ECLI:NL:TGDKG:2015:240 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet811.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:240
Datum uitspraak: 15-12-2015
Datum publicatie: 11-03-2016
Zaaknummer(s): GDWverzet811.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Voormalig huisgenoot met schulden die nog op het adres van klaagster stond ingeschreven. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 december 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 1 september 2015 met zaaknummer 76.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 811.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 26 februari 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           Bij beslissing van 1 september 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 september 2015.

-           Bij brief, ingekomen op 15 september 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 3 november 2015 alwaar klaagster, haar gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 15 december 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-     Een collega van de gerechtsdeurwaarder is belast (geweest) met de executie van een vonnis uit 2011 dat is gewezen tegen een tot enig moment ( in ieder geval tot november 2013) in de woning van klaagster inwonende en op haar adres  ingeschreven kamerbewoner.

-     Deze gerechtsdeurwaarder heeft op 10 september 2014 tevergeefs geprobeerd om in de woning van klaagster beslag roerende zaken te leggen ten laste van de debiteur. Na deze beslagpoging heeft deze gerechtsdeurwaarder bij brief van 18 september 2014 aan de debiteur aangekondigd dat op 7 oktober 2014 alsnog de beslaglegging zou plaatsvinden met behulp van de politie (de Hulpofficier van Justitie) en de slotenmaker.

-     De gerechtsdeurwaarder is door zijn collega ingeschakeld en heeft op 7 oktober 2014 in de woning van klaagster beslag roerende zaken gelegd, nadat hij het adres van de debiteur had geverifieerd bij het GBA en had geconstateerd dat de debiteur nog op het adres van klaagster ingeschreven stond.

-     Diezelfde dag, kort voor 17.00 uur, heeft klaagster met het kantoor van de gerechtsdeurwaarder contact opgenomen met de mededeling dat zij haar woning niet meer kon betreden omdat de sloten waren veranderd. De nieuwe sleutels zijn daarna aan klaagster overhandigd. Bij die gelegenheid heeft klaagster aan de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat de betreffende debiteur niet meer in haar woning woonde.

-     Bij fax van 11 oktober 2014 heeft de gemachtigde van klaagster (hierna de gemachtigde) een klacht bij de gerechtsdeurwaarder ingediend met betrekking tot het gelegde beslag en de onrechtmatige betreding van de desbetreffende woning.

-     Bij brief van 14 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder op de bij hem ingediende klacht gereageerd. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder in dat schrijven aan de gemachtigde medegedeeld dat de ter plaatse aanwezige postbesteller hem had gezegd dat het pakje dat hij kwam bezorgen, bestemd was voor de heer [     ] (de debiteur) .

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de beslaglegging van te voren niet is aangekondigd. Indien dat wel was gebeurd, had klaagster op tijd kunnen melden dat de betreffende debiteur al uit haar woning was vertrokken en was zij niet na thuiskomst van haar werk geconfronteerd met de schokkende situatie dat zij haar huis niet meer in kon. De debiteur woonde niet meer in haar woning, omdat hij slechts tot november 2013 een kamer had gehuurd.

