ECLI:NL:TGDKG:2018:87 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/626948 / DW RK 393.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:87
Datum uitspraak: 28-08-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/626948 / DW RK 393.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder handelingen verricht zonder uitspraak van een rechter. Aan klager is daarover onduidelijke onvolledige informatie verstrekt. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hij hem onduidelijke en foutieve informatie heeft verstrekt. De kamer overweegt dat het dossier ondubbelzinnig was gesloten omdat de volledige achterstand door klager was voldaan en het beslag was door de gerechtsdeurwaarder opgeheven. Daarmee was de door de ING aan de gerechtsdeurwaarder gegeven opdracht beëindigd. De gerechtsdeurwaarder beschikte dus niet meer over een titel op grond waarvan bij de werkgever kon worden geïnformeerd en beslag kon worden gelegd. Verder is de kamer van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder onvoldoende transparant jegens klager is geweest omdat hij klager niet van de vergissing op de hoogte heeft gesteld direct nadat de vergissing was ontdekt. Klacht wordt gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder wordt een geldboete opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 augustus 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/626948 / DW RK 393.2017 van:

[     ],

wonende te  [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 27 maart 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 10 april 2017 heeft klager nagekomen stukken toegezonden. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 15 juni 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 26 juni 2018. Verschenen zijn klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 augustus 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 oktober 2011 van ING Bank N.V. opdracht gekregen de in executoriale vorm uitgegeven grosse van een hypotheekakte ten uitvoer te leggen.

b)     Bij exploot van 4 november 2011 is de grosse van de hypotheekakte aan klager betekend met bevel tot betaling;

c)     Bij exploot van 8 december 2011 is ten laste van klager loonbeslag gelegd onder zijn werkgever.

d)     Bij brief van 10 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder aan klager meegedeeld dat de ING bank toestemming heeft verleend het dossier te sluiten omdat de volledige achterstand in termijnbetalingen was voldaan.

e)     Bij brief van 10 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de werkgever van klager bericht dat het beslag als opgeheven kon worden beschouwd.

f)      Bij brief van 1 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder schriftelijk informatie ingewonnen bij de werkgever van klager op grond van het bepaalde in artikel 475g lid 3 Wetboek van  burgerlijke rechtsvordering (Rv).

g)     Bij e-mail van 4 november 2016 heeft een medewerker van ING aan klager medegedeeld dat hij geen achterstand had op zijn hypothecaire geldlening bij ING en geen opdracht aan de gerechtsdeurwaarder was gegeven om beslag op het inkomen van klager te leggen.

h)     Bij brief van 25 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer het volgende medegedeeld: “Door een administratieve fout hebben wij u op 10 april 2015, namens ING Bank N.V. een brief verzonden. U kunt deze brief als niet verzonden beschouwen. Op 7 april 2015 heeft de boekhouding per abuis een betaling ad € 2.207,96 van Gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] dubbel geboekt. Hierdoor leek het of de vordering was voldaan. Dit hebben wij u op 10 april 2015 schriftelijk meegedeeld, Wij betreuren de gang van zaken en bieden voor de mogelijk ontstane onduidelijkheid onze verontschuldigingen aan. Wij zullen bij cliënte het huidige saldo opvragen en u verder informeren.”

i)      Bij brief van 29 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer geschreven: “In aansluiting op onze brief van 25 november 2016 delen wij u mee dat er geen nieuwe achterstand bij cliënte is ontstaan. Het openstaande bedrag ad € 2.207,96 wordt dus niet verhoogd. Wij erkennen onze fout van de dubbele boeking van een betaling, maar de vordering is wel terecht. Uit coulance zal u € 250,00 worden kwijt gescholden, mits u het bedrag ad € 1.957,96 voor 31 december 2016 aan ons voldoet. Niet nakomen van de betaling Als u de betaling niet op tijd aan ons overmaakt, komt ons voorstel tegen finale kwijting onherroepelijk te vervallen en wordt het totale (restant)bedrag conform de onderliggende titel(s) ineens opeisbaar. Wij zullen dan overgaan tot het treffen van verdere executiemaatregelen.”

j)      Na bezwaar van klager van 1 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd bij brief van 9 december 2016. Bij brief van 12 december 2016 heeft klager op deze brief gereageerd.

k)     Na een opgave van de geboekte kosten en gedane betalingen aan klager op 5 januari 2017 en een brief van 17 januari 2017 waarin door de gerechtsdeurwaarder aan klager is medegedeeld dat hij nog een bedrag diende te voldoen, heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 2 februari 2017 schriftelijk informatie ingewonnen bij de werkgever van klager op grond van het bepaalde in artikel 475g lid 3 wetboek van rechtsvordering (Rv).

l)      Vervolgens is tussen de gerechtsdeurwaarder en klager gecorrespondeerd bij brieven van 14 en 16 februari 2017, 27 maart 2017, 3, 6, 10 en 12 april 2017.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat – dat handelingen worden verricht namens zijn eigen kantoor, zonder uitspraak van een rechter waardoor er misbruik wordt gemaakt van een eerder verkregen rechtspositie. Aan klager is daarover onduidelijke onvolledige informatie verstrekt. Klager voert daartoe aan dat de gerechtsdeurwaarder op 1 november 2016 informatie bij zijn werkgever heeft opgevraagd om in opdracht van ING beslag te leggen terwijl het dossier in april 2015 reeds was gesloten. Navraag bij ING leverde op dat geen sprake was van een achterstand in betaling van de hypotheekschuld was.

