ECLI:NL:TGDKG:2018:60 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/614817 / DW RK 16/977

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:60
Datum uitspraak: 08-05-2018
Datum publicatie: 23-05-2018
Zaaknummer(s): C/13/614817 / DW RK 16/977
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster maakt bezwaar tegen het bankbeslag en de daarbij in rekening gebrachte kosten. De beslagvrije voet bij het gelegde beslag onder de belastingdienst is ten onrechte op nihil gesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft onvoldoende voortvarend gehandeld nadat klaagster hem hierop heeft gewezen. De gerechtsdeurwaarder heeft in strijd met artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders gehandeld. Klacht gedeeltelijk gegrond, maatregel van berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 mei 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/614817 / DW RK 16/977 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde mr. [  ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 september 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 6 oktober 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 maart 2018, alwaar klaagster is verschenen. De gerechtsdeurwaarder is behoorlijk opgeroepen voor de zitting, maar is conform zijn eerdere mededeling niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 8 mei 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-                       De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een grosse van een notariële hypotheekakte waarvan een op 27 oktober 2015 uitgegeven grosse op 20 november 2015 aan klaagster is betekend.

-                      Op 18 april 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder de Belastingdienst.

-                      Bij brieven van 21 april 2016 heeft klaagster om aanpassing van de beslagvrije voet verzocht.

-                      Bij brief van 6 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster om aanvullende gegevens verzocht. Bij brief met bijlagen van 9 mei 2016 heeft klaagster die gegevens toegezonden.

-                      Bij brieven van 20 en 30 mei 2016 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een rappel verzonden inzake de aanpassing van de beslagvrije voet.

-                      Bij separate brieven van 2 juni 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de Belastingdienst en klaagster medegedeeld dat de beslagvrije voet is aangepast.

-                      Bij brief van 17 juni 2016 heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, welke klacht door de gerechtsdeurwaarder op

11 juli 2016 is beantwoord.

-                      Op 2 augustus 2016 is door de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder de [  ].

-                      Bij brief van 11 augustus 2016 heeft de [  ] klaagster bericht dat het beslag geen effect heeft gesorteerd en dat de kosten voor verwerking van het beslag ad € 100,-- van haar betaalrekening zal worden afgeschreven.

-           Bij brieven van 14 en 22 augustus 2016 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het gelegde bankbeslag en verzoekt zij om teruggave van de in rekening gebrachte bankkosten.

-           Bij brief van 26 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster de verklaring derdenbeslag toegezonden en is klaagster medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarder genoodzaakt is verdere executiemaatregelen te nemen indien klaagster nalaat het verschuldigde bedrag binnen de gestelde termijn te betalen.

-           Bij brief van 31 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd op de brieven van klaagster van 14 en 22 augustus 2016.

2. De klacht

2.1 Klaagster voert aan dat de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 31 augustus 2016 heeft verwezen naar een executoriale titel, maar dat zij niet weet wie over een titel beschikt en ook niet waar die op gebaseerd is. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet zonder gegronde reden en zonder inhoudelijk naar de zaak te kijken een vordering van de [  ] mag incasseren. Klaagster beklaagt zich verder over het feit dat de [  ] bankkosten aan haar doorberekent. De gerechtsdeurwaarder verwijst klaagster voor die kosten naar de bank en de bank verwijst klaagster voor vragen over de beslaglegging naar de gerechtsdeurwaarder. Klaagster heeft voor het verzenden van aangetekende post gekozen, omdat door de gerechtsdeurwaarder niet binnen een volgens klaagster redelijke termijn op haar brieven werd geantwoord. De gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat verzoeken van klaagster om vergoeding van kosten van aangetekend versturen van herinneringen niet meer in behandeling worden genomen. Volgens klaagster bedoelt de gerechtsdeurwaarder hiermee niets anders dan dat alle klachten zonder onderbouwing of op basis van onredelijke argumenten zullen worden afgewezen.

Klaagster beklaagt zich er voorts over dat de brief van de gerechtsdeurwaarder van 31 augustus 2016 geen antwoord geeft op de door klaagster in haar brief van

14 augustus 2016 genoemde punten. Klaagster vindt het onredelijk dat beslag op haar bankrekening is gelegd, terwijl hij wist dat haar inkomen zeer laag was en uit de toegezonden bankafschriften duidelijk was dat er niets te halen was. De vraag wat de gerechtsdeurwaarder verwachtte aan te treffen op haar bankrekening is onbeantwoord gebleven. Door afschrijving van de door de bank gemaakte kosten is haar saldo ook na de betaling van haar inkomen negatief geworden. Hierdoor kon klaagster de premie ziektekostenverzekering voor haar en haar dochter niet betalen.

