niet kan worden vastgesteld, is naar het oordeel van de voorzitter ook dit klachtonderdeel ongegrond.

4.6 Het tuchtrecht biedt geen ruimte aan het verzoek van klagers om het beslag op te heffen te voldoen. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klagers als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers aangevoerd dat de beslaglegging nietig dient te worden verklaard. De auto waar beslag op is gelegd is immers eigendom van klager sub 2, terwijl het een vordering op klager sub 1 betreft. Indien de gerechtsdeurwaarder twijfelt aan de overeenkomst waarbij de auto is overgedragen op klager sub 2, is het aan hem om een executiegeschil op te starten. Klagers stellen dat dit van klager sub 2 niet kan worden verlangd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. Klager sub 1 heeft ter zitting gesteld dat de in beslag genomen auto nooit op zijn naam heeft gestaan, maar dat hij enkel heeft bemiddeld in de koop van de auto en dat het kenteken vervolgens gelijk op naam van klager sub 2 is gezet. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde verklaring van de RDW van 20 april 2017 blijkt echter dat het kenteken van de betreffende auto wel degelijk op naam van klager sub 1 heeft gestaan. De gerechtsdeurwaarder mocht op basis van deze gegevens dan ook beslag op de auto leggen. Dat die tenaamstelling op een periode voor de beslaglegging ziet doet hier, anders dan klager in zijn email van 25 februari 2020 stelt, mede gelet op de discussie over de eigendom hier geen afbreuk aan. Indien klagers wensen dat het beslag op de auto wordt opgeheven dienen zij zich tot de civiele rechter te wenden. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

24 maart 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.