ECLI:NL:TGDKG:2018:82 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/626979 / DW RK 395.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:82
Datum uitspraak: 20-07-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/626979 / DW RK 395.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het verwijt dat ten onrechte-: geen inlichtingen zijn verschaft, beslag is gelegd onder meerdere banken, onjuiste mededelingen zijn gedaan en executiekosten zijn berekend. De kamer overweegt dat het leggen van beslag onder één of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert, niet is toegestaan. Niet aangetoond is dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestond dat klager bij beide banken bankierde. De klacht wordt op dit onderdeel gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder wordt de maatregel van berisping opgelegd. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 20 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/626979 / DW RK 395.2017 van:

[     ] ,

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 10 april 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 mei 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 8 juni 2018 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 20 juli 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met een dwangbevel van 18 februari 2016 van de griffier van de rechtbank Midden-Nederland ten laste van klager.

b)     Bij exploot van 16 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel aan klager betekend.

c)     Bij e-mail van 22 maart 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder kopieën van de nota en aanmaningen aan klager verzonden.

d)     Bij brief van 15 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag roerende zaken aan klager aangekondigd.

e)     Op 22 februari 2017 is de gerechtsdeurwaarder op het adres van klager geweest om eventueel beslag op zijn roerende zaken te leggen.

f)      Bij brief van 23 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder nogmaals kopieën van de nota en aanmaningen aan klager verzonden en hem verzocht om binnen een week tot betaling van de openstaande vordering over te gaan.

g)     Op 27 maart 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ING Bank N.V. en onder de ABN AMRO Bank N.V.

h)     De van beide gelegde beslagen opgemaakte processen-verbaal zijn in één exploot van 3 april 2017 aan klager betekend.

2. De klacht

2.1 Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte de toegezegde inlichtingen niet heeft verstrekt. Het betrof hier de onderliggende vordering, in de vorm van een kopie van de onderliggende nota als genoemd in het betekende dwangbevel

2.2 Klager klaagt verder over het feit dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte is overgegaan tot het leggen van meerdere bankbeslagen zonder gerechtvaardigd vermoeden van een bankrelatie tussen klager en de twee bij het beslag betrokken banken. De gerechtsdeurwaarder heeft geen navraag gedaan of onderzoek ingesteld naar de bankrelaties van klager. Hij heeft op goed geluk beslag gelegd onder twee banken. Dit terwijl de vordering op dat moment niet meer dan € 313,48 bedroeg.

2.4 Ten onrechte heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder de ING bank per e-mail bericht verzonden dat de vordering meer dan € 5000,00 bedroeg. Dit is klager gebleken in een telefoongesprek met een medewerker van de Bank

2.5 Na het afwikkelen van het beslag onder de ING op 31 maart 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op 3 april 2017 de processen-verbaal van het bankbeslag van 27 maart 2017 laten betekenen en de kosten van de betekening van beide processen verbaal van beslag bij klager in rekening heeft gebracht. De werkzaamheden waren niet nodig nu de gerechtsdeurwaarder al op 31 maart 2017 wist dat het beslag bij ING doel had getroffen, waarna dezelfde dag om afdracht is verzocht en de ING het bedrag meteen naar de rekening van de gerechtsdeurwaarder heeft overgemaakt.

2.6 Ten onrechte heeft de gerechtsdeurwaarder aan beide banken doorgegeven dat het verschuldigde saldo € 813,-- bedraagt. Dat is inclusief de kosten van overbetekening die op 31 maart 2017 nog niet waren gemaakt. Hierdoor heeft de gerechtsdeurwaarder beide banken opzettelijk en valselijk een te hoge opgave van de vordering gedaan.

2.7.De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte in beide exploten van 27 maart 2017 een bedrag van € 9,21 executiekosten heeft berekend en in het exploot van 3 april 2017 een bedrag van € 1,57. De kosten zijn in elk geval deels ten onrechte dubbel berekend

2.8 Ten onrechte weigert de gerechtsdeurwaarder de ten onrechte geïnde gelden aan klager te restitueren.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.  Onderzocht dient te worden of er gehandeld is in strijd met de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 overweegt de Kamer het volgende. Nadat de gerechtsdeurwaarder het dwangbevel op 16 maart 2016 aan klager had betekend heeft klager op 21 maart 2016 telefonisch verzocht om toezending van de onderliggende nota. Op 22 maart 2016 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder de gevraagde gegevens per e-mail aan klager toegezonden. Op 15 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager per brief medegedeeld langs te komen teneinde beslag roerende zaken te leggen.

