ECLI:NL:TGDKG:2019:165 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/647200 / DW RK 18/228 LV/SM

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2019:165
Datum uitspraak: 19-11-2019
Datum publicatie: 06-12-2019
Zaaknummer(s): C/13/647200 / DW RK 18/228 LV/SM
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel: waarschuwing, zonder veroordeling in de kosten van de procedure. De gerechtsdeurwaarder heeft onvoldoende gesteld ten aanzien van zijn verweer dat er wel zou zijn gereageerd op de brief van klaagster. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag te laat overbetekend.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 19 november 2019 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/647200 / DW RK 18/228 LV/SM ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 1 mei 2018, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 mei 2018, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 september 2019 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 november 2019. Daarna is de uitspraakdatum schriftelijk bepaald op 19 november 2019.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          bij e-mail van 25 augustus 2017 heeft klaagster bij de gerechtsdeurwaarder geïnformeerd naar zijn status van “volgende beslaglegger”. Klaagster verzoekt tevens om opheffing van het beslag, omdat de vorige beslaglegger [   ] (hierna: [   ]), beslag zou hebben gelegd op basis van een onjuist ingevulde derdenverklaring van de gemeente;

-          bij e-mail van 28 augustus 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de e-mail van klaagster onder toezending van bijlagen, alsmede een overzicht van de openstaande vorderingen;

-          tussen 28 augustus en 22 september 2017 hebben klaagster en de gerechtsdeurwaarder per e-mail verder gecorrespondeerd over het gelegde derdenbeslag onder de gemeente [   ];

-          de gerechtsdeurwaarder heeft op 29 augustus 2017 opnieuw beslag gelegd onder de gemeente [  ] ten laste van klaagster;

-          bij exploot van 7 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag overbetekend aan klaagster;

-          tussen 13 maar en 20 april 2018 hebben klaagster over en weer gecorrespondeerd over de gelegde beslagen.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich - samengevat – er over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      ondanks aanhoudende protesten tegen de aan [   ] afgelegde derdenverklaring én de door klaagster overgelegde tegenbewijzen, geen gevolg heeft gegeven aan de op hem rustende zorg- en vergewisplichten;

b)      de verantwoordelijkheid voor het beslag afschuift op de gemeente;

c)      de feiten uit de door klaagster toegezonden financiële stukken ontkent;

d)     de verdeling heeft doorgezet, nadat door hem erkend was dat het resterende inkomen slechts € 555,19 bedroeg;

e)      het beslag ten onrechte heeft goedgepraat;

f)       verzoeken van klaagster om informatie bij e-mails van 16 september 2017, 28 november 2017 en 13 april 2018 heeft genegeerd;

g)      vanwege ontoereikende kennis en kunde, de klacht niet op zijn merites heeft beoordeeld;

h)      het beslag van [   ] te laat heeft overbetekend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen [   ] hetgeen niet mogelijk is nu, op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw), slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder de verantwoordelijkheid draagt voor de aldaar werkzame medewerkers, moet hij verantwoordelijk worden gehouden voor de behandeling van het dossier van klaagster. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Gelet op de directe samenhang van klachtonderdelen a. tot en met e. ziet de kamer aanleiding om deze klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. De kamer overweegt dan ook als volgt. Op 19 november 2013 heeft [   ]Rijnland beslag gelegd onder de gemeente [   ] (hierna: de gemeente), ten laste van klaagster. De gemeente heeft bij derdenverklaring van 26 november 2013 verklaard dat klaagster maandelijks een bedrag van € 926,48 ontving. Feitelijk was dit bedrag opgebouwd uit een deel reguliere uitkering en een deel aan “overige inkomsten” ten bedrage van € 382,00. De gemeente heeft deze uitsplitsing niet gemaakt in voornoemde verklaring. De gerechtsdeurwaarder in kwestie heeft op 2 juli 2014 eveneens beslag gelegd onder de gemeente, waarbij de gemeente op 11 juli 2014 een derdenverklaring afgegeven. Hierin werd vermeld dat [    ]ijnland reeds beslag had gelegd op de uitkering van klaagster en dat er een bedrag van € 95,16 werd ingehouden op de uitkering. Ten gevolge daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder zijn gelegde beslag ter verdeling ingediend bij [   ]. In juli 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de rol van eerste beslaglegger overgenomen van [   ]. Ten behoeve van een andere opdrachtgever ([   ]) heeft de gerechtsdeurwaarder op 29 augustus 2017 opnieuw beslag gelegd onder de gemeente. Naar aanleiding hiervan heeft de gemeente op 25 oktober 2017 verklaard dat er reeds beslag lag op de uitkering van klaagster – namelijk het eerder door de gerechtsdeurwaarder gelegde beslag van 2 juli 2014 – en dat de inhouding op de uitkering € 98,65 betrof.

