ECLI:NL:TGDKG:2018:93 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/622414 / DW RK 17/68

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:93
Datum uitspraak: 31-08-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/622414 / DW RK 17/68
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht bestaat uit meerdere onderdelen. Het niet beantwoorden van een brief van de bewindvoerder. Het leggen van beslag zonder de bewindvoerder daarin te kennen. Het leggen van beslag onder de bank na ontvangst van inkomsten. Geen rekening houden met de beslagvrije voet en het niet reageren op een klacht daarover. De kamer acht de eerste twee klachtonderdelen gegrond. De gerechtsdeurwaarder wordt de maatregel van berisping opgelegd. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 augustus 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/622414 / DW RK 17/68 van:

[     ] , handelende onder de naam [     ] Bewind,

gevestigd te [     ],

bewindvoerder over de goederen van [     ] en [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 januari 2017 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 23 februari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 25 juni 2018 medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2018. Verschenen is klaagster die ter zitting de reactie van de gerechtsdeurwaarder d.d. 16 januari 2016 op haar klacht heeft overgelegd. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 31 augustus 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een tegen [     ] uitgevaardigd dwangbevel. Het dwangbevel is op 20 juni 2016 aan hem betekend.

b)     Bij brief van 4 juli 2016 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder samengevat op de hoogte gesteld van het feit dat twee van haar cliĆ«nten onder bewind zijn gesteld en heeft zij de gerechtsdeurwaarder verzocht mede te delen of hij nog openstaande vorderingen had op betrokkenen.

c)     Op 23 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van [     ] beslag gelegd onder de bank op de rekeningen van [     ] en [     ].

d)     Bij e-mails van 27 en 29 december 2016 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht een beslagvrije voet toe te passen. Bij e-mail van 29 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat een beslagvrije voet zou worden toegepast zodra de verklaring van de bank zou zijn ontvangen. Op  haar klacht zou op korte termijn worden gereageerd.

e)     Op 10 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster samengevat medegedeeld dat naar aanleiding van de verklaring van de bank een beslagvrije voet was vastgesteld en verzocht om eventuele op- en aanmerkingen op die berekening te maken.

f)      Bij e-mail van 10 januari 2017 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de gemaakte berekening van de beslagvrije voet onjuist was, zij nog geen reactie op haar klacht had gehad en zij heeft om teruggave van de bankkosten verzocht.

g)     Bij e-mail van 12 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat aan de hand van haar informatie de beslagvrije voet opnieuw zou worden berekend en haar begin van de volgende week daarover zou berichten hetgeen ook gold van de inhoudelijke reactie op de klacht.

h)     Bij brief van 16 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht van klaagster gereageerd.

2. De klacht

2.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat zij hem op 4 juli 2016 een brief heeft gestuurd waarin is aangekondigd dat zij de bewindvoerder is van [     ] en [     ] met het verzoek aan haar kenbaar te maken of de gerechtsdeurwaarder nog openstaande vorderingen op betrokkenen heeft. Daarop is door de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd.

2.2 Verder is er beslag gelegd zonder klaagster in haar hoedanigheid van bewindvoerder daarin te kennen. Er bleek toch nog een openstaande vordering te bestaan.

2.3 Er is beslag gelegd na ontvangst van inkomsten.

2.4 Er is geen rekening gehouden met de beslagvrije voet wat wel had gemoeten omdat betrokkenen hiervan hun vaste lasten moeten betalen. Na correspondentie over en weer heeft het vrij lang geduurd voordat de beslagvrije voet uiteindelijk correct was berekend.

