ECLI:NL:TGDKG:2018:256 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/623838 DW RK 17/143

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:256
Datum uitspraak: 11-09-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/623838 DW RK 17/143
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: waarschuwing. In zijn algemeenheid is het beeld schetsen van de gevolgen bij het uitblijven van betaling door de gerechtsdeurwaarder niet laakbaar, zolang de gerechtsdeurwaarder een zo waarheidsgetrouw mogelijk voorstelling van zaken geeft, zodat schuldenaren weten waar ze daadwerkelijk mee te maken (kunnen) krijgen. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder steeds het beeld geschetst dat de door hem aangekondigde (beslag) maatregelen niet gehinderd werden door daaraan voorafgaande formaliteiten en dus op elk moment ingezet zou kunnen worden. Gelet op het feit dat de gerechtsdeurwaarder (nog) niet over de titel beschikte waarmee gevolg aan de aankondiging kon worden gegeven, heeft de gerechtsdeurwaarder oneigenlijke druk uitgeoefend op klager.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 11 september 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/623838 DW RK 17/143 ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 14 februari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief ingekomen op 28 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 31 juli 2018 alwaar de gemachtigde van klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 september 2018.

1. De feiten

a)     De gerechtsdeurwaarder is verzocht een vordering op klager te incasseren. Bij brief van 5 oktober 2016, gericht aan het adres [   ] in [   ], heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd te betalen de vordering van zijn cliënt van € 19.118,68 inclusief rente en kosten als vermeld in een eerder aan klager verzonden brief van 5 september 2016. De brief van 5 september 2016, die is gezonden naar het adres [   ] in [   ], is als kopie bijgesloten.

b)     Klager heeft tussen 17 oktober 2016 en 27 december 2016 met de gerechtsdeurwaarder per email over voornoemde vordering gecorrespondeerd.

c)     Bij brief van 30 december 2016 heeft klager een klacht met verschillende klachtonderdelen ingediend bij de gerechtsdeurwaarder.

d)     Bij brieven van 14 en 16 januari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

2. De klacht

Klager verwijt – samengevat – de gerechtsdeurwaarder:

a)     onzorgvuldig te hebben gehandeld door in zijn brief van 5 september 2016 vertrouwelijke gegevens die in de uitoefening van zijn beroep ter zijner kennis zijn gekomen, naar een onjuist adres heeft verzonden;

b)     zich niet zorgvuldig te hebben gepresenteerd door zich in eerste instantie voor te doen als (alleen) de gemachtigde van de heer [   ]. Later is echter gebleken dat hij ook als gemachtigde van mevrouw [   ] optrad;

c)     de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit niet te hebben toegepast door onredelijk hoge incassokosten in rekening te brengen. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder (te) hoge rentekosten in rekening gebracht die hij niet kan onderbouwen;

d)     klager niet eenduidig, niet volledig en niet juist te hebben geïnformeerd. Klager heeft de vordering uitdrukkelijk betwist en de gerechtsdeurwaarder verzocht klager de gemotiveerde en met documenten onderbouwde gronden van de vordering te sturen;

e)     oneigenlijke druk uit te hebben geoefend, omdat de gerechtsdeurwaarder in de sommatiebrief van 5 oktober 2016 en in de e-mails van 24 oktober en

14 december 2016 rechtsmaatregelen heeft aangekondigd, die hij nog niet kon nemen en niet concreet van plan was te gaan nemen;

f)      niet eenvoudig bereikbaar, niet toegankelijk en niet benaderbaar te zijn geweest. In de e-mail van 19 december 2016 schrijft de gerechtsdeurwaarder immers dat hij (…) en niet meer zal ingaan op eventuele e-mails van klager.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Alvorens verder de klacht te beoordelen, merkt de kamer op dat de door klager overgelegde brief van 14 januari 2017 van Janssen & Janssen buiten beschouwing wordt gelaten. De reden hiervan is dat deze brief niet is ondertekend (door de gerechtsdeurwaarder) en dat het hier duidelijk om een conceptbrief gaat, gelet op het feit dat deze brief wordt afgesloten met “Indien Etc. ………….. dan bericht wat hij kan doen als hij het met dir bericht niet eens is. Dat die brief ook aan klager is verzonden doet hieraan niet af.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. overweegt de kamer als volgt.

De gerechtsdeurwaarder heeft de adresgegevens van klager (rechtstreeks) verkregen van zijn opdrachtgever(s). Daar mocht de gerechtsdeurwaarder op af gaan. In de gerechtsdeurwaarderspraktijk kan het voorkomen dat een aanmaning naar een verkeerd adres wordt verzonden, omdat de gerechtsdeurwaarder in de incassofase niet bevoegd is de adresgegevens van klager te verifiëren in de basisregistratie personen. Niet gesteld of is gebleken dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van klager door deze handeling is geschaad. De klacht dient daarom kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b. geldt het volgende. De klacht berust kennelijk op het bepaalde in artikel 12 van de Beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders. Dit artikel staat er niet aan in de weg dat de gerechtsdeurwaarder in eerste instantie slechts de naam van de heer [   ] als zijn opdrachtgever heeft genoemd en naderhand ook mevrouw [   ] als opdrachtgever heeft vermeld. In elk geval is de wijze van optreden van de gerechtsdeurwaarder op dit punt niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c. overweegt de kamer als volgt.

De gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is, omdat de rente en kosten worden gevorderd op grond van het bepaalde in artikel 6: 212 e.v. van het Burgerlijk Wetboek en op grond van de algemene regels van het schadevergoedingsrecht. Dat standpunt is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft dient echter te worden beoordeeld door de civiele rechter aan wie de vordering is of wordt voorgelegd. Voor de tuchtrechter is hier geen taak weggelegd.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d. geldt hetzelfde als overwogen onder 4.5. Feitelijk verschilt klager met de gerechtsdeurwaarder immers van mening of de vordering terecht wordt ingesteld. Klager zal zich daarvoor moeten wenden tot de gewone rechter. Het ligt namelijk niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit geschil in te gaan. Het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e. is het volgende van belang. Bij de beoordeling van onderhavige klacht dient tot uitgangspunt dat op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders een gerechtsdeurwaarder geen druk uitoefent door het aankondigen van maatregelen, die hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen. De toelichting vermeldt daarover

- voor zover van belang - dat de gerechtsdeurwaarder in de communicatie met de debiteur niet aankondigt dat hij een maatregel zal nemen, wanneer hij nog niet concreet van plan is deze te gaan nemen, maar dat hij zo een maatregel zal kunnen nemen. Met de hieronder opgenomen bewoordingen heeft de gerechtsdeurwaarder, op respectievelijk 5 oktober, 24 oktober en 14 december 2016, gepoogd klager tot betaling te bewegen:

“Bij niet tijdige betaling zal ik tot dagvaarding overgaan en zal zonodig ook conservatoir = beslag onder uw huidige werkgeefster in [     ] worden gelegd met alle vervelende bijkomstigheden. (gedoe en extra kosten).”

“indien u conservatoire maatregelen, waaronder derden beslagen, wenst te voorkomen, dient u een bankgarantie binnen 3 weken na heden — dat lijkt me een redelijke termijn te zijn — te verstrekken en mij binnen gemelde termijn van 5 dagen te berichten, dat u zich hiervoor zult inspannen”.

“ik heb geen betaling van u ontvangen, moet nu gaan dagvaarden, ik verzoek u verder binnen 5 dagen na heden zekerheid te stellen als al eerder gevraagd, doet u dat niet, dan moet u rekening houden met een conservatoir beslag. in een eventueel kort geding van u daartegen, zal deze brief in het geding worden gebracht.”.

4.8 Volgens vaste jurisprudentie van de kamer wordt het in zijn algemeenheid niet onzorgvuldig geacht dat de gerechtsdeurwaarder een beeld schetst van de gevolgen van het uitblijven van betaling. Echter, als de gerechtsdeurwaarder daartoe overgaat, dient hij op zijn minst een zo waarheidsgetrouw mogelijk beeld te schetsen van de huidige situatie, zodat schuldenaren weten waar ze mee te maken (kunnen) krijgen. Hierin is de gerechtsdeurwaarder tekort geschoten. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn berichtgeving, naar het oordeel van de kamer, steeds een beeld geschetst dat de aangekondigde maatregelen niet gehinderd werden door daaraan voorafgaande formaliteiten zoals het verzoeken van verlof aan de voorzieningenrechter (en deze verkrijgen) of het voeren van een dagvaardingsprocedure. Ook heeft de gerechts-deurwaarder in zijn nogal kordate berichtgeving weinig rekening gehouden – zo lijkt het – met de mogelijkheid dat de uitkomsten van deze “formaliteiten” in het voordeel van klager zouden kunnen uitpakken, waardoor helemaal geen sprake zou zijn van beslagmogelijkheden. De gerechtsdeurwaarder heeft, wat dat aangaat, verzuimd zorgvuldigheid te betrachten in de wijze waarop hij de stand van zaken aan klager heeft willen formuleren. Door het beeld te scheppen dat een ingrijpend middel als beslag op elk moment ingezet zou kunnen worden, zolang betaling uitbleef, heeft de gerechtsdeurwaarder oneigenlijke druk uitgeoefend op klager. Dit geldt te meer omdat de gerechtsdeurwaarder (nog) niet over de titel beschikte, waarmee gevolg aan de aankondiging kon worden gegeven. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat dergelijke aankondigingen niet in strijd zijn met de voor de advocatuur geldende wet- en regelgeving en dat hij door het strikt toepassen van artikel 8 van de Verordening beroeps-en gedragsregels gerechtsdeurwaarders in de minnelijke incassofase in een nadelige positie ten opzichte van de advocatuur komt, snijdt naar de mening van de kamer geen hout. Daarom is de kamer dan ook van oordeel dat de gerechts-deurwaarder, gelet op de wijze waarop hij klager heeft willen bewegen tot betaling in zijn correspondentie, in strijd met eerdergenoemd artikel in de Verordening heeft gehandeld. De klacht is dan ook terecht voorgesteld

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel f. overweegt de kamer als volgt. Uit de door klager overlegde producties blijkt dat klager en de gerechtsdeurwaarder tussen

17 oktober 2016 en 27 december 2016 veelvuldig met elkaar hebben gecorrespondeerd. Alleen al hieruit volgt dat de gerechtsdeurwaarder (eenvoudig) bereikbaar, toegankelijk en benaderbaar is (geweest). De klacht stuit hierop dan ook af. De kamer merkt daarbij op dat wanneer de gerechtsdeurwaarder de indruk heeft dat contact tussen partijen vruchteloos is, het in beginsel niet tuchtrechtelijk laakbaar is als de gerechtsdeurwaarder besluit om verdere communicatie stop te zetten. Bovendien heeft klager, indien hij volhardt in zijn standpunten, nog de gelegenheid het debat voort te zetten bij de rechter aan wie de vordering ter beoordeling wordt voorgelegd. Klager heeft daarmee de mogelijkheid de in zijn ogen nodige opheldering over de gestelde vordering te krijgen.

4.10 Op grond van het voorgaande beslist de kamer als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdeel e. gegrond;

-      verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, en mr. C.A. van Dijk en

M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

11 september 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.