ECLI:NL:TGDKG:2019:83 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/641918 / DW RK 18/32

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:83
Datum uitspraak: 09-07-2019
Datum publicatie: 10-07-2019
Zaaknummer(s): C/13/641918 / DW RK 18/32
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Brief aankondiging beslag is niet duidelijk. Gerechtsdeurwaarder is twee keer niet verschenen op de aangekondigde datum van beslaglegging. Klacht op deze onderdelen gegrond. Klacht voor het overige ongegrond. Maatregel van geldboete, veroordeling in proceskosten en griffierecht.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 juli 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/641918 / DW RK 18/32 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

1. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: mr. [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 18 januari 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 alsmede tegen een medewerkster van het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 2. Klaagster heeft haar klacht aangevuld bij brieven met bijlagen, ingekomen op 6 en 14 februari 2018. Bij verweerschrift, ingekomen op 16 maart 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. Zoals hierna onder 4.2 wordt besproken worden de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 mei 2019 alwaar klaagster met haar partner en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 9 juli 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 23 juni 2015 van de kantonrechter te Overijssel is klaagster veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Bij exploot van 13 juli 2015 is het vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 28 juli 2015 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster. Bij exploot van 4 augustus 2015 is het beslag aan klaagster betekend.

-           Op 28 december 2015 is wederom executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster. Dit beslag is op diezelfde datum aan klaagster betekend.

-           Bij brief van 8 maart 2016 heeft klaagster een aanzegging beslag roerende zaken ontvangen. In de brief is het volgende opgenomen.

            “Wij hebben daarom van onze cliënten(n) opdracht gekregen tot het leggen van beslag op uw roerende zaken c.q. inboedel.

            Indien u niet aanwezig bent of iemand om u te vertegenwoordigen, kan met behulp van SLOTENMAKER EN POLITIE toegang tot uw pand worden verschaft en tot beslaglegging worden overgegaan. De kosten van dit beslag zullen volledig voor uw rekening komen.

            Enkel door betaling van het verschuldigde kunnen beslagmaatregelen worden voorkomen. Tijdens ons bezoek bent u in de gelegenheid om te pinnen. Wij adviseren u dan ook nadrukkelijk het zover niet te laten komen en van deze laatste mogelijkheid gebruik te maken.

            ANDERS ZAL HET BESLAG ROERENDE ZAKEN ONHERROEPELIJK DOORGANG VINDEN.”   

-           Op 20 juni 2016 is beslag gelegd op de bedrijfsauto van klaagster. Bij exploot van 22 juni 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het beslag aan klaagster betekend met aanzegging dat de openbare verkoop van het voertuig zal plaatsvinden op 29 juli 2016.

-           Op 26 oktober 2017 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster. Bij exploot van 31 oktober 2017 is het beslag aan klaagster betekend.

-           Bij brief van 23 november 2017 is aangekondigd dat het voertuig van klaagster zal worden afgesleept op 30 november 2017. Hierbij is aan klaagster verzocht om aanwezig te zijn om de autosleutels en het volledige kentekenbewijs af te geven.

-           Bij separate brieven van 21 december 2017 is klaagster gesommeerd tot betaling van de vordering over te gaan teneinde nieuw beslag op roerende zaken op het adres [ ] te [ ] te voorkomen.

-           Op 25 januari 2018 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 beslag gelegd onder de ING Bank N.V. ten laste van klaagster. Bij exploot van 8 februari 2018 is het beslag aan klaagster betekend.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:

a: in de brief aankondiging beslag van 8 maart 2016 geen datum en tijdstip van beslaglegging is genoemd, terwijl als dwangmiddel wel is medegedeeld dat bij afwezigheid de toegang met slotenmaker en politie kan worden verschaft;

b: toegevoegd gerechtsdeurwaarder [ ] op 20 juli 2016 onaangekondigd op het woonadres van klaagster is gekomen, op het moment dat niet zij maar haar partner aanwezig was, en dat hierbij niet is gesproken over een vermeende beslaglegging op de aanwezige auto;

c: er niemand is verschenen op de aangekondigde openbare verkoopdatum 29 juni 2016;

d: er ook niemand is verschenen op de aangekondigde openbare verkoopdatum

30 november 2017;

e: sprake is van schending van privacy nu op 21 december 2017 een brief naar zowel haar woonadres als het adres [ ] te [ ] heeft verzonden, het adres waar klaagster niet staat ingeschreven en niemand haar kent;

f: de gerechtsdeurwaarders executiemaatregelen blijven treffen ondanks dat zij hoger beroep tegen het vonnis van 23 juni 2015 heeft ingesteld;

g: de kosten van de beslagen niet in verhouding staan met de te verwachten opbrengsten.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. Klachten tegen medewerkers dienen te worden geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders die voor de medewerkers verantwoordelijk zijn. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de kamer dat brieven met de aankondiging van een beslagpoging met behulp van politie en slotenmaker bedreigend kunnen overkomen, maar dat dit niet valt te voorkomen. In de brief van

