ECLI:NL:TDIVTC:2022:23 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2021/57

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2022:23
Datum uitspraak: 31-05-2022
Datum publicatie: 21-06-2022
Zaaknummer(s): 2021/57
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Dierenarts wordt verweten met betrekking tot een hond zonder overleg onderzoeken te hebben uitgevoerd en onderzoeken in rekening te hebben gebracht die niet zouden zijn uitgevoerd althans waarvan de uitslagen op een andere hond betrekking zouden hebben. Ongegrond.

X,          klaagster,

tegen

Y,          beklaagde.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift en nog een ingekomen brief van klaagster. De mondelinge behandeling vond plaats op 31 maart 2022. Beide partijen zijn verschenen. Hierna is uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, in hoofdzaak, dat zij met betrekking tot de hond van klaagster zonder overleg onderzoeken heeft uitgevoerd en onderzoeken in rekening heeft gebracht die niet zouden zijn uitgevoerd althans waarvan de uitslagen niet op de hond van klaagster betrekking zouden hebben.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1 Het gaat in deze zaak om de hond van klaagster, een Shar-Pei, die ten tijde van de gebeurtenissen die tot de onderhavige klacht hebben geleid ongeveer 1,5 jaar oud was.

3.2.  Een praktijkcollega van beklaagde was de vaste dierenarts van de hond. De hond kampte al langer met verlies van urine en ontlasting en droeg in verband daarmee een luier. Eerder, in juni 2020, was middels röntgenologisch onderzoek vastgesteld dat er sprake was van beginnende vergroeiingen van de staartwervels en is geadviseerd om elders bij een gespecialiseerde kliniek een CT-scan van de rug te laten maken. Gebleken is dat klaagster hierover contact heeft opgenomen met een gespecialiseerde kliniek, die haar echter zouden hebben geadviseerd om met betrekking tot het urine- en ontlastingverlies een afspraak te maken bij een hondenpsychiater.

3.3. Op 23 maart 2022 had de hond bloederige urine en is op basis van een urineonderzoek

geconcludeerd dat er sprake was van een blaasontsteking. Er is voor 7 dagen Sulfatrim en voor 5 dagen Rimadyl voorgeschreven, met de afspraak om een week later de situatie weer te beoordelen.

​​​​​​​3.4. Op 29 maart 2021 bleek de hond enkele urinestenen in de luier te hebben uitgeplast. Klaagster heeft de stenen aan de balie van de praktijk afgegeven, die naar een extern laboratorium zijn gestuurd voor een (kosteloze) analyse en een eventueel daaraan gekoppeld voedingsadvies (door Royal Canin). Hiernaast is er door een paraveterinair voor de volgende dag een afspraak voor een echo van de blaas ingepland bij beklaagde.

​​​​​​​3.5. Die volgende dag, op 30 maart 2021, heeft beklaagde de hond eerst klinisch onderzocht en daarbij onder meer geconstateerd dat de lichaamtemperatuur 39,4 graden Celsius bedroeg, dat de slijmvliezen licht van kleur waren en dat de buik en blaas hard en gevoelig aanvoelden. Tijdens het consult verloor de hond ontlasting met helder bloed uit de anus en viel er een druppel bruinkleurige urine op de onderzoekstafel. Uit de patiëntenkaart en het verweer van beklaagde volgt dat er een echo van de blaas is gemaakt, dat er een blaaspunctie is uitgevoerd voor een bacteriologisch urineonderzoek, dat er röntgenonderzoek heeft plaatsgevonden, dat er een katheter is ingebracht en dat er bloed is afgenomen voor nader onderzoek. Het consult heeft ongeveer 2,5 uur in beslag genomen en klaagster heeft die tijd in de wachtkamer van de praktijk doorgebracht. Er is nog Finidiar voorgeschreven en klaagster en de hond zijn huiswaarts gekeerd met de afspraak om de volgende dag terug te komen voor het verwijderen van de katheter.

​​​​​​​3.6. Op 31 maart 2021 heeft de vaste dierenarts van de hond de katheter verwijderd. Blijkens de patientenkaart is vastgesteld dat er geen bloed bij de ontlasting zat, maar dat er nog wel bloederige urine uit de katheter kwam en dat daar nog enkele steentjes in bleken te zitten. Er is aangegeven dat, in afwachting van de uitslag van het bacteriologisch urineonderzoek, de volgende dag zou worden beslist over de inzet van antibiotica.

