ECLI:NL:TGDKG:2014:173 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW922.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:173
Datum uitspraak: 16-09-2014
Datum publicatie: 03-12-2014
Zaaknummer(s): GDW922.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Geldboete van de derde categorie
Inhoudsindicatie:   De kern van de klacht betreft het leggen van beslag onder meerdere banken. De Kamer overweegt dat uit vaste (tuchtrechtelijke)jurisprudentie onder meer LJN: YB0190 blijkt dat het leggen van beslag onder één of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert, niet is toegestaan. De gerechtsdeurwaarder is van mening dat de maatschappij nadien substantieel is veranderd en dat het thans algemeen gebruikelijk is dat (ook) door particulieren een of meerdere bankrekeningen worden aangehouden. Gelet daarop en op het recht van een schuldeiser op volledige voldoening van zijn vordering heeft de gerechtsdeurwaarder op daartoe aangevoerde gronden gemeend dat het gerechtvaardigd is om een pilot uit te voeren waarbij gelijktijdig beslag wordt gelegd onder de drie grootste banken. Op gronden als in de beslissing vermeld is de Kamer het niet met de gerechtsdeurwaarders eens en ziet geen aanleiding terug te komen op eerdere rechtspraak. De klacht wordt gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder wordt de maatregel van een geldboete opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 september 2014 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 922.2013 ingesteld door:

[     ],

in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [     ] en [     ],

zaakdoende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 12 november 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Op 13 januari 2014 is het verweerschrift met bijlagen van de gerechtsdeurwaarder ontvangen.

De zaak is behandeld ter zitting van 22 juli 2014. Van de behandeling ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.

1. De feiten

a)      De kantonrechter te [     ] heeft op 11 augustus 2010 vonnis gewezen ten laste van [     ]. Het vonnis is op 6 september 2010 betekend. De onderliggende vordering is door de schuldeiser (KPN) op enig moment gecedeerd aan [     ] de aandeelhouder van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder.

b)      Bij beschikking van 7 januari 2013 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan[     ] door de kantonrechter te [     ] onder bewind gesteld met benoeming van klager tot bewindvoerder.

c)      Bij exploten van 3 oktober 2013 is door een van de aan de gerechtsdeurwaar-der toegevoegde kandidaten ten laste van de onderbewindgestelde beslag gelegd onder [     ] Bank, [     ] Bank en [     ] bank. De van voormelde beslagen opgemaakte processen-verbaal zijn bij exploot van 11 oktober 2013 aan de onderbewindgestelde betekend door een aan [     ], gerechts-deurwaarder te [     ], toegevoegde kandidaat.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder een vier jaar oude vordering ter hand heeft genomen zonder enig onderzoek naar of overleg over de actuele staat van de vordering, zodat het hem valt te verwijten dat hij niet wist dat klager bewindvoerder was. Volgens klager heeft de opdrachtgever gemeld geen opdracht te hebben gegeven voor het leggen van beslag en is niet duidelijk wie daartoe dan wel opdracht heeft gegeven. Daarnaast verwijt hij de gerechtsdeurwaar-der dat hij gelijktijdig beslag heeft gelegd onder drie banken.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen [     ], volgens klager gerechtsdeurwaarder bij [     ] Gerechtsdeurwaarders. Voormelde gerechtsdeurwaarder is evenwel niet werkzaam bij dit kantoor, maar toegevoegd aan [     ], gerechtsdeurwaarder te [     ]. Gebleken is dat deze slechts bij wijze van losse opdracht de processen-verbaal van de gelegde beslagen heeft overbetekend. Omdat de hier van belang zijnde beslagen zijn gelegd door een aan gerechtsdeurwaarder [     ] toegevoegde kandidaat en het dossier in behandeling is op zijn kantoor, beschouwt de Kamer de klacht als te zijn ingediend tegen gerechtsdeurwaarder [     ]. Hiermee is in de aanhef van de beschikking rekening gehouden.