2.5 Er wordt niet gereageerd op een klacht hierover. Klaagster heeft op 27 december 2016, 29 december 2016 en 10 januari 2017 per e-mail klachten over de gang van zaken ingediend, waarop niet is gereageerd door de gerechtsdeurwaarder.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor, hetgeen op grond van de wet niet mogelijk is. Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. De aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder die heeft aangevoerd verantwoordelijk te zijn voor het dossier van de onderbewindgestelden wordt als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De klachtonderdelen 2.1 en 2.2 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De kamer overweegt dat klaagster in haar brief van 4 juli 2016 duidelijk heeft gevraagd naar openstaande vorderingen op betrokkenen (meervoud) en zij heeft daarbij beide onder bewind gestelde personen vermeld. De gerechtsdeurwaarder kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de brief betrekking had op een (reeds gesloten) incassodossier op naam van [     ]. Anders dan door de gerechtsdeurwaarder in zijn beantwoording van de klacht van klaagster van 16 januari 2017 onder A is vermeld, bevatte de brief wel degelijk een verzoek om opgaaf van andere schuldeisers. Los daarvan mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een dossier dat bij hem in behandeling is, binnen een redelijke termijn beantwoordt. De brief van 4 juli 2016 had dan ook moeten worden beantwoord. Dan was ook de onjuiste interpretatie door de gerechtsdeurwaarder van de inhoud van die brief aan het licht gekomen. Deze handelswijze is onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dit brengt mee dat de klachtonderdelen 2.1 en 2.2 terecht zijn voorgesteld.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen 2.3 en 2.4 geldt het volgende. Voor zover klaagster met klachtonderdeel 2.3 bedoelt dat de gerechtsdeurwaarder het bankbeslag heeft gelegd terwijl hij wist dat het enige inkomen bestond uit de op de rekening gestorte uitkering van de onderbewindgestelden, is dit door klaagster niet onderbouwd. Bovendien is dit het logische gevolg van de onjuiste lezing van de brief van 4 juli 2016. Voor het overige overweegt de kamer als volgt.

4.4 Klaagster heeft bij e-mails van 27 en 29 december 2016 verzocht een beslagvrije voet vast te stellen en heeft daarbij stukken overgelegd ter berekening daarvan. Bij e-mail van 29 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat er een beslagvrije voet zou worden toegepast zodra de verklaring van de bank zou zijn ontvangen. Op 10 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een voorlopige berekening gemaakt van de beslagvrije voet en klaagster verzocht om ontbrekende informatie en eventuele op- of aanmerkingen naar aanleiding van de berekening. Per e-mail van gelijke datum heeft klaagster daarop gereageerd. Bij e-mail van 12 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat hij de beslagvrije voet aan de hand van de gegeven informatie opnieuw zou laten berekenen en klaagster begin van de volgende week daarover zou berichten.

4.5 Het voorgaande houdt in dat het berekenen van de beslagvrije voet dertien werkdagen in beslag heeft genomen, hetgeen in dit geval niet kan worden beschouwd als handelen dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Daarbij speelt een rol dat niet onbegrijpelijk is dat de verklaring van de bank werd afgewacht. Als het beslag geen doel had getroffen, was het immers niet nodig een beslagvrije voet te berekenen, althans hoefde geen bedrag te worden vrijgelaten. Daarnaast zullen de feestdagen in de maand december een zekere vertraging hebben veroorzaakt.

4.6 Ten aanzien van het beantwoorden van de klacht geldt dat de klacht op 29 december 2016 is geformuleerd. De gerechtsdeurwaarder schrijft klaagster op 29 december 2016 dat hij op korte termijn op de klacht zal reageren. Op 12 januari 2017 schrijft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster dat hij de week daaropvolgend een inhoudelijke reactie op de klacht zal geven. Bij brief van 16 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Dat houdt in dat na 12 werkdagen op de klacht is gereageerd hetgeen als algemeen aanvaardbaar kan worden geacht. Klachtonderdeel 2.5 treft geen doel.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht het passend en geboden voor het gegrond verklaarde deel van de klacht na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachtonderdelen 2.1 en 2.2 gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder daarvoor de maatregel van berisping op.

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend voorzitter, mr. C.W. Inden en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.