ECLI:NL:TGDKG:2015:21 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW364.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:21
Datum uitspraak: 10-02-2015
Datum publicatie: 08-04-2015
Zaaknummer(s): GDW364.2014
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Afdragen ontvangen gelden. De gerechtsdeurwaarders hebben erkend dat niet is voldaan aan de Bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen. Deze klacht wordt gegrond verklaard. Geen maatregel opgelegd. De overige klachten worden ongegrond verklaard.

 KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 februari 2015 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 364.2014 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden.

Verloop van de procedure

Bij brief van 15 mei 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 16 juni 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift

ingediend.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 december 2014, alwaar klaagster, haar vader en gerechtsdeurwaarder sub 1 vergezeld door mr. [     ] , zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is nader bepaald op 10 februari 2015.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Op  4 september 2012 heeft het LBIO namens klaagster het kantoor van de gerechtsdeurwaarders (als zijnde eerste beslaglegger) verzocht de vordering van klaagster mee te nemen in de verdeling van gelden. Op dat moment bedroeg de vordering van klaagster € 5.627,12 te verhogen met de lopende alimentatie van € 1.123,55 per maand.

b)      Op 20 maart 2014 is het dossier van de eerste beslaglegger voldaan en is het verdeeldossier gesloten.

c)      Bij brief van 25 maart 2014 heeft het kantoor van de gerechtsdeurwaarders de werkgever onder wie het beslag was gelegd medegedeeld dat hij geen eerste beslaglegger meer was. Bij brief van 1 mei 2014 is het LBIO hiervan eveneens op de hoogte gesteld.

2. De klacht

2.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij zich niet hebben gehouden aan de Bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen van 30 november 2012, door de onder het beslag ontvangen en verdeelde bedragen niet na elke inning af te dragen. Klaagster heeft daartoe aangevoerd dat zij in de tweede helft van 2012 via het LBIO de incasso heeft aangevraagd van de aan haar toekomende kinder- en partneralimentatie. Omdat de gerechtsdeurwaarders al eerder beslag hadden gelegd, werden zij belast met de verdeling van de onder het beslag afgedragen gelden. Op

9 november 2012 werd door de gerechtsdeurwaarders een eerste betaling gedaan. De volgende betaling volgde eerst op 13 februari 2013, ondanks dat op grond van het beslag op 29 november en 27 december 2012 en 25 januari 2013 bedragen waren geïncasseerd. De vordering van de andere beslaglegger is inmiddels volledig afgelost. Ondanks reclamaties van het LBIO wordt de vertraging in de uitbetaling steeds groter. Op 1 mei 2014 is nog een bedrag van € 39,22 overgemaakt en daarna achtten de gerechtsdeurwaarders zich van hun taak ontheven.

2.2 Daarnaast verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarders dat zij niet bereid zijn om een schadevergoeding te betalen in verband met gederfde rente, dat zij niet bereid zijn om toe te lichten waarom de vordering van de andere schuldeiser inmiddels wel is voldaan en dat zij niet hebben toegelicht waarom zij hun taak als beëindigd hebben beschouwd zonder het LBIO te informeren.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht deels erkend en voor het overige gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Alvorens tot beoordeling van de klacht over te gaan, wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid van de Gerechtsdeurwaarderswet slechts gerechtsdeurwaarders (waarnemend gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders daaronder begrepen) aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen.

Het gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] kan daarom niet worden aangemerkt als beklaagde. De klacht betreft handelen van een dossierbehandelaar waarvoor in beginsel de aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders verantwoordelijk kunnen worden gehouden. Nu niet duidelijk is onder wiens verantwoordelijkheid het handelen van de dossiermedewerker heeft plaatsgevonden, worden beide aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangewezen. Hiermee is in de aanhef van deze beschikking rekening gehouden.

4.2 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Klachtonderdeel 2.1 is terecht voorgesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben

erkend dat niet is voldaan aan de Bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen, waarbij wordt bepaald dat in zaken van levensonderhoud na iedere inhouding gelden dienen te worden afgedragen. Ook uit de overgelegde stukken blijkt dat er periodes zijn geweest waar eerst na drie, vier, of zes weken werd afgedragen. Dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.

4.4.Klachtonderdeel 2.2  treft geen doel. Dat de gerechtsdeurwaarders niet bereid zijn een schadevergoeding te betalen, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Hoewel de brief aan de werkgever niet ter zitting kon worden getoond acht de Kamer het, gelet op het feit dat de werkgever na 25 maart 2014 geen afdrachten meer aan de gerechtsdeurwaarders heeft verricht, aannemelijk dat die brief is verzonden. Dat het maanden heeft geduurd voordat er door de werkgever werd afgedragen kan niet alleen op het conto van de gerechtsdeurwaarders worden geschreven. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever om na de brief van de gerechtsdeurwaarder waarin hij mededeelt geen eerste beslaglegger meer te zijn, rechtstreeks aan het LBIO af te dragen. Dat de gerechtsdeurwaarders niet bereid zijn om toe te lichten op welke wijze de vordering van de andere schuldeiser is voldaan, is evenmin tuchtrechtelijk laakbaar. Het geven van informatie daarover is niet zomaar toegestaan. Het ter zitting door klaagster ingenomen standpunt dat ook het bedrag dat op andere wijze door de gerechtsdeurwaarder is ontvangen in de verdeling had moeten worden opgenomen, kan niet worden gevolgd. Immers alleen de onder een (loon)beslag vallende gelden dienen in de verdeling te worden opgenomen.

4.5 De gerechtsdeurwaarders behoefden evenmin toe te lichten waarom zij hun taak als verdeler als beëindigd beschouwden. Dat volgt rechtsreeks uit de daarop betrekking hebbende wettelijke bepalingen. Na ontvangst van de laatste betaling waarmee het verschuldigde door de andere beslagdebiteur was voldaan, waren de gerechtsdeurwaarders niet langer de oudst executoriaal beslag leggende gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarders hebben terecht aangevoerd dat er recht noch plicht bestaat op grond waarvan zij na voldoening van het dossier, het verdeeldossier onder zich konden houden. De werkgever is van de voldoening op de hoogte gebracht en ook het LBIO is geïnformeerd over het feit dat het dossier was voldaan.

4.6 Het vorenstaande leidt de Kamer tot het oordeel dat de klacht deels gegrond dient te worden verklaard en deels ongegrond. De Kamer ziet geen aanleiding om voor het gegrond te verklaren deel van de klacht tot het opleggen van een maatregel over te gaan. Daartoe heeft meegewogen dat de gerechtsdeurwaarder meerdere acties heeft ondernomen naar aanleiding van de klacht, de dossierbehandelaar een schriftelijke waarschuwing heeft gekregen en klaagster excuses zijn aangeboden.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht met betrekking tot het niet voldoen aan de plicht om na elke inning af te dragen conform de bestuursregel afwikkeling derdenbeslagen gegrond;

-                     laat het opleggen van een maatregel achterwege,

-                     verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. Th.  C.M.. Hendriks-Jansen en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.