ECLI:NL:TGDKG:2017:85 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 1317.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:85
Datum uitspraak: 13-06-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): 1317.2016
Onderwerp: BFT
Beslissingen: Ontzetting uit het ambt
Inhoudsindicatie: Eindbeslissing na tussenbeslissing. Bewaringstekort, klager is in de gelegenheid gesteld een herstelplan te overleggen. De Kamer is van oordeel dat het herstelplan veel te veel onduidelijkheden bevat en bovendien ter zitting op tal van onderdelen andere uitganspunten werden genoemd dan daarin zijn opgenomen. De gerechtsdeurwaarder is er verder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het bewaringstekort binnen afzienbare tijd zal worden aangezuiverd. Dit alles leidt ertoe dat de door klager ingediende klacht naar het oordeel van de Kamer gegrond dient te worden verklaard. De Kamer acht ontzetting van de gerechtsdeurwaarder uit het ambt in deze zaak de enige passende maatregel.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) inzake de klacht met nummer C/13/620046 DW RK 16/1317 ingesteld door:

Bureau Financieel Toezicht (BFT) ,

gevestigd te Utrecht,

klager,

gemachtigden: [  ] en [  ],

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

Ontstaan en loop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-           De klacht met bijlagen, ingekomen op 9 december 2016, tevens houdende een verzoek tot schorsing ex artikel 38 Gdw, ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           De beslissing van de Kamer van 13 december 2016 op het verzoek tot schorsing.

-           De aanvullende klacht met bijlagen, ingekomen op 3 maart 2017.  

-           De tussenbeslissing van de Kamer van 28 maart 2017.

-           Het herstelplan van de gerechtsdeurwaarder, ingekomen op 18 april 2017.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017. Bij tussen-beslissing van 28 maart 2017 heeft de Kamer de zaak aangehouden teneinde de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid te stellen nadere stukken te overleggen.

De behandeling van de klacht is vervolgens hervat ter openbare terecht­zitting van

2 mei 2017 alwaar partijen zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 13 juni 2017.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 30 november 2016 en 7 december 2016 heeft het BFT onderzoek verricht  bij gerechtsdeurwaarderskantoor [  ]. Reden voor dit onderzoek was het feit dat het BFT geen jaarcijfers over 2015 en geen kwartaalcijfers over het tweede en derde kwartaal van 2016 van dat kantoor had ontvangen.

-           Uit het onderzoek van het BFT is gebleken dat in ieder geval sinds

31 december 2015 tot 8 december 2016 een bewaringstekort heeft bestaan van meer dan € 100.000,--. De gerechtsdeurwaarder is hier in ieder geval op

30 juni 2016 van op de hoogte geraakt, de datum waarop de externe accountant zijn rapport heeft aangeboden aan [  ] en de gerechtsdeurwaarder deze heeft ondertekend.

-                       Uit de door de gerechtsdeurwaarder aan het BFT verstrekte cijfers van het vierde kwartaal van 2015 en het eerste kwartaal van 2016, alsmede het overzicht van de bewaringspositie blijkt ten onrechte dat op dat moment sprake is geweest van een positieve bewaringspositie.

2. De klacht

Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat de gerechtsdeurwaarder:

a: een negatieve bewaringspositie heeft laten bestaan;

b: het BFT onjuist heeft geïnformeerd;

c: een gebrekkige administratie voert;

d: heeft verzuimd jaar- en kwartaalcijfers in te dienen;

e: niet heeft voldaan aan de meldplicht ex artikel 19a van de Gdw.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 Gdw zijn (kandidaat-) gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.  Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in voormelde zin oplevert.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft de klachten van het BFT ter zitting van

14 maart 2017 erkend en zich op het standpunt gesteld dat, hoewel het in zijn optiek de financieel directeur is geweest die de boekhouding niet op een juiste wijze heeft gevoerd, hij als gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor de werkzaamheden van de financieel directeur [  ] en hij als gerechtsdeurwaarder heeft verzuimd deze werkzaamheden voldoende te controleren. Het schenden van de bewaringsplicht leidt in de tuchtrechtspraak in beginsel tot een ontzetting uit het ambt, maar onder omstandigheden kan de tuchtrechter afwijken van dit uitgangspunt. De gerechtsdeurwaarder is gelet hierop en gelet op het verhandelde ter zitting van

14 maart 2017 in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zijn onderneming levensvatbaar is door het overleggen van een herstelplan, waarbij tevens een ondertekende overeenkomst met gemaakte afspraken tussen de gerechtsdeurwaarder, de waarnemend gerechtsdeurwaarder en het kantoor van zijn gemachtigde wordt overgelegd, almede een schriftelijk overzicht van de rolverdeling die zal plaatsvinden en wat de positie van de financieel directeur hierbij zal zijn.

