ECLI:NL:TGDKG:2015:183 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet497.2015
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2015:183 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-10-2015 |
Datum publicatie: | 01-12-2015 |
Zaaknummer(s): | GDWverzet497.2015 |
Onderwerp: | Incassotraject |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Klacht over de behandeling van een incassoportefeuille. Wie is verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. De Kamer is het eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 13 oktober 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 12 mei 2015 met zaaknummer 876.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 497.2015 ingesteld door:
[ ],
gevestigd te [ ],
klaagster,
gemachtigde: [ ],
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
3. [ ],
4. [ ],
5. [ ],
6. [ ],
7. [ ],
8. [ ],
9. [ ],
(toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders te [ ], [ ], [ ] en [ ],
beklaagden,
gemachtigde: [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief van 17 november 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden sub 1 en sub 2, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 18 november 2014 heeft klaagster medegedeeld dat de klacht ook gericht is tegen gerechtsdeurwaarders sub 3 tot en met sub 9. Bij brief van 17 december 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 12 mei 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 13 mei 2015. Bij brief van 27 mei 2015 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarders hebben bij brief van 1 juli 2015 een verweerschrift op het verzet ingediend. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 1 september 2015 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.
Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. De uitspraak is bepaald op 13 oktober 2015.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
Klaagster heeft vanaf 2011 tot februari 2013 een grote incassoportefeuille aan de organisatie van gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 overgedragen. Vanaf begin 2012 heeft klaagster te kennen gegeven ontevreden te zijn over de wijze waarop de zaken worden behandeld. Vorengenoemde klachten gingen onder andere over de wijze waarop gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 zijn omgegaan met de klachten van klaagster over de wijze waarop de verschillende dossiers werden behandeld. Klaagster heeft eerder klachten ingediend tegen (het kantoor van de) gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2. Die klachten staan geregistreerd onder zaaknummers 345, 433, 450, 452, 454, 455, 456, 457, 458 en 524.2013. De voorzitter heeft die klachten als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster heeft tegen die beschikking verzet ingesteld. Die verzetzaken staan geregistreerd onder zaaknummers 861, 863, 864, 865, 866, 867, 868, 869, 870, en 883.2013.
Bij beslissing van 28 januari 2014 heeft de Kamer het verzet gedeeltelijk gegrond verklaard en gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de maatregel van berisping opgelegd. In hoger beroep heeft het gerechtshof Amsterdam bij beslissing van 7 april 2014 de uitspraak van de Kamer vernietigd, de klachten tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 ongegrond verklaard en gerechtsdeurwaarder sub 1 de maatregel van berisping met aanzegging opgelegd.
4. De oorspronkelijke klacht
4.1 Klaagster verwijt gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 dat zij ten onrechte altijd te kennen hebben gegeven dat alleen zij verantwoordelijk zijn voor de behandeling van de dossiers die klaagster ter incasso heeft overgedragen. Bij nader onderzoek is het klaagster echter gebleken dat (ook) de andere gerechtsdeurwaarders werkzaamheden in de dossiers hebben verricht. Klaagster heeft tot begin 2013 nooit enig contact gehad met gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 en zij vervullen een bestuurs- en management functie. Volgens klaagster zijn deze twee gerechtsdeurwaarders naar voren geschoven en hebben zij nooit zelfstandig handelingen verricht in de dossiers. Als de gerechtsdeurwaarders bij hun standpunt blijven dat zij de verantwoording dragen voor de behandeling van de dossiers, dan behoren zij een veel zwaardere maatregel opgelegd te krijgen dan de door de Kamer opgelegde berisping. Klaagster heeft in dit verband verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam waarin het hof heeft overwogen dat een willekeurige gerechtsdeurwaarder niet de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich mag nemen voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen zijn organisatie, maar waarmee hij in werkelijkheid niets te maken heeft gehad.
4.2 Klaagster verwijt gerechtsdeurwaarder 3 tot en met 9 dat zij hebben toegelaten dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 ten onrechte die verantwoordelijkheid op zich hebben genomen.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klaagster niet aannemelijk heeft gemaakt dat in de eerdere klachtzaken door de Kamer ten onrechte gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 zijn aangemerkt als de beklaagde gerechtsdeurwaarders, omdat deze niets met de zaken van klaagster te maken zouden hebben gehad. Gerechtsdeurwaarders kunnen ook uit hoofde van hun functie met een zaak te maken hebben, in de zin dat zij daar intern voor verantwoordelijk zijn. Dat ook anderen binnen de organisatie aan een dergelijk dossier hebben gewerkt, zoals gerechtsdeurwaarders sub 3 tot en met 9 volgens klaagster hebben gedaan, maakt dit niet anders. Dit geldt temeer waar, zoals in dit geval, de klacht zich niet richt op een specifieke handeling maar op de behandeling van dossiers en klachten in het algemeen. Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gerechtsdeurwaarders de Kamer bewust op het verkeerde been hebben willen zetten door een verkeerde voorstelling van zaken te geven over wie verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaken.