​​​​​​​3.7. Op 1 april 2021 bleek uit de uitslag van het bacteriologisch urineonderzoek dat er sprake was van een bacteriële infectie c.q. een blaasontsteking en is er op basis van een antibiogram door beklaagde een antibioticumkuur met Kesium ( amoxicilline / clavulaanzuur) voorgeschreven.  Er is geadviseerd om twee weken later ter controle van de blaasontsteking weer een echo te maken. De controleafspraak werd ingepland voor 14 april 2021. Het eerder verrichte bloedonderzoek had geen bijzonderheden aan het licht gebracht. Beklaagde heeft gesteld dat het de bedoeling was om, zodra de blaasonsteking was verholpen en het beeld van de blaasinhoud rustiger was, de hond te verwijzen naar een specialist in verband met de incontinentieproblemen.

​​​​​​​3.8. Op 2 april 2021 heeft een collega van beklaagde telefonisch aan klaagster de uitslag van de analyse van de urinestenen doorgegeven, waaruit was gebleken dat er sprake was van struviet en er is geadviseerd om te starten met speciale dieetvoeding.  

​​​​​​​3.9. Op 8 april 2021 heeft klaagster contact opgenomen met de praktijk, kennelijk naar aanleiding van een ontvangen nota, en tal van vraagtekens geplaatst bij de onderzoeken die betrekking hadden op het consult op 30 maart 2022, die in haar beleving niet (allemaal) zouden hebben plaatsgevonden. Klaagster stelt dat met haar alleen over het maken van een echo is gesproken. Om die reden heeft klaagster verzocht om alle schriftelijke onderzoeksuitslagen en de gemaakte radiologische beelden per e-mail naar haar toe te sturen. Het college heeft begrepen dat er vanuit de praktijk röntgenfoto’s en de patiëntenkaart met daarin de onderzoeksuitslagen aan klaagster zijn toegestuurd, echter bleken de beelden van het echografisch onderzoek niet te zijn opgeslagen. Omdat klaagster vond dat de aan haar verstuurde informatie niet compleet was, heeft zij verdere twijfels gekregen over de gang van zaken tijdens het consult op 30 maart 2021 en ook andere zaken ter discussie gesteld. Zo heeft klaagster zich afgevraagd waarom er met betrekking tot haar jonge hond bij het bloedonderzoek gebruik is gemaakt van een ‘geriatrisch’ profiel, wat het nut is geweest van het röntgenonderzoek en of de bloeduitslag en de rontgenfoto’s niet op een andere hond betrekking hadden, mogelijk de andere Shar-Pei hond die op die bewuste dag eveneens op de praktijk was. Voorts heeft klaagster gesteld dat er tijdens het consult, behoudens over de echo, op geen enkele wijze met haar voorafgaand overleg heeft plaatsgevonden over de aanvullende onderzoeken. Op 12 april 2021 heeft klaagster de voor 14 april 2022 ingeplande afspraak voor een controle-echo afgezegd.

3.10  Op 20 april 2021 heeft er op de praktijk een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarbij ook een collega van beklaagde aanwezig is geweest, die volgens beklaagde op 30 maart 2021 de echobeelden mee had beoordeeld en de katheter had geplaatst en bloed had afgenomen. Het gesprek heeft de bij klaagster gerezen twijfels over de gang van zaken tijdens het consult niet kunnen wegnemen. Het college heeft begrepen dat met name het feit dat er geen echobeelden meer beschikbaar waren tot verdere twijfels bij klaagster heeft geleid. Er is door beklaagde aangeboden om de volgende dag opnieuw een echo te laten maken door de vaste dierenarts van de hond. Beklaagde heeft gesteld dat op basis van dat echografisch onderzoek die volgende dag is gebleken dat de blaas nog steeds erg groot was en dat werd gedacht aan een neurologisch probleem. Tijdens het gesprek op 20 april 2021 is volgens beklaagde met klaagster opnieuw gesproken over verwijzing naar een specialist voor nader onderzoek van de incontinentieproblemen.