2.2 Klaagster beklaagt zich er verder over zij een klacht over het nihil stellen van de beslagvrije voet heeft ingediend en de gerechtsdeurwaarder te lang heeft gewacht met het bepalen van de beslagvrije voet. Tijdens de behandeling van de klacht heeft klaagster een achterstand opgelopen in betaling van de ziektekostenverzekering voor haar en haar dochter. Toen haar inkomen terugbetaald werd, kon zij de achterstand bij de ziektekostenverzekering met moeite en alleen met hulp afbetalen. De gerechtsdeurwaarder beweerde na de klacht onvoldoende gegevens te hebben voor het vaststellen van een beslagvrije voet, terwijl klaagster de benodigde gegevens reeds meermalen had verstrekt.

2.3 Klaagster beklaagt zich er ook over dat de gerechtsdeurwaarder, nadat de [  ] had medegedeeld dat het bankbeslag geen resultaat heeft opgeleverd, haar gelijk weer heeft gesommeerd om de gehele hypotheekschuld af te lossen. Hierbij heeft de gerechtsdeurwaarder gedreigd beslag op haar auto en meubels te leggen met de daarbij komende hoge kosten.

2.4 Klaagster zou graag antwoord krijgen op de vraag hoe het mogelijk is dat de gerechtsdeurwaarder klaagster achtervolgt, en niet haar ex-man. Klaagster hoopt ook dat de gerechtsdeurwaarder wordt verzocht om af te zien van verdere dreigementen met beslag op roerende zaken. Klaagster verwacht van de kamer dat de gerechtsdeurwaarder wordt verboden haar naar de bank te verwijzen als de bank naar de gerechtsdeurwaarder verwijst. Klaagster hoopt dat de kamer de gerechtsdeurwaarder adviseert om de kosten die door het beslag zijn ontstaan te vergoeden. Klaagster verzoekt de kamer zich uit te spreken over de verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder voor eventuele gevolgschade die zou ontstaan door zijn gedrag. Tenslotte wil klaagster graag weten welke gerechtsdeurwaarder haar brieven heeft beantwoord. Klaagster acht het onredelijk brieven te ontvangen waarbij de afzender anoniem blijft.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Het tuchtrecht heeft tot doel in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen door toe te zien op het optreden van de individuele gerechtsdeurwaarder. Op grond van artikel 34 eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts (waarnemend, toegevoegd- en kandidaat) gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor als zodanig kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. Een gerechtsdeurwaarder kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt. Uit rechtspraak (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) volgt dat bij klachten tegen een kantoor de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het kantoor de klacht zich richt.

4.2 Nu het dossier van klaagster wordt behandeld door het kantoor waaraan de in aanhef van deze beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder is verbonden, de zaak wordt behandeld door een afdeling van het kantoor waarvoor hij de eindverantwoor-delijkheid draagt en de klacht is gericht tegen de werkwijze van deze afdeling, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Klachtonderdeel 2.1 ziet op het door de gerechtsdeurwaarder gelegde bankbeslag. De grondslag voor dat beslag is gelegen in de notariële akte waarvan de grosse op

20 november 2015 aan klaagster is betekend. De grosse van die akte is aan klaagster betekend, omdat klaagster haar verplichtingen uit de in de notariële akte neergelegde overeenkomst van geldlening niet nakwam. Het beslag is gelegd omdat klaagster na betekening niet heeft voldaan aan het bevel tot betaling van hetgeen zij op dat moment uit hoofde van de geldlening verschuldigd was. Klaagster staat op grond van 3:276 Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager, dus ook op haar bankrekening. Tegen de tenuitvoerlegging van een titel kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Dat de gerechtsdeurwaarder klaagster voor de kosten die door de bank aan klaagster in rekening zijn gebracht heeft verwezen naar de bank, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Die kosten berusten op de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de overeenkomst tussen klaagster en de bank afgesloten bij het openen van een bankrekening. Klaagster, die die kosten te hoog vindt, dient zich voor haar bezwaar daartegen te wenden tot de bank. Dat de bank klaagster voor vragen met betrekking tot het beslag verwijst naar de gerechtsdeurwaarder is wellicht voor klaagster verwarrend maar wel juist. In de door klaagster getrokken conclusie uit de mededeling van de gerechtsdeurwaarder dat verzoeken tot het vergoeden van deze kosten niet meer in behandeling zullen worden genomen, kan zij niet worden gevolgd. Uit die mededeling kan niet worden afgeleid dat alle klachten van klaagster zullen worden afgewezen.