5.2 De gerechtsdeurwaarders hebben terecht aangevoerd dat concrete verwijten tegen gerechtsdeurwaarders sub 3 tot en met 9 niet zijn gemaakt. Deze gerechtsdeurwaarders kan niet worden verweten dat volgens de interne afspraken bij [kantoor]gerechts-deurwaarders sub 1 en 2 verantwoordelijk zijn voor hetgeen waar de klachten op zien. Dit geldt temeer nu klaagster de eerdere klachten niet had gericht tegen gerechtsdeurwaarders sub 3 tot en met 9, maar tegen hun organisatie in het algemeen.
6. De gronden van het verzet
6.1 In verzet heeft klaagster het volgende aangevoerd. Zij blijft van mening dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2 naar voren zijn geschoven om tuchtrechtelijk verwijten op zich te nemen en dat de feitelijk verantwoordelijke gerechtsdeurwaarders dit hebben toegelaten. De verantwoordelijke gerechtsdeurwaarders hebben in dat geval dus niet de maatregel opgelegd gekregen die hen had moeten worden opgelegd. Klaagster is deze mening toegedaan, omdat zij tot het einde van behandeling door het kantoor van de gerechtsdeurwaarders van de incassoportefeuille nooit en te nimmer enig contact heeft gehad met de twee naar voren geschoven gerechtsdeurwaarders. Klaagster is er dan ook niet van op de hoogte welke gerechtsdeurwaarder binnen het kantoor verantwoordelijk is voor de verwijtbare handelingen in de verschillende dossiers, zoals vermeld in de eerder door klaagster ingediende klachten en zaken in verzet met nummers 433.2013, 863.2013), 454.2013, 866.2013, 455.2013 en 867.2013. In die dossiers is inmiddels vast komen staan dat door de betreffende gerechtsdeurwaarder(s) niet is gehandeld zoals een gerechtsdeurwaarder betaamt.
De gerechtsdeurwaarders hebben volgens het gerechtshof herhaaldelijk onzorgvuldig gehandeld en hen is een berisping met aanzegging opgelegd.
6.2 Klaagster stelt dat de betreffende gerechtsdeurwaarder die verantwoordelijk was voor het handelen in elk apart dossier verantwoordelijk is voor het onzorgvuldige handelen in dat dossier. Doordat klaagster niet weet welke gerechtsdeurwaarder in welk dossier heeft gehandeld, kan zij de klachten niet indienen jegens een specifieke gerechtsdeurwaarder. De enige informatie die klaagster tot op heden hieromtrent heeft ontvangen is de stelling dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 verantwoordelijk zijn voor alle dossiers van klaagster. Klaagster betwist deze stelling bij gebrek aan wetenschap. Dit is in strijd met het doel van het tuchtrecht te meer omdat op geen enkele wijze wordt aangetoond waarom en op welke wijze gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2 verantwoordelijk zijn voor het handelen in alle dossiers.
6.3 Het gerechtshof heeft bepaald dat een willekeurige gerechtsdeurwaarder niet de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich mag nemen voor een gedraging die weliswaar is verricht binnen zijn organisatie, maar waarmee hij in werkelijkheid helemaal niets te maken heeft gehad.
6.4 Gerechtsdeurwaarder sub 1 verricht als regiodirecteur geen daadwerkelijke handelingen (meer) als gerechtsdeurwaarder. Een maatregel als berisping heeft dan geen effect. Gerechtsdeurwaarder sub 2 verricht ook geen handelingen als gerechtsdeurwaarder. Het feit dat klaagster nooit enig contact heeft gehad met gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 maakt hun standpunt extra bezwaarlijk. Het kan niet zo zijn dat een persoon, waar klaagster nooit contact mee heeft gehad en die geen enkele handeling heeft verricht, als gerechtsdeurwaarder volledig tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de verschillende gerechtsdeurwaarders in de organisatie. Klaagster is van mening dat interne afspraken het tuchtrecht niet mogen ondermijnen. Tuchtrechtelijke maatregelen hebben dan geen zin. De gerechtsdeurwaarders kunnen eenvoudig aantonen welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen in elk dossier door de administratie, die zij verplicht zijn bij te houden, in de onderhavige procedure te overleggen. Indien zij weigeren hiertoe over te gaan, verzoekt klaagster de Kamer daaraan de gevolgen te verbinden die zij passend acht.