4.3 Ter zitting is komen vast te staan, de gerechtsdeurwaarder heeft dit ook erkend, dat een medewerker de toegezegde stukken naar een verkeerd e-mailadres heeft verzonden. De kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder ervanuit mocht gaan dat de gegevens naar klager waren verzonden. Bovendien heeft klager na betekening van het dwangbevel, naar hij in de klacht aanvoert, de kwestie vooreerst laten rusten. Dat valt niet goed te begrijpen. Er wordt een dwangbevel betekend waarin bevel tot betaling wordt gedaan. Als de gevraagde stukken niet worden ontvangen, ligt het op de weg van klager hiernaar te informeren. Na een bezoek aan klager zijn de stukken bij brief van 23 februari 2017 nogmaals aan klager verzonden. Ook hier mocht de gerechtsdeurwaarder er van uitgaan dat de gegevens door klager waren ontvangen. Klachtonderdeel 2.1 wordt ongegrond verklaard.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.2. overweegt de Kamer het volgende. Vaste jurisprudentie is dat het leggen van beslag onder één of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert, niet is toegestaan. Dat er veel mensen bij de ING bankieren, als door de gerechtsdeurwaarder is aangevoerd, maakt nog niet dat iedereen daar bankiert en kan niet dienen als gerechtvaardigd vermoeden in voormelde zin. Ten aanzien van het onder de ABN AMRO Bank gelegde beslag heeft klager aangevoerd dat het veertig jaar geleden is dat hij daar een rekening had. Dat de gerechtsdeurwaarder bekend was met een rekeningnummer van klager bij die bank dan wel dat er ooit geld is binnengekomen via die bank, is onvoldoende concreet om te dienen als gerechtvaardigd vermoeden in voormelde zijn. Het enkele feit dat de gerechtsdeurwaarder twee derdenbeslagen op één dag heeft gelegd is op zich niet tuchtrechtelijk laakbaar. De hoogte van de vordering doet hierbij niet ter zake. Niet aangetoond is dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestond dat klager bij zowel de ING als de ABN Amro bankiert. Dit klachtonderdeel treft in zoverre doel.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.3 heeft de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk ontkend dat door hem aan de ING Bank is medegedeeld dat de vordering (meer dan) € 5000,00 bedroeg. Door klager is dit klachtonderdeel ook onvoldoende concreet gemaakt. Dat klager dit heeft gehoord in een met een medewerker van de Bank telefonisch gevoerd gesprek is daarvoor niet voldoende. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.4  overweegt de Kamer dat overbetekening van het beslag onder de derde op grond van de wet (artikel 475i Rv) binnen acht dagen na de beslaglegging dient te geschieden. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de bankbeslagen aan klager over te betekenen. Dat de vordering toen al was afgewikkeld maakt dat niet anders.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.5 heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift erkend dat hij in eerste instantie per abuis een opgave naar de ABN Amro Bank heeft verzonden. Als een gerechtsdeurwaarder bij de uitoefening van zijn taak een vergissing maakt is dat niet zonder meer tuchtrechtelijk laakbaar. Nu de fout direct op dezelfde dag door de gerechtsdeurwaarder is hersteld acht de Kamer dit niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.7 De Kamer overweegt dat er daadwerkelijk beslag is gelegd onder twee banken. Voor die beslagen zijn de kosten van het BTAG tarief in rekening gebracht. De processen-verbaal van de gelegde beslagen zijn in één exploot aan klager betekend. Er is dan ook geen sprake van het feit dat aan de Banken een te hoge vordering is opgegeven, laat staan dat dit met opzet en valslijk zou zijn gedaan. Voor dit laatste is meer nodig dan alleen de gedachtegang van klager. Ook dit klachtonderdeel treft geen doel.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.7 overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift genoegzaam heeft toegelicht dat de executiekosten ad € 9,21 betrekking hebben op informatiekosten, welke kosten niet dubbel zijn geboekt. De kosten van € 1,57 hebben betrekking op kosten die de gerechtsdeurwaarder heeft moeten maken voor het verifiëren van het adres van klager. Tuchtrechtelijk laakbaar is dat niet. Klachtonderdeel 2.6 wordt ongegrond verklaard.

4.9 Slechts kosten van beslagen niet hadden mogen worden gelegd, bijvoorbeeld omdat de bevoegdheid daarvoor ontbrak, mogen niet in rekening worden gebracht. Hier was sprake van een dwangbevel dat aan klager is betekend. Uit hoofde van deze titel was de gerechtsdeurwaarder bevoegd executiemaatregelen te nemen. Uit de stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder klager voldoende in de gelegenheid heeft gesteld om de vordering te betaling, alvorens daartoe over te gaan. Nu klager niet tot betaling is overgegaan, kan het de gerechtsdeurwaarder niet worden verweten dat hij is overgegaan tot het nemen van executiemaatregelen. Klachtonderdeel 2.8 treft geen doel.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. Voor het klachtonderdeel dat gegrond wordt verklaard, acht de Kamer het passen en geboden de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klachtonderdeel 2.2. gegrond voor zover beslag is gelegd onder één of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert,

-       legt de gerechtsdeurwaarder hiervoor de maatregel van berisping op,

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E. Diepraam, plaatsvervangend voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.