ECLI:NL:TGDKG:2018:66 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/616257 / DW RK 16/1063

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:66
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/616257 / DW RK 16/1063
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het leggen van beslag voordat de in Rv vermelde tweedagen termijn was verstreken, het onterecht openbaar betekenen van het proces-verbaal van het gelegde beslag en geen rekening houden met de beslagvrije voet. De kamer verklaart het klachtonderdeel met betrekking tot de openbare betekening gegrond. Uit de stukken en stellingen van partijen volgt dat klager een bekende woonplaats heeft in het buitenland. Dat het adres onvoldoende verifieerbaar was, is onvoldoende door de gerechtsdeurwaarder toegelicht. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Voor het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht wordt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.    

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/616257 / DW RK 16/1063 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 oktober 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 21 oktober 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 juni 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Bij exploot van 11 augustus 2016 is aan klager betekend de grosse van een arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 augustus 2013 en de grosse van een beschikking van 11 april 2016, verbeterd bij beschikking van 10 mei 2016 van de rechtbank Den Haag. In het exploot is bevel gedaan om ‘per onmiddellijk om derdenbeslag te voorkomen en binnen twee dagen na heden om verdere executiewerkzaamheden te voorkomen aan de inhoud van de betekende titels te voldoen’.

b)     Bij exploot van  12 augustus 2016 is ten laste van klager beslag gelegd onder de SVB op de AOW uitkering van klager zonder toepassing van een beslagvrije voet.

c)     Bij exploot van 15 augustus 2016 is het proces-verbaal van het gelegde beslag aan klager betekend.

d)     Bij brief van 29 augustus 2016 heeft klager een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder.

e)     Bij brief van 31 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de brief van klager.

f)      Bij brief van 5 september 2016 heeft klager een reactie gegeven op de brief van de gerechtsdeurwaarder van 31 augustus 2016. De brief van klager is door de gerechtsdeurwaarder beantwoord bij brief van 6 september 2016.

2. De klacht

2.1. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder allereerst onrechtmatig beslag te hebben gelegd onder de SVB terwijl de termijn van twee dagen nog niet was verstreken. Klager voert daartoe samengevat aan dat beslag is gelegd voor een veronderstelde schuld van klager nadat de dag daarvoor klager was aangezegd dat hij binnen twee dagen aan zijn bevel tot betaling moest voldoen. Op die grond meent klager dat het beslag in ieder geval één dag te vroeg was, maar zelfs meer dan dat omdat 13 augustus 2016 in het weekend viel. Alleen al om die reden is de beslaglegging volgens klager onrechtmatig

2.2. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hij ten onrechte het proces-verbaal van het gelegde beslag heeft betekend op het parket van het Openbaar Ministerie. Klager voert daartoe aan dat zijn woonadres bij de schuldeiser en haar advocate, alsmede bij diverse overheidsinstanties in Nederland genoegzaam bekend is. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 31 augustus 2016 erkend dat hij op de hoogte is van het adres van klager in [     ].

2.3. Als laatste verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat hij bij het beslag op zijn AOW uitkering ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een beslagvrije voet.

2.4. Klager heeft verder nog aangevoerd dat het bedrag van € 1.685,00 betrekking heeft op een proceskostenvergoeding ter grootte van € 1.185,00 uit 2013, welk laatste bedrag reeds door hem zou zijn voldaan. Het resterende bedrag van € 500,00 heeft klager niet voldaan vanwege het feit dat hij gegronde reden had om aan te nemen dat de schuldeiser ter zake een rechtsbijstandsvergoeding heeft gekregen en zij weigert klager daarover te informeren nadat klager daar uitdrukkelijk om had gevraagd. Dat is naar de mening van klager in strijd met punt 11 van de beschikking van rechtbank Den Haag omdat daar is overwogen dat het bedrag van € 500,00 slechts is verschuldigd voor zover aan de belanghebbende in de procedure geen vergoeding is toegekend op grond van een verzochte toevoeging.

2.5. Op grond hiervan verzoekt klager maatregelen te nemen tegen de gerechtsdeurwaarder en deze te verplichten om alle incassokosten aan klager te vergoeden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer teruggekomen.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. De Kamer overweegt dat op het executoriaal beslag onder derden, in dit geval beslag op een geldvordering van klager op de derde-beslagene (de AOW-uitkering), de termijn van twee dagen als vermeld in artikel 439 lid 1 Rv niet van toepassing is. Voor het leggen van derdenbeslag is immers geen bevel vereist. Om die reden heeft de gerechtsdeurwaarder in het exploot van 11 augustus 2016 bij het gegeven bevel tot betaling onderscheid gemaakt tussen het voorkomen van beslag onder derden (onmiddellijk) en het voorkomen van overige executiewerkzaamheden (binnen twee dagen na heden). Dit klachtonderdeel treft geen doel.

4.3. Ten aanzien van klachtonderdeel 2.2. geldt dat uit de stukken en stellingen van partijen voldoende volgt dat klager een bekende woonplaats heeft in het buitenland. In elk geval was op 10 augustus 2016 na verificatie van het BRP een bekende woonplaats in [     ] bekend. Dat het adres onvoldoende verifieerbaar was, is onvoldoende door de gerechtsdeurwaarder toegelicht. De gerechtsdeurwaarder had het exploot daarom moeten uitbrengen met toepassing van het bepaalde in artikel 55 lid 1 Rv. Klachtonderdeel 2.2 dient gegrond te worden verklaard.

4.4. Klachtonderdeel 2.3 treft geen doel omdat klager woonachtig is in het buitenland en op grond van artikel 475e Rv dan geen beslagvrije voet geldt. In zijn brief van 5 september 2016 aan de gerechtsdeurwaarder stelt klager ook dat hij niet in Nederland woonachtig is. Zonder nadere toelichting die ontbreekt, is dan niet duidelijk op welke grond klager meent recht te hebben op een beslagvrije voet.  

4.5. Wat door klager onder 2.4. verder is aangevoerd met betrekking tot het al dan niet verschuldigd zijn van de van klager gevorderde bedragen, geldt dat het tuchtrecht niet de geëigende weg is dit te beoordelen. Om daarover uitsluitsel te krijgen dient klager zich te wenden tot de gewone civiele rechter.

4.6. Voor het door klager gedane verzoek om de gerechtsdeurwaarder te verplichten om alle incassokosten aan klager te vergoeden, is in het tuchtrecht geen plaats.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt, waarbij de Kamer het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden acht.

BESLISSING

De Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klachtonderdeel 2.2. gegrond,

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op,

-       verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond .

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A. Sissing en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.