ECLI:NL:TGDKG:2013:59 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet48.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2013:59
Datum uitspraak: 29-10-2013
Datum publicatie: 31-01-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet48.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Beslagvrije voet. De kamer is het niet met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet gegrond. Tot uitgangspunt dient dat als de debiteur wordt verzocht om op te geven hoeveel het inkomen van zijn of haar partner bedraagt en de debiteur doet dat niet, dan koppelt de wet daar de sanctie aan van halvering van de beslagvrije voet. De beslagvrije voet mag dus alleen worden gehalveerd indien het inkomen van de partner niet wordt opgegeven. Als de debiteur zijn of haar eigen inkomsten niet (of niet juist) opgeeft, ontbreekt een sanctie. De wetgever heeft deze sanctie uitdrukkelijk niet in de wet willen opnemen. Van halvering van de beslagvrije voet op grond van dit artikel kan alleen sprake zijn, indien de deurwaarder een redelijk vermoeden heeft dat de debiteur een partner heeft. Indien evident is dat als de debiteur alleenstaand is, mag de beslagvrije voet nooit worden gehalveerd.   Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde productie 2 bij zijn pleitnota blijkt dat klaagster bij brief van 6 februari 2012 de gerechtsdeurwaarder een ingevuld formulier inkomsten en uitgaven heeft toegezonden. Daarmee heeft klaagster dus voldaan aan het verzoek opgave te doen van haar bronnen van inkomsten. In dat formulier staat vermeld dat klaagster een eenoudergezin met drie kinderen vormde. Bij de inkomsten van de man staat dan ook begrijpelijkerwijze niets ingevuld. Klaagster was gescheiden en had geen partner aan wie samen met haar gezinsbijstand zou kunnen toekomen. Dat de gerechtsdeurwaarder een redelijk vermoeden had dat klaagster een partner had, en waar dat vermoeden op was gebaseerd, is door hem niet gesteld. Er is ook niet gebleken dat klaagster geen informatie wilde verstrekken. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet naar eigen zeggen gehalveerd omdat volgens hem door klaagster het formulier onvolledig en niet juist was ingevuld. Daarop staat geen sanctie en kan dus geen grond opleveren om de beslagvrije voet te halveren. De beslissing van de voorzitter wordt vernietigd en de klacht wordt gegrond verklaard. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM   

Beslissing van 29 oktober 2013 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 4 december 2012 met zaaknummer 717.2012 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 48.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Op 23 augustus 2012 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Op 4 oktober 2012 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 4 december 2012 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 januari 2013.

Bij faxbericht van 13 januari 2013 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 september 2013 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 29 oktober 2013.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De gerechtsdeurwaarder is belast met het executeren van een vonnis ten laste van klaagster. Het vonnis is op 27 januari 2012 aan klaagster betekend. Bij brief van

6 februari 2012 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder een ingevuld overzicht inkomsten en uitgaven toegezonden. De gerechtsdeurwaarder heeft op 20 februari 2012 beslag gelegd onder de werkgever van klaagster op haar inkomen, waarbij de beslagvrije voet is gehalveerd. Nadat door klaagster aanvullende stukken aan de gerechtsdeurwaarder zijn gestuurd, is de beslagvrije voet op 18 april 2012 aangepast. Op 24 mei heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag opgeheven. Op 2 augustus 2012 heeft klaagster nogmaals verzocht de beslagvrije voet aan te passen en het teveel betaalde met terugwerkende kracht te retourneren.

4. De oorspronkelijke klacht

In de inleidende klacht verwijt klager de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat  de gerechtsdeurwaarder geen juiste toepassing geeft aan het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) door de beslagvrije voet te halveren en het teveel betaalde niet te willen terugbetalen, hij onnodige druk heeft uitgeoefend op de werkgever van klaagster, hij niet naar behoren heeft gereageerd op de correspondentie en klaagster in een financieel moeilijke positie heeft gebracht.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat d e gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij bij de betekening van het door hem tegen klaagster ten uitvoer te leggen vonnis, op 20 februari 2012, aan klaagster een formulier inkomsten en uitgaven heeft overhandigd. Aangezien klaagster dit formulier niet retourneerde, heeft hij de beslagvrije voet volgens het bepaalde in artikel 475, lid 2, Rv gehalveerd. Nadat klaagster de gerechtsdeurwaarder op 6 april 2012 om een nieuw formulier had gevraagd, heeft de gerechtsdeurwaarder het ingevulde formulier op 17 april 2012 alsnog ontvangen. Op basis van de daarbij verstrekte gegevens heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet prompt alsnog aangepast. Door aldus te handelen heeft de gerechtsdeurwaarder niet gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet met terugwerkende kracht dient aan te passen, dient klaagster zich niet tot de tuchtrechter, doch tot de executierechter te wenden. Van feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de gerechtsdeurwaarder zich anderszins op enigerlei wijze in strijd met het tuchtrecht heeft gedragen, is niet (voldoende) gebleken, aldus de voorzitter.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd het niet eens te zijn met de beschikking van de voorzitter. Uit de stukken bij de klacht kon door de gerechtsdeurwaarder worden opgemaakt dat klaagster een alleenstaande ouder met kinderen was. De gerechtsdeurwaarder kon dus niet tot halvering van de beslagvrije voet overgaan.