2.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hij hem onduidelijke en foutieve informatie heeft verstrekt. Eerst na een aantal gesprekken met medewerkers van de gerechtsdeurwaarder is het klager duidelijk gemaakt dat het ging om een door de gerechtsdeurwaarder gemaakte fout waardoor een bedrag van € 2.209,96 teveel aan ING was overgemaakt. Om de fout te herstellen heeft de gerechtsdeurwaarder de zaak omgedraaid. De gerechtsdeurwaarder stelt nu dat er te weinig door klager is betaald en dreigt met het leggen van beslag onder de werkgever van klager. Klager is hierdoor bij zijn werkgever in een negatief daglicht komen te staan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Door klager is de klacht gericht tegen twee met naam genoemde gerechtsdeurwaarders, waaronder de in aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder, die in zijn verweerschrift heeft aangegeven dat het dossier van klager onder zijn verantwoordelijkheid valt. Nu er geen reden is hieraan te twijfelen, wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.2 De kamer overweegt dat het volgende is komen vast te staan. Bij brief van 10 april 2015 is klager medegedeeld dat zijn dossier werd gesloten omdat de volledige achterstand in termijnbetalingen was voldaan. De werkgever van klager werd op die dag medegedeeld dat het ten laste van klager gelegde beslag als opgeheven kon worden beschouwd. Nadat door de gerechtsdeurwaarder was geconstateerd dat ten onrechte door hem een door gerechtsdeurwaarder Jansen op 31 maart 2015 overgemaakt bedrag op 8 april 2015 nogmaals was geboekt ten gunste van ING, heeft hij het dossier heropend en wilde hij het executie traject voortzetten. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens informatie ingewonnen bij de werkgever van klager. Hij wilde weer beslag leggen. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat die acties konden worden ondernomen uit hoofde van de bij brief van 20 oktober 2011 door ING verstrekte opdracht om beslag te leggen op het inkomen van klager

4.3 De kamer deelt de zienswijze van de gerechtsdeurwaarder niet. Het dossier van ING was immers ondubbelzinnig gesloten omdat de volledige achterstand door klager was voldaan en het beslag was door de gerechtsdeurwaarder opgeheven. Daarmee was de bij brief van 11 oktober 2011 door de ING aan de gerechtsdeurwaarder gegeven opdracht beëindigd. Anders dan door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd, beschikte hij dus niet meer over een titel op grond waarvan bij de werkgever kon worden geïnformeerd en beslag kon worden gelegd. Er was geen nieuwe achterstand bij de ING. Die zou eerst kunnen ontstaan indien de gerechtsdeurwaarder zich tot ING had gewend met het verzoek het door de deurwaarder aan ING te veel betaalde bedrag aan hem terug te betalen. Indien klager dit bedrag vervolgens niet vrijwillig zou hebben voldaan zou de ING de gerechtsdeurwaarder een nieuwe opdracht kunnen geven om dit bedrag te innen. Dit scenario is echter door de gerechtsdeurwaarder niet gevolgd. De kamer acht dit geen juiste gang van zaken en tuchtrechtelijk laakbaar.

4.4 De kamer overweegt voorts dat de gerechtsdeurwaarder niet transparant ten opzichte van klager is geweest. Hij had klager van de vergissing op de hoogte moeten stellen direct nadat de vergissing was ontdekt. Eerst nadat ten onrechte bij de werkgever van klager was geïnformeerd en klager zelf navraag had gedaan, heeft de gerechtsdeurwaarder klager bij brief van 25 november 2016 van de vergissing op de hoogte gesteld. In die brief is klager medegedeeld dat het huidige saldo bij ING zou worden opgevraagd. In een brief van 29 november 2016 wordt klager weer medegedeeld dat er geen nieuwe achterstand in betalingen is ontstaan. Er wordt mist opgeworpen in plaats van klare wijn te schenken. Ook ter zitting is onvoldoende helderheid gegeven over wanneer er met ING contact is geweest over de gemaakte vergissing en wat vervolgens is afgesproken. De kamer acht ook dit geen juiste gang van zaken en tuchtrechtelijk laakbaar.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat er door de gerechtsdeurwaarder wordt gedreigd met executiemaatregelen vanwege een door hemzelf veroorzaakte fout waarvoor hij geen titel heeft. De kamer acht het passend en geboden om tot het opleggen van na te melden maatregel over te gaan.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder een geldboete ter hoogte van € 500,00 op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 augustus 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.