6.5 Klaagster verzoekt de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders om:
- gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2 te verplichten de volledige administratie over te leggen waaruit blijkt welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor de handelingen in de betreffende dossiers;
- gerechtsdeurwaarder sub 2 een passende maatregel op te leggen omdat hij als willekeurige deurwaarder binnen de organisatie de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt voor gedragingen waarmee hij werkelijk niets te maken heeft gehad;
- gerechtsdeurwaarder sub 1, wegens het willens en wetens structureel handelen in strijd met de Gerechtsdeurwaarderswet alsmede omdat hij als willekeurige gerechtsdeurwaarder binnen de organisatie de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt voor gedragingen waarmee hij werkelijk niets te maken heeft gehad, uit het ambt te ontzetten dan wel een zwaarwegende maatregel zoals een schorsing op te leggen;
- voor het geval de gerechtsdeurwaarders de betreffende administratie niet overleggen hen een zwaarwegende maatregel zoals een schorsing op te leggen;
- indien mogelijk de reeds door het gerechtshof uitgesproken maatregel van berisping met aanzegging tevens op te leggen aan de daadwerkelijk verantwoordelijke gerechtsdeurwaarders;
- de verantwoordelijke gerechtsdeurwaarders in de betreffende dossiers een passende maatregel op te leggen vanwege het instemmen met dan wel toelaten van het feit dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de verantwoordelijkheid op zich nemen terwijl zij niets te maken hadden met de betreffende dossiers, waarbij in ieder geval de gerechtsdeurwaarders van de vestiging van de gerechtsdeurwaarders sub 1 en sub 2 worden bedoeld alsmede de gerechtsdeurwaarders sub 3 tot en met sub 9.
7. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders
7.1 De gerechtsdeurwaarders hebben samengevat aangevoerd dat de onderhavige klacht verwijst naar aan aantal klachten die klaagster eerder bij de Kamer heeft ingediend. Omdat die klachten waren ingediend tegen het kantoor, heeft het kantoor zelf aangegeven welke gerechtsdeurwaarders verantwoordelijk zijn voor de door klaagster bij hem in behandeling gegeven incassodossiers. Bij iedere door klaagster tegen het kantoor ingediende klacht is de vraag aan de orde gesteld welke gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de verweten gedragingen.
7.2 Klaagster acht het onjuist dat gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich hebben genomen voor gedragingen waarmee zij volgens klaagster werkelijk niets te maken hebben gehad. De gerechtsdeurwaarders bestrijden dat standpunt. Relevant is of de verweten gedragingen (volgens de interne afspraken binnen het kantoor) vallen onder de verantwoordelijkheid van degenen tegen wie de klacht is gericht. Het gerechtshof Amsterdam heeft zich daarover in hoger beroep tussen partijen op 7 april 2015 uitgesproken (ECLI:NL:GHAMS:2015:1288). In die uitspraak heeft het hof onder meer overwogen dat de individuele gerechtsdeurwaarder niet alleen tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor zijn eigen handelen of nalaten, maar ook voor dat van anderen voor wie hij de verantwoordelijkheid draagt en dat de betrokkenheid van gerechtsdeurwaarder sub 1 bij de door klaagster verweten gedragingen voldoende is komen vast te staan. Daarover kan klaagster niet opnieuw klagen. Klaagster is in die klacht niet ontvankelijk, nu de discussie daarover reeds eerder is gevoerd en door het hof onherroepelijk is afgedaan. Klaagster heeft op geen enkele wijze onderbouwd dat de gerechtsdeurwaarders volgens de interne afspraken niet verantwoordelijk zijn voor de betreffende dossiers. De stelling dat gerechtsdeurwaarders niet handelen als gerechtsdeurwaarders (en daarom niet worden geraakt door een tuchtrechtelijke maatregel) is evenmin onderbouwd en ook volstrekt onjuist. Beide gerechtsdeurwaarders zijn nog steeds actief als gerechtsdeurwaarder.
7.3 De onderhavige klacht bevat ook geen nieuwe verwijten. In de klacht wordt verwezen naar klachten die bij de Kamer in behandeling zijn of in behandeling zijn geweest. Indien klaagster van mening is dat gerechtsdeurwaarder sub 1 of sub 2 in een van die zaken ten onrechte de verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, had klaagster daarvan in de eerdere procedures melding moeten maken. Het kan niet de bedoeling zijn dat klaagster voor ieder argument of verwijt waarvan zij heeft verzuimd in een procedure melding te maken, een nieuwe tuchtklacht kan indienen. Van een klager mag worden verwacht dat hij alle argumenten voor de klacht volledig en ineens indient.
7.5 Klaagster heeft in haar nieuwe klacht wel de namen van zeven (toegevoegd kandidaat-)gerechtsdeurwaarders genoemd die in de dossiers van klaagster ooit een ambtshandeling hebben verricht (of onder wiens verantwoordelijkheid dat heeft plaatsgevonden), maar heeft nagelaten te vermelden wat de betreffende persoon fout heeft gedaan en waaruit het laakbaar handelen van die individuele functionaris bestaat. De klacht tegen gerechtsdeurwaarders 3 tot en met 9 is daarom ongegrond.