3.11  Klaagster is op enig moment hierna de onderhavige tuchtprocedure gestart.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

​​​​​​​5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij anderszins tekort is geschoten in de uitoefening van haar beroep, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren. Naar vaste jurisprudentie wordt bij de beoordeling van die vraag niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar geldt als criterium of de dierenarts in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden. Het college wijst er verder op dat als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht geldt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen diergeneeskundig handelen verantwoordelijk kan worden gehouden. Nu de klacht tegen beklaagde is gericht, ligt enkel haar veterinair handelen in deze zaak ter beoordeling aan het college voor. In veterinaire zin is beklaagde alleen betrokken geweest bij het consult op 30 maart 2021 en bij het voorschrijven van antibiotica op 1 april 2021, nadat de uitslag van het bacteriologisch urineonderzoek bekend was geworden.

​​​​​​​5.2. Uit de stukken blijkt onmiskenbaar dat er bij klaagster achteraf een groot wantrouwen jegens beklaagde is ontstaan over de gang van zaken tijdens het consult op 30 maart 2021. Zoals hierna zal blijken, kan door het college echter niet worden geconcludeerd dat er door beklaagde onderzoeken in rekening zijn gebracht die niet bij de hond van klaagster zijn uitgevoerd. Hiernaast heeft beklaagde voldoende beargumenteerd waarom zij tot de diverse onderzoeken is overgegaan en is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van overbodige of niet geïndiceerde onderzoeken. Het voert te ver om alle door klaagster aangevoerde bezwaren en opgeworpen vragen te bespreken, zodat het college zich hierna tot de meest relevante kwesties zal beperken.

5.3. Voor zover er tijdens het bezoek van klaagster aan de praktijk op 29 maart 2021 een consult voor de volgende dag is ingepland in verband met een uit te voeren echografisch onderzoek, is de aanleiding daartoe voldoende gemotiveerd toegelicht. De hond was recent behandeld in verband met een blaasontsteking en had op die dag urinestenen uitgeplast. Het college kan zich verenigen met het advies om op een zo kort mogelijke termijn een echo van de blaas uit te voeren. Voor zover klaagster heeft gesteld dat zij liever had gehad dat dit echografisch onderzoek door haar vaste dierenarts zou zijn uitgevoerd, was deze op die volgende dag kennelijk niet op de praktijk aanwezig en het college acht tuchtrechtelijk niet verwijtbaar dat er een consult bij beklaagde is ingepland.  Verder is niet in geschil dat klaagster hiermee heeft ingestemd en is niet gebleken dat zij daartoe zou zijn gedwongen.

​​​​​​​5.4. Beklaagde heeft voldoende onderbouwd waarom klaagster is gevraagd om de hond voorafgaand aan het echografisch onderzoek nuchter te houden, te weten omdat dan bij het maken van de echo de gehele regio van de lever, maag en pancreas beter in beeld kon worden gebracht en er bij een eventueel bloedonderzoek de meest betrouwbare bloedwaarden konden worden verkregen.

​​​​​​​5.5. Het röntgenonderzoek is door beklaagde verricht nadat er bij het echografisch onderzoek enkele steentjes bij de blaashals waren waargenomen en er geen duidelijk beeld kon worden verkregen van de inhoud van de blaas. Met betrekking tot de nieren, lever en milt werden bij het echografisch onderzoek geen afwijkingen vastgesteld. Het college is er ambtshalve mee bekend dat echobeelden niet standaard worden opgeslagen en het feit dat dit in dit geval niet is gebeurd, betekent nog niet dat het echografisch onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Van dat onderzoek is notitie gemaakt in verslaglegging en het college heeft geen reden om aan te nemen dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden ofdat de echografische bevindingen door  beklaagde niet correct zijn beschreven. Dat beklaagde nadien tijdens het gesprek met klaagster op de praktijk op 20 april 2021 heeft aangeboden opnieuw en kosteloos een echo bij de vaste dierenarts te laten maken, rechtvaardigt die veronderstelling van klaagster evenmin, zodat het college er vanuit gaat dat het echografisch onderzoek heeft plaatsgevonden als door beklaagde beschreven.