Daarnaast wilde de gerechtsdeurwaarder het in de maanden februari, maart en april teveel ingehouden bedrag niet terugbetalen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Bij de beoordeling van het verzet dient tot uitgangspunt dat d e wet in artikel 475g, lid 2, Rv de mogelijkheid biedt om de beslagvrije voet te halveren. Als de debiteur wordt verzocht om op te geven hoeveel het inkomen van zijn of haar partner bedraagt en de debiteur doet dat niet, dan koppelt de wet daar de sanctie aan van halvering van de beslagvrije voet. De beslagvrije voet mag dus alleen worden gehalveerd indien het inkomen van de partner niet wordt opgegeven. Als de debiteur zijn of haar eigen inkomsten niet (of niet juist) opgeeft, ontbreekt een sanctie. De wetgever heeft deze sanctie uitdrukkelijk niet in de wet willen opnemen. Van halvering van de beslagvrije voet op grond van dit artikel kan alleen sprake zijn, indien de deurwaarder een redelijk vermoeden heeft dat de debiteur een partner heeft. Indien evident is dat als de debiteur alleenstaand is, mag de beslagvrije voet nooit worden gehalveerd.

7.2 Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde productie 2 bij zijn pleitnota blijkt dat klaagster bij brief van 6 februari 201 2 de gerechtsdeurwaarder een ingevuld formulier inkomsten en uitgaven heeft toegezonden. Daarmee heeft klaagster dus voldaan aan het verzoek opgave te doen van haar bronnen van inkomsten. In dat formulier staat vermeld dat klaagster een eenoudergezin met drie kinderen vormde. Bij de inkomsten van de man staat dan ook begrijpelijkerwijze niets ingevuld. Klaagster was gescheiden en had geen partner aan wie samen met haar gezinsbijstand zou kunnen toekomen. Dat de gerechtsdeurwaarder een redelijk vermoeden had dat klaagster een partner had, en waar dat vermoeden op was gebaseerd, is door hem niet gesteld. Er is ook niet gebleken dat klaagster geen informatie wilde verstrekken. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet naar eigen zeggen gehalveerd omdat volgens hem door klaagster het formulier onvolledig en niet juist was ingevuld. Daarop staat geen sanctie en kan dus geen grond opleveren om de beslagvrije voet te halveren. Naar het oordeel van de Kamer heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in strijd met de wet en daarmee tuchtrechtelijk laakbaar.

7.3 Naar het oordeel van de Kamer kan de beslissing van de voorzitter op dit onderdeel niet in stand blijven en dient deze te worden vernietigd. Het klachtonderdeel dat ziet op de halvering van de beslagvrije voet dient gegrond te worden verklaard.

7.4 Ten aanzien van de overige klachtonderdelen verenigt de Kamer zich met het oordeel van de voorzitter dat niet (voldoende) is gebleken van feiten en omstandigheden die tot de conclusie kunnen leiden dat de gerechtsdeurwaarder zich anderszins op enigerlei wijze in strijd met het tuchtrecht heeft gedragen.

Ten aanzien van de terugwerkende kracht wordt hieraan toegevoegd dat uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde productie 2 bij zijn pleitnota blijkt dat door de werkgever van klaagster in de periode van 20 februari 2012 tot en met april 2012 geen afdrachten zijn gedaan. In die periode heeft de beslagvrije voet dus geen invloed gehad op het inkomen van klaagster. Ten overvloede overweegt de Kamer nog dat in beginsel een verplichting tot terugbetaling bestaat als achteraf blijkt dat een onjuiste beslagvrije voet is toegepast. Dit volgt niet uit de wet maar uit de toelichting op de wet (TK 1986-1987, 17897, nr. 5, blz. 13) en de daarop berustende rechtspraak. Het is echter niet aan de tuchtrechter te oordelen waar klaagster aanspraak op kan maken.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer acht termen aanwezig om de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond verklaarde onderdeel van de klacht na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet gegrond voor zover het de klacht met betrekking tot de halvering van de beslagvrije voet betreft;

-        vernietig t de beslissing van de voorzitter op dit onderdeel van de klacht;

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op;

-        verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. M.S.F. Voskens en J.C.M. van der Weijden, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 oktober 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen het onderdeel van de beslissing waarbij het verzet gegrond is verklaard, kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.