7.6 De klachten bevatten uitsluitend een herhaling van de verwijten die klaagster in eerdere tuchtzaken reeds heeft gemaakt. Alleen al daarom bestaat geen aanleiding voor toewijzing van deze klachten. Daarover is reeds een onherroepelijk oordeel gegeven door het hof. Het wettelijk tuchtrecht heeft tot doel (in het algemeen belang) een goede wijze van beroepsbeoefening te bevorderen. Daartoe kan de tuchtrechter een bepaalde handelswijze van een gerechtsdeurwaarder toetsen aan de geldende norm. Nadat deze toetsing eenmaal heeft plaatsgevonden, bestaat geen enkele behoefte aan een nieuwe klacht over dezelfde handelswijze, tenzij een gerechtsdeurwaarder zich na deze beslissing opnieuw schuldig maakt aan hetzelfde handelen. In het onderhavige geval is de samenwerking tussen partijen in maart 2013 geëindigd. Pas daarna is klaagster klachten gaan indienen. Inmiddels zijn ruim twee jaar verstreken, maar toch blijft klaagster klachten indienen over de wijze waarop deze incassozaken in de loop van (met name) 2012 zijn behandeld. Klaagster is kennelijk nog steeds op zoek naar argumenten voor het indienen van nieuwe klachten. De gerechtsdeurwaarders zijn van mening dat dit geen redelijk doel dient. Zij verzoeken de Kamer om te bepalen dat nieuwe klachten van klaagster tegen het kantoor (of een van haar gerechtsdeurwaarders) die zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex niet meer in behandeling genomen zullen worden.
7.6 Ook de verzoeken van klaagster dienen te worden afgewezen omdat niet relevant is wie de verschillende ambtshandelingen ten behoeve van klaagster heeft uitgevoerd, voor de verzoeken geen noodzaak bestaat en deze niet op de wet zijn gebaseerd.
8. De beoordeling van de gronden van het verzet
8.1 Het verzet ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 1 dient reeds te stranden op het feit dat het gerechtshof Amsterdam al heeft geoordeeld dat deze gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dossiers die door klaagster aan zijn kantoor ter incasso ter hand waren gesteld. Klaagster kan de vraag naar de verantwoordelijkheid voor de individuele dossiers niet opnieuw aan de orde stellen in een nieuwe klacht.
8.2 Ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 staat vast dat de Kamer het verzet van klaagster met betrekking tot de klachten die zien op de interne klachtbehandeling bij beslissing van 28 januari 2014 ongegrond heeft verklaard. Het hof heeft daar in zijn beslissing van 7 april 2014 onder 6.3 aan toegevoegd dat evenmin is gebleken dat gerechtsdeurwaarder sub 2 betrokken is geweest bij de overige verweten gedragingen en heeft de klacht ten aanzien van hem ongegrond verklaard. Ook hier geldt dat de zaak daarmee is beëindigd en niet opnieuw over hetzelfde kan worden geklaagd.
8.2 Ten aanzien van de klacht gericht tegen de overige gerechtsdeurwaarders geldt dat de stelling van klaagster dat zij hebben toegestaan dat de gerechtsdeurwaarders sub 1 en 2 de verantwoordelijkheid op zich hebben genomen, door haar op geen enkele wijze is geconcretiseerd of nader is toegelicht zodat de beslissing van de voorzitter ook op dit punt in stand kan blijven.
8.3 Bovendien geldt het volgende. Bij het innen van vorderingen komt het veelvuldig voor dat voor het verrichten van ambtshandelingen collega-gerechtsdeurwaarders in de arm genomen (moeten) worden, bijvoorbeeld omdat degene bij wie een ambtshandeling moet worden verricht buiten de vestigingsplaats van de gerechts-deurwaarder woont of is gevestigd. Uit de door klaagster in de klacht vermelde dossiers blijkt uit de bijlagen dat voor het uitvoeren van bepaalde ambtshandelingen collega-gerechtsdeurwaarders in de arm zijn genomen. Het betreft hier in de regel losse opdrachten waarbij de betrokken collega-gerechtsdeurwaarders hun instructies van (het kantoor van) de gerechtsdeurwaarders ontvangen. Omdat de dossiers in behandeling waren op het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 1 is hij - behoudens aan de individuele gerechtsdeurwaarder te verwijten gedragingen die zijn gesteld noch gebleken - verantwoordelijk voor de aan zijn collega-gerechtsdeurwaarder gegeven instructie.
8.4 Gelet op het voorgaande heeft het onderzoek in verzet niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer zal het verzet ongegrond verklaren.
8.5 Gelet op deze uitkomst behoeven de verzoeken van klaagster geen bespreking meer.
9. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.