8 maart 2016 is medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarders opdracht hebben gekregen om beslag roerende zaken te komen leggen en dat indien klaagster of een vertegenwoordiger niet aanwezig is, de toegang kan worden verschaft met behulp van slotenmaker en politie. Verder is medegedeeld dat de beslagmaatregelen enkel voorkomen kan worden door betaling van het verschuldigde en dat klaagster tijdens het bezoek van de gerechtsdeurwaarders in de gelegenheid is om te pinnen. Hiermee is ten onrechte de indruk gewekt dat er daadwerkelijk een gerechtsdeurwaarder zou langskomen om beslag te leggen en dat dit alleen te voorkomen is door de vordering te voldoen, althans is de kans voor lief genomen dat bij klaagster die indruk zou ontstaan. De inhoud van de brief is dreigend van aard en lijkt, nu daarin geen datum en tijd voor beslaglegging zijn genoemd, slechts bedoeld om klaagster onder druk te zetten, terwijl er geen intentie was om al beslag te leggen. De kamer is daarom van oordeel dat gerechtsdeurwaarders in strijd hebben gehandeld met artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de kamer dat uit het proces-verbaal van 20 juni 2016 blijkt dat gerechtsdeurwaarder [ ] de partner van klaagster ter plekke heeft gesproken. De partner van klaagster weigerde de zaak met de gerechtsdeurwaarder op te lossen waarop de gerechtsdeurwaarder beslag op de bedrijfsauto van klaagster heeft gelegd. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarder beslag op haar bedrijfsauto heeft gelegd zonder dat de partner van klaagster hiervan op de hoogte was. Overigens is dit niet tuchtrechtelijk laakbaar. De stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder geen regeling met haar partner zou mogen verlangen omdat hij een derde in de procedure is volgt de kamer niet, nu uit het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarders blijkt dat het de partner van klaagster is die steeds telefonisch contact met de gerechtsdeurwaarders opneemt met betrekking tot de vordering.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c en d is niet betwist dat zonder voorafgaande berichtgeving, niemand is verschenen op de aangekondigde openbare verkoopdata. Vaste rechtspraak is dat een dergelijk handelen of nalaten een goed gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Bij de inzet van een ingrijpend middel als het openbaar verkopen van roerende zaken mag uiterste zorgvuldigheid worden gevergd. De stelling van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders ter zitting dat klaagster niet aanwezig hoefde te zijn en dit niet van te voren hoefde te melden, wordt door de kamer niet gevolgd. In de brief van de gerechtsdeurwaarders van 23 november 2017 is ook nog expliciet aan klaagster verzocht om op de aangekondigde datum aanwezig te zijn. Deze klachtonderdelen zijn dan ook terecht voorgesteld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat het adres [ ] te [ ] het adres van de praktijk van klaagster was, waar zij eerder op 15 december 2017 door gerechtsdeurwaarder [ ] is aangetroffen. Niet valt in te zien dat er geen brief gericht aan klaagster naar dat adres zou mogen worden verzonden. Tevens is niet aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat de aan klaagster gerichte brief door anderen is geopend dan wel dat dit de gerechtsdeurwaarders valt te verwijten.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f overweegt de kamer dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. Een hoger beroep schort de executie maatregelen niet op. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de kamer dat klaagster op grond van artikel 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in staat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. Het is in beginsel niet aan de tuchtrechter om te beoordelen of een beslag gezien de hoogte van de vordering en de (eventuele) kosten en opbrengst proportioneel is. Daarvoor dient klaagster zich te wenden tot de gewone rechter.

4.9 Met betrekking tot het verzoek van klaagster om schadevergoeding dient klaagster zich te wenden tot de civiele rechter. Het tuchtrecht is hiervoor niet de geëigende weg.

4.10 De kamer meent dat de maatregel van een geldboete in dit geval passend is, omdat voor klachtonderdeel a afzonderlijk een maatregel van waarschuwing passend is en voor klachtonderdelen c en d afzonderlijk steeds een berisping. Nu gerechtsdeurwaarder sub 2 verantwoordelijk is voor het doen of nalaten van de bij hem werkzame medewerkers, de klacht ziet op de aankondiging van het beslag roerende zaken dan wel de aankondigingen van de verkoop ervan en gerechtsdeurwaarder sub 1 op 22 juni 2016 “slechts” een exploot heeft betekend, zal de geldboete alleen aan gerechtsdeurwaarder sub 2 worden opgelegd. De vraag of de gerechtsdeurwaarder economisch voordeel heeft behaald bij zijn tuchtrechtelijk laakbaar handelen acht de kamer daarbij niet van doorslaggevend belang. Een geldboete kan immers ook uit puur punitieve redenen worden opgelegd teneinde het gedrag van de gerechtsdeurwaarder te corrigeren.

4.11 De kamer zal gerechtsdeurwaarder sub 2 op grond van artikel 43a lid 1 onder a en b van de Gerechtsdeurwaarderswet jo de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882) tevens veroordelen in de proceskosten. Voor klaagster worden die begroot op een forfaitair bedrag van € 50,--. Voor de procedure worden de kosten begroot op het forfaitaire bedrag van € 1.500,--.

4.12 Op grond van artikel 37 lid 7 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

4.13 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           verklaart de klachtonderdelen a, c en d gegrond;

-           verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-           legt gerechtsdeurwaarder sub 2 voor het gegronde deel van de klacht een geldboete ter hoogte van € 1.500,-- op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld;

-                      veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 in de proceskosten van klaagster, te begroten op € 50,--;

-                      veroordeelt gerechtsdeurwaarder sub 2 in de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer, te begroten op € 1.500,--, met aanzegging dat de ex artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder het bedrag van de kostenveroordeling moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder zal worden medegedeeld;

-           bepaalt dat gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klaagster het betaalde griffierecht ad € 50,-- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.