4.4 Het beklag van klaagster dat de op 26 november 2013 opgestelde derdenverklaring onjuist zou zijn omdat de gemeente de periodieke bijdrage van € 382,00, die klaagster naast haar uitkering ontving, ten onrechte als inkomsten heeft gerekend, raakt de gerechtsdeurwaarder niet. De gewraakte derdenverklaring is immers opgesteld door de gemeente, dus had klaagster haar grieven ten aanzien daarvan moeten richten tot de gemeente. Bovendien is deze opgesteld in november 2013 en dat betreft een periode in tijd waar de gerechtsdeurwaarder (in juli 2014) onmogelijk kennis van had kunnen nemen. Maar ook het bezwaar dat de gerechtsdeurwaarder de onjuistheid – als daar al sprake van zou zijn – van de derdenverklaring niet wil onderzoeken en dus inhoudingen blijft ontvangen en verdelen op basis van die onjuistheid, kan niet worden gevolgd.

4.5 Het enkele feit dat een gerechtsdeurwaarder (voorheen nog cumulatief beslaglegger) als eerste beslaglegger naar voren wordt geschoven, verplicht hem niet tot een (nieuw) onderzoek naar de reeds vastgestelde beslagvrije voet. Ten aanzien daarvan stelt de gerechtsdeurwaarder terecht dat hij mag afgaan op de informatie die hij krijgt van de gemeente daaromtrent, tenzij hem aanwijzingen bekend zijn die van hem verlangen daarvan af te wijken. Klaagster heeft dan wel steeds aangegeven bij de gerechtsdeurwaarder dat het niet klopte wat de gemeente heeft gedaan, maar heeft dit niet nader onderbouwd. Als er al sprake is van een onjuistheid op dit punt ligt het op de weg van klaagster om concreet te maken waar het volgens haar aan ligt. Te meer omdat zij over informatie beschikt die niemand anders heeft. Klaagster heeft dat niet gedaan onder het mom dat het niet aan haar is om daarvoor bewijzen aan te leveren, maar tegelijkertijd beroept klaagster zich wel op financiële stukken die haar standpunt moeten ondersteunen. Dat de gerechtsdeurwaarder, net als de kamer, uit de financiële stukken van klaagster (vermoedelijk de uitkeringsspecificaties) opmaakt dat zij feitelijke een lagere uitkering (ad € 555,19) ontvangt van de gemeente, kan, anders dan klaagster stelt, niet zonder meer leiden tot de vaststelling dat gerechtsdeurwaarder erkent dat er ten onrechte inhoudingen op haar uitkering worden gedaan. Daarbij speelt een rol dat klaagster daartoe nergens verklaard waarom de ‘overige inkomsten’ niet tot (voor beslag vatbare) inkomsten gerekend mogen worden. Niet eerder dan op zitting heeft klaagster aangevoerd dat het gestorte bedrag van € 382,00, het resultaat is van een contractuele afspraak met haar bank. Klaagster heeft bij de koop van haar woning een bedrag aan eigen vermogen verpand aan de bank ter verzekering van de hypotheek. De afspraak zou inhouden dat het saldo, welke zich bevond op een beleggingsrekening, werd afgebouwd door een bedrag, zijnde de € 382,00, op de betalingsrekening van klaagster te storten waar zij vervolgens vrijelijk over kon beschikken.