​​​​​​​5.6. Beklaagde heeft middels een blaaspunctie steriele urine afgenomen voor bacteriologisch onderzoek, waaruit nadien een bacteriologische infectie is gebleken, die op basis van een antibiogram vanaf 1 april 2021 met een antibioticumkuur is behandeld. De onderzoeksuitslag is in het patientendossier terug te vinden. Met het röntgenonderzoek wilde beklaagde achterhalen of er radiodense steentjes konden worden waargenomen en, als dat het geval was, of er zich steentjes in de urethra bevonden, terwijl tevens kon worden beoordeeld wat de situatie was met betrekking tot de eerder geconstateerde vergroeiingen van de staartwervels in vergelijking met het röntgenonderzoek dat in juni 2020 had plaatsgevonden. Ook in haar beweegredenen voor het rontgenonderzoek kan het college beklaagde volgen. Anders dan klaagster ziet het college geen reden om aan te nemen dat röntgenfoto’s in het dossier niet van de hond van klaagster zijn, mede gelet op het feit dat de naam van de hond op de foto’s staat vermeld. Beklaagde heeft naar het oordeel van het college verder op goede gronden besloten tot het inbrengen van een katheter (voor 24 uur), om de erg grote blaas te legen en om te bezien of er een goede passage van de plasbuis was en er geen urinestenen voor obstructie zorgden, hetgeen tot een verstopping zou kunnen leiden.

​​​​​5.7. Beklaagde heeft verder onderbouwd uitgelegd dat zij, gelet op de algehele gezondheidstoestand van de hond, die bij het klinisch onderzoek ontlasting en een druppel bruinkleurige urine op de onderzoekstafel verloor, een lichaamstemperatuur van 39,4 graden Celsius had en iets te lichte slijmvliezen, tot een bloedonderzoek heeft besloten, mede om de lever- en nierfuntie te beoordelen. Voor zover klaagster in twijfel heeft getrokken of er bij haar hond daadwerkelijk een bloedonderzoek is uitgevoerd, geldt dat de resultaten daarvan in de patiëntenkaart zijn opgenomen. Het college heeft geen aanleiding om te concluderen dat de bloeduitslag op een andere hond, eveneens een Shar-Pei die op die bewuste dag op de praktijk was, betrekking heeft en dat er bloeduitslagen zouden zijn verwisseld. Voor zover de twijfel daarover bij klaagster is gerezen omdat er gebruik is gemaakt van een ‘geriatrisch profiel’,  terwijl haar hond nog geen 1,5 jaar oud was, heeft beklaagde afdoende toegelicht dat voor dit profiel is gekozen vanwege de lagere kosten en omdat daarmee een gecombineerd en uitgebreid onderzoek naar diverse bloedwaarden (schildklier, lever, nieren, pancreas etc.) kon worden gedaan en de referentiewaarden bij een dergelijk profiel ook bruikbaar zijn voor een jongere hond als die van klaagster. Dat klaagster heeft geconstateerd dat de huid van de hond niet was geschoren en dat zij geen sporen van bloedafname heeft gezien, leidt niet tot een andere conclusie. Ter zitting heeft beklaagde toegelicht dat het bij een bloedafname niet altijd noodzakelijk is dat de huid wordt geschoren en dat bloed soms ook uit de hals wordt afgenomen. Het college kan dit onderschrijven. Terzijde geldt dat de bloedafname door een collega van beklaagde is uitgevoerd.

​​​​​​​5.8. Voor wat betreft het verwijt dat klaagster die bewuste dag 2,5 uur op de praktijk heeft moeten wachten voordat ze de hond weer mee naar huis mocht nemen geldt het volgende. Na het maken van de echo en de röntgenfoto’s heeft beklaagde met klaagster besproken dat er een katheter zou worden ingebracht. Een en ander heeft ertoe geleid dat er meer tijd nodig was dan de tijd die normaliter wordt aangehouden voor een consult. Beklaagde heeft toegelicht dat het haar bedoeling was om de hond na het afronden van twee reeds geplande andere consulten te katheteriseren, echter kwamen er onverwacht ook nog twee ongeplande consulten tussendoor. Zij heeft om die reden aan een collega gevraagd om de katheterisatie uit te voeren en bloed af te nemen, hetgeen deze collega ook heeft gedaan. Gelet op deze uitleg, die het college niet in twijfel trekt, wordt onvoldoende aanleiding gezien om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat klaagster vanwege drukte op de praktijk en omdat er meer tijd was gemoeid met de onderzoeken dan tevoren was ingeschat, ongeveer 2,5 uur heeft moeten wachten voordat zij de hond weer mee naar huis mocht nemen. Daar komt bij dat niet is gebleken dat de hond hiervan nadeel heeft ondervonden.

