ECLI:NL:TGDKG:2018:73 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/617152 / DW RK 16/1113

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:73
Datum uitspraak: 02-05-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/617152 / DW RK 16/1113
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft de niet met elkaar in overeenstemming zijnde specificaties, de (hoogte van de) executiekosten en het in rekening brengen van nakosten. De kamer overweegt dat klager terecht klaagt over de verschillen tussen de specificatie zoals vermeld in het exploot van 26 augustus 2016 en de brief van 16 september 2016. De gerechtsdeurwaarder heeft destijds en ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken waardoor de verschillen zijn veroorzaakt. Het door de gerechtsdeurwaarder ter zitting gedane aanbod om een specificatie te maken waarin de verschillen worden uitgelegd, is te laat gedaan. Die uitleg had al veel eerder moeten worden gegeven. In zoverre is de klacht van klager terecht voorgesteld. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Voor het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht wordt de maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 mei 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/617152 / DW RK 16/1113 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlage, ingekomen op 18 oktober 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (de organisatie van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 15 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 14 maart 2018 aanvullende stukken overgelegd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 maart 2018. Verschenen is de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 mei 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een titel waarbij klager is veroordeeld tot betaling van een geldsom.

b)     Bij exploot van 3 april 2014 is het vonnis aan klager betekend met bevel tot betaling van een bedrag van € 2.633,53.

c)     Op 9 mei 2014 is ten laste van klager beslag gelegd onder het UWV. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 19 mei 2014 aan klager betekend.

d)     Op 22 mei 2015 is ten laste van klager beslag gelegd onder de ING bank. Het proces-verbaal van het beslag is betekend op 9 juni 2015.

e)     Op 3 februari 2016 is aan klager betekend een exploot overdracht van een vordering van Nuon aan Hoist Kredit.

f)      Op 18 maart 2016 is ten laste van klager beslag gelegd onder de gemeentelijke sociale dienst.

g)     Op 25 mei 2016 is ten laste van klager beslag gelegd onder de ING bank voor een bedrag van € 3.473,74. Het proces-verbaal van het beslag is betekend op 21 juni 2016.

h)     Op 26 augustus 2016 is ten laste van klager beslag gelegd onder de gemeentelijke sociale dienst voor een bedrag van € 3.737,53. Dat bedrag is als volgt opgebouwd: aan hoofdsom € 1.820,19, aan rente € 99,30, aan proceskosten € 691,12, aan nasalaris € 75,00, aan executiekosten € 954,21 en aan kosten exploot € 117,71.

i)      Op 16 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager op zijn verzoek een gespecificeerde opgave gedaan van hetgeen door klager moet worden voldaan: het bedrag is als volgt opgebouwd: aan hoofdsom € 1.556,58, aan rente € 126,02, aan incassokosten € 242,00, aan proceskosten 689,52, aan beslagkosten € 1.026,73, aan overige executiekosten € 74,61 en aan informatiekosten € 42,25.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat de specificaties in het exploot van 26 augustus 2016 en in de op zijn verzoek gegeven specificatie van de kosten bij brief van 16 september 2016 niet met elkaar overeenstemmen. Klager heeft daarnaast bezwaar gemaakt tegen de (hoogte van de) executiekosten en tegen de in rekening gebrachte nakosten.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De klacht is gericht tegen [     ]. Dat is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet kan een gerechtsdeurwaarderskantoor niet als beklaagde worden aangemerkt. Bij een klacht ingediend tegen een samenwerkingsverband geldt volgens vaste rechtspraak dat de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De in de kop van deze uitspraak genoemde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder zijn verantwoordelijkheid valt. Daarom wordt deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Onderzocht dient te worden of er gehandeld is in strijd met de tuchtrechtelijke norm als neergelegd in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2. De kamer overweegt dat klager terecht klaagt over de verschillen tussen de specificatie zoals vermeld in het exploot van 26 augustus 2016 en de brief van 16 september 2016. Het betreft de hoofdsom die van € 1.820,19 gaat naar € 1.556,58. De rente die in een maand stijgt van € 99,30 naar € 126,02. Voorts is er een verschil in proceskosten en er verschijnen zonder enige toelichting incassokosten. De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting niet inzichtelijk kunnen maken waardoor de verschillen zijn veroorzaakt. Ook destijds zijn de verschillen niet toegelicht. Het door de gerechtsdeurwaarder ter zitting gedane aanbod om een specificatie te maken waarin de verschillen worden uitgelegd, is te laat gedaan. Die uitleg had al veel eerder moeten worden gegeven. In zoverre is de klacht van klager terecht voorgesteld.

4.3 Het bezwaar tegen de (hoogte van de) executiekosten heeft klager niet nader onderbouwd zodat op dit punt niets kan worden vastgesteld. Het enkele feit dat over een langere periode executiekosten zijn gemaakt maakt nog niet dat dit tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn. De nakosten mogen wel in rekening worden gebracht. De kostenveroordeling in het vonnis heeft namelijk ook betrekking op de na het vonnis ontstane kosten en levert ook daarvoor een executoriale titel op. Voor zover bij executie een geschil rijst over de hoogte van die kosten – die ten tijde van het vonnis uiteraard nog niet bekend waren – kan de rechter die kosten alsnog begroten. In dit geval heeft, na bezwaar van klager, de schuldeiser de rechter niet gevraagd om deze kosten alsnog te begroten, maar heeft hij van deze kosten afgezien. De gerechtsdeurwaarder heeft ze vervolgens verwijderd. De gang van zaken spoort dus met de wet en levert geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt, waarbij de kamer het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden acht.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht met betrekking tot de verschillen in de specificaties gegrond,

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op,

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, mr. C.W. Inden en mr. J.N. Reijn , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.