4.6 Los van de vraag of dit “in delen retour verkregen vermogen” voor beslag vatbaar is – nu dit een vraag is die aan de gewone rechter voorgelegd dient te worden – had klaagster, ongeacht wat het resultaat daarvan had mogen zijn, meer informatie moeten delen met de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft dit om haar moverende redenen niet gedaan, maar dan kan klaagster de gerechtsdeurwaarder niet het verwijt maken dat hij enige plicht heeft geschonden. Anders dan klaagster stelt heeft de gerechtsdeurwaarder zijn verantwoordelijkheid niet afgeschoven op de gemeente. De verantwoordelijkheid van de opgemaakte derdenverklaring ligt (eerst) bij de gemeente en, tenzij er sprake zijn evidente misslagen, mag de gerechtsdeurwaarder daar gevolgen aan verbinden. In dit geval betreft dat de inning en verdeling van gelden, als bedoeld in artikel 478 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in samenhang met Bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar is op deze klachtonderdelen niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de kamer als volgt. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn (van veertien dagen) beantwoordt. Nu de gerechtsdeurwaarder op vragen van de kamer niet verder kwam dan de veronderstelling dat er wel moet zijn gereageerd, maar een concreet antwoord uitbleef, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g. overweegt de kamer dat de enkele niet nader door klaagster onderbouwde stellingen onvoldoende zijn om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klaagster volstaat met algemeenheden zonder nadere of onderbouwing toelichting.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h. overweegt de kamer als volgt. Op grond van art. 475i Rv dient binnen acht dagen na het leggen van beslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde te worden betekend. Door het op 29 augustus 2017 gelegde beslag op 7 september 2017 aan klaagster te overbetekenen is de gerechtsdeurwaarder tekort geschoten in zijn verplichting. Dit klachtonderdeel is daarom terecht voorgesteld.

4.10 Gelet op het onder 4.7 en 4.9 overwogene verklaart de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond. De gerechtsdeurwaarder zal daarom voor de gegronde klachtonderdelen een maatregel worden opgelegd.

4.11 Onder de voorwaarden dat een klacht (gedeeltelijk) gegrond wordt verklaard én een maatregel wordt opgelegd, kan, ingevolge het bepaalde in artikel 43a lid 1 Gdw en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamer voor gerechtsdeurwaarders (Staatscourant 1 februari 2018, nr. 5882), een kostenveroordeling worden opgelegd.

4.12 Op grond van voormelde richtlijn is het uitgangspunt dat een kostenveroordeling wordt opgelegd, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn om dat niet te doen, dan wel een lagere kostenveroordeling op te leggen. In dit geval ziet de kamer aanleiding om af te zien van een kostenveroordeling, omdat de op te leggen maatregel de lichtste maatregel betreft, die een zakelijke terechtwijzing inhoudt van de onjuistheid van de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder, zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken. Met het opleggen van deze maatregel wordt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid gesteld zich te verbeteren, terwijl tevens de verwachting wordt uitgesproken dat een dergelijke handelswijze niet opnieuw plaatsvindt. De kamer acht het onder deze omstandigheden niet billijk dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de behandeling bij de kamer moet vergoeden.

4.13 Op grond van artikel 37 lid 7 Gdw bepaalt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht vergoedt.

4.14 Op grond van voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:       

-          verklaart de klachtonderdelen a, b, c, d, e. en g. ongegrond;

-          verklaart de klachtonderdelen f. en h. gegrond;

-          legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van waarschuwing op;

-          bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder aan klaagster het betaalde griffierecht ad € 50,-- vergoedt.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. D. Bode en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 november 2019, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.