4.3 Uit het relatief summiere herstelplan van de gerechtsdeurwaarder blijkt onder meer dat de financieel directeur direct op non-actief is gesteld nadat de gerechtsdeurwaarder van de boekhoudkundige problemen op de hoogte raakte.

De gerechtsdeurwaarder heeft ten gevolge van de door de Kamer uitgesproken schorsging contact gezocht met collega’s, waarna deurwaarderskantoren [  ] te [  ] en [  ] te [  ] en [  ] zich bereid hebben verklaard om te investeren in en structuur te geven aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Uit het herstelplan blijkt verder dat de financieel directeur nog voor 49% aandeelhouder is, maar dat hij bereid is zijn aandelen onder voorwaarden om niet over te dragen aan de nieuwe verkrijgers.

4.4 Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat hij zich nog aan het beraden is of hij akkoord gaat met alle voorwaarden die de financieel directeur in zijn verklaring van 3 april 2017 heeft opgenomen. Tevens heeft de gerechtsdeurwaarder desgevraagd aangegeven dat hij nog geen contact heeft opgenomen met de Rabobank ten aanzien van de voorwaarde van de financieel directeur dat de Rabobank schriftelijk verklaart afstand te doen van elke aanspraak waaronder – doch niet beperkt tot – een borgtocht voor het krediet in rekening-courant verstrekt aan de besloten vennootschap [  ]. De Kamer overweegt dat nu niet vast is komen te staan dat aan de door de financieel directeur gestelde voorwaarden zal worden voldaan, hiermee ook niet vast staat dat de aandelen (om niet) zullen worden overdragen. Dit betekent dat dan ook niet vast staat dat [  ] en het kantoor van [  ] zullen participeren in het herstelplan van de gerechtsdeurwaarder.

4.5 Ter zitting is evenmin vast komen te staan wat de exacte verdeling van de aandelen zal zijn na een eventuele overdracht ervan. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard dat de aandelen gelijk zullen worden verdeeld over de drie partijen. Dit wijkt echter af van artikel 2 van de Intentie overeenkomst waarin is opgenomen dat [  ] en het kantoor van [  ] gezamenlijk de 49% aandelen van [  ] zullen overnemen. Ook is niet met stukken onderbouwd dat [  ] zich garant stelt voor het bewaringstekort. Nu de hoogte van dat tekort bovendien door waarnemend gerechtsdeurwaarder [  ] ter discussie wordt gesteld, is bovendien onduidelijk wat de omvang van die (mondelinge) garantstelling is. Tenslotte heeft klager ter zitting gesteld zich nog te beraden of hij blijft participeren of volledig in loondienst zal treden bij de B.V., hetgeen eveneens afwijkt van de Intentie overeenkomst.

4.6 De gerechtsdeurwaarder heeft in de eerste zitting verwezen naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1605). De Kamer acht de omstandigheden van dat geval echter niet vergelijkbaar met die in de onderhavige zaak. In die zaak was geen sprake van verwijten als hierboven onder 2. b t/m e genoemd, werd een deugdelijk herstelplan overgelegd en waren de bedragen ter aanzuivering van het tekort op de kwaliteitsrekening al gestort op de derdengeldenrekening van de advocaat van de gerechtsdeurwaarder.

4.7 De Kamer is gelet op voorgaande van oordeel dat het herstelplan veel te veel onduidelijkheden bevat en bovendien ter zitting op tal van onderdelen andere uitganspunten werden genoemd dan daarin zijn opgenomen. De gerechtsdeurwaarder is er verder niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het bewaringstekort binnen afzienbare tijd zal worden aangezuiverd. Dit alles leidt ertoe dat de door klager ingediende klacht naar het oordeel van de Kamer gegrond dient te worden verklaard. De Kamer acht onderstaande maatregel in deze zaak de enige passende.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          ontzet de gerechtsdeurwaarder uit zijn ambt, waarbij de termijn als bedoeld in artikel 43 lid 8 Gdw wordt bepaald op vijf jaar, welke maatregel van kracht wordt op een na onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder door de Kamer mee te delen datum.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, en mr. Ch.A. van Dijk en

mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

13 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.