4.2  Bij het overhandigen van de sleutels heeft de gerechtsdeurwaarder in strijd met de waarheid verteld dat tijdens de beslaglegging een postbesteller een pakje kwam bezorgen en dat deze zou hebben gezegd dat het pakje bestemd was voor de debiteur. De gerechtsdeurwaarder heeft ten onrechte verteld dat hij daaruit had afgeleid dat de debiteur daar nog zou wonen. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij kennelijk de naam van de debiteur aan de postbesteller bekend gemaakt en heeft daarmee zijn geheimhoudingsverplichting geschonden. Achteraf is gebleken dat het pakje was geadresseerd aan klaagster. De bij de beslaglegging aanwezige hulpofficier van justitie heeft op 14 oktober 2014 telefonisch aan de gemachtigde verklaard dat hij zich geen postbode met een pakketje kon herinneren. Het staat dus ook niet vast of er wel een postbesteller is geweest.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘ 4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Daarvan is geen sprake. De gerechtsdeurwaarder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Tegenover dat verweer, waarbij de gerechtsdeurwaarder de gang van zaken duidelijk heeft toegelicht, zijn de enkele stellingen van klaagster niet voldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen te kunnen vaststellen. Volgens de gerechtsdeurwaarder stond de debiteur blijkens een recente adresverificatie op het moment van de beslaglegging ingeschreven op het adres van klaagster. Uit de klacht blijkt niet dat dit niet juist is. Uit de brief van 14 oktober 2014 van de gemachtigde blijkt dat klaagster heeft getracht om de debiteur uit te schrijven van haar adres. Volgens de gemachtigde is dat echter niet eenvoudig als de betreffende persoon daar niet zelf om vraagt. Die uitschrijving was kennelijk op het moment van beslaglegging nog niet gelukt. Het is begrijpelijk dat dit voor klaagster een vervelende omstandigheid is, maar die komt wel voor haar risico. Als je toestemming geeft dat iemand zich op jouw adres inschrijft, bestaat er een risico dat er voor schulden van die persoon beslag wordt gelegd. Klaagster kan van deze gang van zaken haar voormalige huisgenoot een verwijt maken, maar niet de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft na afloop van de ontruiming ook een voorziening getroffen waar klaagster de sleutels kon afhalen. Niet gebleken is dan ook dat de gerechtsdeurwaarder onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel in strijd met zijn wettelijke bevoegdheden beslag heeft gelegd.

4.3 Niet gebleken is tot slot dat de gerechtsdeurwaarder opzettelijk onwaarheid heeft verteld over zijn conversatie met de postbezorgster. Klaagster heeft bij haar klacht zogenaamde “Whats App” conversatie met een zekere [     ], kennelijk de postbezorgster, overgelegd waaruit zou blijken dat zij geen enkele informatie over de geadresseerde van het pakje aan de gerechtsdeurwaarder heeft verschaft. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat de echtheid van deze conversatie niet kan worden vastgesteld. Bovendien heeft deze informatie voor de gerechtsdeurwaarder voor zijn werkzaamheden geen enkele rol gespeeld, omdat de beslaglegging reeds was afgerond.’

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder:

a: onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de beslaglegging van te voren niet is aangekondigd;

b: geen zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd, omdat hij slechts de GBA-gegevens van de debiteur heeft opgevraagd en niet van de andere ingeschrevenen op het desbetreffende adres;

c: in strijd met de waarheid heeft verteld dat een postbesteller aan hem heeft medegedeeld dat het pakje voor [     ] was bestemd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Met betrekking tot verzetgrond a overweegt de Kamer dat dit geen nieuw licht op de klacht werpt waarop door de voorzitter is beslist. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist, zodat verzetgrond a ongegrond dient te worden verklaard.

7.2 Met betrekking tot verzetgrond b overweegt de Kamer dat artikel 3 van de Gedragscode gerechtsdeurwaarders ter bescherming persoonsgegevens bepaalt dat de persoonsgegevens die verwerkt worden en die onder deze Gedragscode vallen, betrekking hebben op de wederpartijen van opdrachtgevers (...). Hieruit kan worden afgeleid dat het de gerechtsdeurwaarder niet is toegestaan om informatie bij de Gemeentelijke Basisadministratie op te vragen ten behoeve van anderen dan de wederpartijen van hun opdrachtgevers. Het was de gerechtsdeurwaarder in het onderhavige geval dan ook slechts toegestaan om een uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie op te vragen ten behoeve van [     ] en niet van de andere ingeschrevenen op het desbetreffende adres. Gelet op het vorenstaande kan derhalve niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder geen zorgvuldig onderzoek heeft uitgevoerd.

7.3 Met betrekking tot verzetgrond c overweegt de Kamer dat de gerechtsdeur-waarder, gelet op hetgeen hij ter zitting naar voren heeft gebracht, wellicht te stellig is geweest door in zijn brief van 14 oktober 2014 op te nemen dat de postbesteller hem heeft medegedeeld dat het pakje voor [     ] was bestemd. Dit is echter niet zo ernstig dat van klachtwaardig handelen sprake zou zijn.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. E.C. Smits en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare zitting van 15 december 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.