5.9. Beklaagde wordt verder verweten Finidiar te hebben voorgeschreven, terwijl de bloederige ontlasting volgens klaagster niet uit het rectum kwam, maar het gevolg was van de dunne huid van de anus van de hond, ontstaan door het gebruik van antibiotica en Rimadyl. Beklaagde heeft toegelicht dat zij er vanuit is gegaan, mede omdat zij tijdens het consult vaststelde dat het gehele gebied (anus en rectum) ontstoken was, dat het bloed mede uit het rectum kwam. Dit betrof naar het oordeel van het college geen onlogische veronderstelling en het college ziet geen aanleiding om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat er door beklaagde Finidiar is voorgeschreven om het slijmvlies tot rust te brengen en de ontlasting te binden. Gebleken is dat dit ook tijdelijk en ter overbrugging is geweest, totdat de uitslag van het bacteriologisch urineonderzoek bekend zou zijn.

5.10. Alles overziend heeft beklaagde afdoende gemotiveerd waarom tot de diverse onderzoeken en behandelingen is besloten. De diverse onderzoeksresultaten zijn in voldoende mate in de verslaglegging terug te vinden, met dien verstande dat er geen echobeelden zijn opgeslagen, echter ziet het college daarin onvoldoende aanleiding voor tuchtrechtelijke consequenties. Weliswaar is er zeer uitgebreid onderzoek verricht, echter is naar het oordeel van het college geen sprake geweest van overbodige en niet geïndiceerde  onderzoeken. Het college trekt verder niet in twijfel dat het de bedoeling van beklaagde is geweest om, als de blaasontsteking zou zijn verholpen en de blaasinhoud na controle een rustiger beeld zou geven, de hond uiteindelijk door te verwijzen naar een specialist in verband met de incontinentieklachten.

5.11 . Rest dan alleen de vraag of beklaagde met klaagster tevoren overleg heeft gevoerd over de aanvullende onderzoeken die er tijdens het consult op 30 maart 2021 zijn uitgevoerd. Klaagster stelt dat met haar alleen over het maken van een echo is gesproken en dat er met betrekking tot de overige verrichte onderzoeken geen overleg heeft plaatsgevonden. Beklaagde heeft dit bestreden en gesteld dat zij na de anamnese en voordat zij de hond meenam naar de ruimte waarin het radiologisch onderzoek zou plaatsvinden, met klaagster heeft besproken dat zij een echografisch onderzoek, een blaaspunctie voor bacteriologisch onderzoek van de urine, röntgenologisch onderzoek en voor de zekerheid een bloedonderzoek wilde uitvoeren(ook ter controle van de nierfunctie, de leverfunctie en het eventuele ontstekingsbeeld) en dat klaagster daarmee akkoord was althans dat beklaagde dit uit haar reactie heeft begrepen. Beklaagde heeft verder gesteld dat de hond ook niet is gekatheteriseerd voordat zij daarover met klaagster in de wachtkamer heeft overlegd.

5.12. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het veterinair handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Dit is met betrekking tot het verwijt dat er zonder overleg onderzoeken hebben plaatsgevonden niet het geval. Als van de lezing van beklaagde en van de notities in de patiëntenkaart wordt uitgegaan, dan kan niet worden geconcludeerd dat er niet of onvoldoende met klaagster over de te verrichten onderzoeken is gecommuniceerd en dat zij daarvan niet op de hoogte was of kon zijn geweest.

5.13. Overige nog gemaakte verwijten zijn door beklaagde betwist en niet komen vast te staan dan wel zijn deze naar het oordeel van het college van onvoldoende gewicht om er tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden.

5.14. Op grond van het voorgaande wordt de klacht ongegrond verklaard.

6. DE BESLISSING

Het college:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, en door de leden drs. M. Lockhorst, drs.B.J.A. Langhorst-Mak, drs. J. Hilvering en drs. J.A.M. van Gils, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2022.