4.2 Ter zitting heeft klager meegedeeld dat hij het de gerechtsdeurwaarder niet (langer) verwijt dat hij niet bekend was met het beschermingsbewind en dat hij niet bestrijdt dat, zoals de gerechtsdeurwaarder stelt, hij voorafgaand aan de beslag-legging een brief heeft gestuurd aan klagers cliënten. De Kamer gaat daarvan uit.

4.3 Het is niet klachtwaardig dat het klager niet duidelijk is wie de opdracht tot het leggen van beslag heeft verstrekt omdat een gerechtsdeurwaarder die, zoals hier, belast is met de executie van een vonnis op grond van het bepaalde in artikel 434 Rv bevoegd is tot het doen van de gehele executie, behoudens de in dat artikel genoemde uitzonderingen waaronder de hier gelegde beslagen niet vallen.

4.4 Uit vaste jurisprudentie onder meer LJN: YB0190 (Kamer voor Gerechts-deurwaarders van 15 mei 2007) blijkt dat het leggen van beslag onder een of meerdere banken zonder dat er een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een betrokkene daar bankiert, niet is toegestaan. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder toegelicht dat de maatschappij naar zijn mening nadien substantieel is veranderd en dat het thans algemeen gebruikelijk is dat (ook) door particulieren een of meerdere bankrekeningen worden aangehouden. Gelet daarop en op het recht van een schuldeiser op volledige vergoeding van zijn vordering heeft de gerechtsdeurwaarder op daartoe aangevoerde gronden gemeend dat het gerechtvaardigd is om een pilot uit te voeren waarbij gelijktijdig beslag wordt gelegd onder de drie grootste banken: [     ], [     ] en [     ]. Daarbij worden de kosten voor een debiteur beperkt tot één beslag en één overbetekening. De onderhavige vordering maakte deel uit van voormelde pilot.

4.5 De Kamer dient de vraag te beantwoorden of de door de gerechtsdeurwaarder vermelde omstandigheden ertoe dienen te leiden dat de Kamer thans anders oordeelt over de vraag of het leggen van zogenoemde ‘multibankbeslagen’  is toegestaan zonder dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden dat een betrokkene een rekening heeft bij een van de banken waaronder beslag wordt gelegd is. Die vraag beantwoordt de Kamer ontkennend op grond van het navolgende.

4.6 Het is de Kamer niet gebleken dat, in tegenstelling tot hetgeen de gerechts-deurwaarder stelt, in het onderhavige geval sprake was van een dergelijk gerecht-vaardigd vermoeden. Het enkele feit dat een gerechtsdeurwaarder bevoegd is tot de gehele executie en dat hij op grond van artikel 435, eerste lid, Rv gelijktijdig beslag mag leggen op alle voor verhaal vatbare goederen betekent niet dat er zoals hier ‘op goed geluk’ beslag kan worden gelegd onder de drie grootste banken van Nederland in de hoop dat een van die beslagen doel treft. Dit is immers in strijd met het doel van het leggen van beslag te weten de legale aantasting van het vermogen van de schuldenaar. In de hiervoor geschetste situatie is het doel van het leggen van beslag de verkenning van verhaalsmogelijkheden, zodat de beslag-bevoegdheid wordt uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor zij is verleend.

4.7 Daarnaast bestaat er maatschappelijk bezwaar tegen het leggen van multi bankbeslagen omdat de derden onder wie beslag wordt gelegd veelal ten onrechte met werkzaamheden worden belast en bovendien kennis nemen van de niet nagekomen verbintenis waarvoor de debiteur tot betaling is veroordeeld. Het is niet ondenkbaar dat die informatie wordt verzameld en nadien ten nadele van de betrokkene wordt gebruikt. Dit is in strijd met de geldende regelingen omtrent privacy. Voorts kan dit er, zoals klager heeft aangevoerd, toe leiden dat een betrokkene die wel rekeningen heeft bij drie banken, geconfronteerd wordt met drie maal de kosten die elke bank in rekening brengt. Dit kan ook betekenen dat de gerechtsdeurwaarder onnodig kosten heeft gemaakt.