4.5 Anders dan klaagster meent is de gerechtsdeurwaarder geen opdrachtgever voor het leggen van beslag maar de [  ] waarmee klaagster en haar ex-man een overeenkomst van geldlening hebben afgesloten. Dat dit toevallig dezelfde bank is als waaronder de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag heeft gelegd, maakt dit niet anders. Dat het bankbeslag geen zin had volgt niet zonder meer uit de door klaagster aangeleverde financiële gegevens. Een gerechtsdeurwaarder heeft vanwege privacy redenen geen inzage in de bij de bank aangehouden rekeningen en weet ook niet op voorhand of een schuldenaar op een bepaald moment al dan niet een bestaande of toekomstige vordering heeft op de bank. Dan kan een antwoord op de vraag wat de gerechtsdeurwaarder verwachtte aan te treffen op de bankrekening niet worden gegeven. Dat klaagster haar premie ziektekostenverzekering niet meer kan betalen, is spijtig maar kan er niet toe leiden dat de gerechtsdeurwaarder de vordering op klaagster niet mag proberen te innen door middel van de tenuitvoerlegging van de notariële akte. Klachtonderdeel 2.1 dient in zijn geheel ongegrond te worden

verklaard.

4.6 Klachtonderdeel 2.2 ziet op de aanpassing van de beslagvrije voet. Uit de overgelegde producties kan worden opgemaakt dat de beslagvrije voet bij het leggen van het beslag onder de Belastingdienst op nihil is gesteld, hetgeen in strijd is met de wet. De kamer overweegt dat de beslagvrije voet op ingevolge artikel 475e Rv alleen op nihil kan worden gesteld in het geval van een schuldenaar die niet in Nederland woont of vast verblijft. Behoudens in de wet genoemde uitzonderingen moet in alle andere gevallen een beslagvrije voet worden vastgesteld. De klacht is terecht voorgesteld.

4.7 Op 18 april 2016 is beslag onder de Belastingdienst gelegd ten laste van klaagster. Klaagster heeft op 21 april 2016 verzocht om de beslagvrije voet aan te passen. Bij brief van 6 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht om nadere bewijsstukken teneinde de beslagvrije voet te kunnen aanpassen. Bij brief van 9 mei 2016 heeft klaagster hierop gereageerd en deze brief bij brieven van 20 en

30 mei 2016 herhaald. De gerechtsdeurwaarder stelt de brief van klaagster van

9 mei 2016 niet te hebben ontvangen en heeft de beslagvrije voet eerst op 2 juni 2016 aangepast en de afdracht over de maand mei 2016 geretourneerd. De kamer is van oordeel dat uit de overgelegde producties valt af te leiden dat de gerechtsdeurwaarder niet voldoende voortvarende op het verzoek van klaagster om aanpassing van de beslagvrije voet heeft gehandeld. Klachtonderdeel 2.2 dient in zijn geheel gegrond te worden verklaard.

4.8 Klachtonderdeel 2.3 ziet op de brief van de gerechtsdeurwaarder van

26 augustus 2016. In deze brief heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster medegedeeld dat, omdat het bankbeslag geen resultaat heeft opgeleverd, hij genoodzaakt is verdere executiemaatregelen te nemen indien klaagster zou nalaten het totaal verschuldigde bedrag te betalen. Hierbij heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat de matregelen onder meer maar niet uitsluitend inhouden dat beslag op de roerende zaken van klaagster gelegd kan worden, waarmee opnieuw hoge kosten gemoeid zijn. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift heeft opgenomen dat hij niet voornemens was of de wil had om daadwerkelijk tot beslaglegging op roerende zaken over te gaan. Op grond van artikel 8 van de Verordening Beroeps- en Gedragsregels Gerechtsdeurwaarders (de Verordening) oefent de gerechtsdeurwaarder geen druk uit door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. In de toelichting op dit artikel staat dat de deurwaarder in zijn communicatie met de debiteur niet aankondigt dat hij een maatregel zal nemen, wanneer hij nog niet concreet van plan is deze te gaan nemen, maar dat hij zo een maatregel zal kunnen nemen, teneinde oneigenlijke druk op de schuldenaar te voorkomen. Nu de gerechtsdeurwaarder zelf aanvoert nog niet concreet van plan te zijn geweest om beslag te leggen op roerende zaken van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd met voornoemd artikel in de Verordening gehandeld.

4.9 In klachtonderdeel 2.4 vraagt klaagster hoe het mogelijk is dat de gerechtsdeurwaarder alleen verhaal zoekt bij klaagster en niet haar ex-man. Nog los van het feit dat dit niet vaststaat, staat het een executant vrij staat te bepalen tegen welke hoofdelijk voor de geldlening aan te spreken partij hij de executie wenst te richten. Voor de door klaagster verder onder 2.4 gedane verzoeken is in het tuchtrecht geen plaats. De aan klaagster verzonden brieven zijn gesteld op briefpapier van het gerechtsdeurwaarderskantoor. In die zin is de afzender dus niet anoniem. Welke gerechtsdeurwaarder de brieven aan klaagster heeft verzonden, is niet van belang. Voor beantwoording van door klaagster verzonden brieven zijn verantwoordelijk de aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders voor zover dit aan hen kan worden toegerekend. Wat onder 2.4 door klaagster is aangevoerd, biedt geen aanknopingspunt voor tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klachtonderdelen 2.2 en 2.3 gegrond;

-        verklaard de klacht voor het overige ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel van de klacht de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. Ch.A. van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.