4.8 De gerechtsdeurwaarder heeft ter zitting verklaard dat de pilot tot het leggen van multibankbeslagen mede is uitgevoerd om de toelaatbaarheid daarvan opnieuw ter toetsing aan de Kamer voor te leggen. De gerechtsdeurwaarder ziet de onderhavige procedure als een proefproces. De Kamer kan de gerechtsdeurwaarder in deze zienswijze niet volgen. Gesteld noch gebleken is dat met klager op voorhand is afgesproken dat de gerechtsdeurwaarder een multibankbeslag zou leggen en klager daartegen vervolgens een door de Kamer te toetsen klacht zou indienen. Zou klager zijn onderhavige klacht niet hebben ingediend, dan was de door de gerechtsdeur-waarder toegepaste handelwijze mogelijk in het geheel niet ter kennis van de Kamer gekomen en was een hernieuwde tuchtrechtelijke toetsing dus achterwege gebleven. Van een  proefproces kan dan ook naar het oordeel van de kamer niet worden gesproken. Uit de stellingen van de gerechtsdeurwaarder omtrent de pilot, waaruit hij bepaalde statistische gevolgtrekkingen afleidt, blijkt dat in een aanzienlijk aantal zaken dezelfde – in de ogen van de Kamer niet toelaatbare – handelwijze is gevolgd. Zou de gerechtsdeurwaarder daadwerkelijk een proefproces over dit vraagstuk hebben willen voeren, dan waren daarvoor zowel voor de schuldenaren als voor de banken minder belastende manieren denkbaar geweest dan het simpelweg op grote schaal leggen van multibankbeslagen en afwachten of daartegen vervolgens een klacht wordt ingediend. Daar komt bij dat de gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat de pilot in zijn optiek geslaagd te noemen is, omdat in meer dan 25% van de gevallen het beslag doel heeft getroffen. Daaruit maakt de Kamer op dat de gerechtsdeurwaarder profijt heeft getrokken uit een handelwijze die door de Kamer tuchtrechtelijk laakbaar wordt geacht. Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot het oordeel dat de klacht gegrond is. Hoewel de Kamer wil aannemen dat de gerechtsdeurwaarder weloverwogen en met goede intenties tot zijn besluit is gekomen, acht zij niettemin na te melden maatregel op zijn plaats.

4.9 Ten overvloede merkt de Kamer nog op dat de door de gerechtsdeurwaarder beschreven tendensen dat particulieren vandaag de dag doorgaans over minstens één bankrekening beschikken en vaak bij meerdere banken bankieren en dat er steeds meer schuldenaren zijn die geen inzage wensen te verstrekken in hun financiële situatie, haar bekend zijn. Zoals hiervoor is overwogen is zij van oordeel dat de thans door de gerechtsdeurwaarder gezochte oplossing van de daaruit voortkomende problematiek, haar niet als juist voorkomt. De stelling van de gerechtsdeurwaarder dat hierdoor schuldenaren die zich meer inspannen om hun verplichtingen na te komen, door via hun bank een deelbetaling te verrichten waardoor hun bankrekening en bankrelatie bij de deurwaarder bekend worden en waardoor ten laste van hen bankbeslag gelegd kan worden, in een nadeliger komen te verkeren dan schuldenaren die helemaal nergens op reageren, maakt dit niet anders. Wellicht zou een mogelijke oplossingsrichting kunnen zijn dat de Nederlandse Vereniging van Banken of een andere instantie een door gerechtsdeurwaarders die over een voor tenuitvoerlegging vatbare executoriale titel beschikken te raadplegen register zou bijhouden van wie waar bankiert. Het opzetten daarvan vereist echter naar alle waarschijnlijkheid een wijziging van wetgeving.

5. Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-                     verklaart de klacht ongegrond ten aanzien van het hiervoor onder 4.3 overwogene;

-                     verklaart de klacht gegrond ten aanzien van de gelegde multibankbeslagen;

-                     legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van betaling van een geldboete van € 2.500,00 waarbij de in artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de Kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mrs. M.S.F. Voskens en               J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2014 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kunnen partijen binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.