ECLI:NL:TDIVTC:2021:1 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2020/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2021:1
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 23-03-2021
Zaaknummer(s): VB 2020/14
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Koe. Noodslachting. Ante mortem onderzoek en het invullen van de noodslachtverklaring.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2020/14                                                                                            19 maart 2021           

Uitspraak op het beroep van:

X, dierenarts te A,

appellant (hierna: de dierenarts),

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 2 juli 2020 in zaak nr. 2018/119 in het geding tussen:

de klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren (hierna: de klachtambtenaar)

en

de dierenarts

Procesverloop

Bij uitspraak van 2 juli 2020, zaak nummer 2018/119, (ECLI:NL:TDIVTC:2020:3) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van de klachtambtenaar tegen de dierenarts gegrond verklaard. Aan de dierenarts is een onvoorwaardelijke boete van € 750,00 opgelegd.

Tegen deze uitspraak heeft de dierenarts bij brief van 17 augustus 2020 tijdig beroep ingesteld.

De klachtambtenaar heeft op 29 oktober 2020 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2021, waar de klachtambtenaar is verschenen.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         De dierenarts heeft op 29 april 2016 een koe met het identificatienummer NL 5363 5614 3 op het bedrijf van de veehouder/eigenaar liggend aangetroffen, nadat deze veehouder de hulp van de dierenarts had ingeroepen. De dierenarts stelt dat de koe niet meer kon opstaan en een fractuur had en dat hij na het ante mortem onderzoek is overgegaan tot een noodslachting. De koe is diezelfde dag dood en verbloed op het slachthuis aangeleverd. De dierenarts heeft in de noodslachtverklaring als ‘(vermoedelijke) diagnose met betrekking tot het ongeval’ genoteerd dat er sprake was van een ‘tibia fractuur rechts achter’. De door de dierenarts genoteerde bevindingen in die verklaring suggereren dat de koe, afgezien van de fractuur, voor het overige gezond was, zoals bij een noodslacht is vereist, waarmee het dier door het slachthuis alsnog kon worden geaccepteerd.

2.         De toezichthoudend dierenarts heeft bij de post mortem keuring op het slachthuis geconstateerd dat de koe een abnormaal grote buikomvang had en dat het rechter achterbeen ter hoogte van het scheenbeen was gebroken. Tijdens het uitslachten van de koe en het openen van de buikholte kwamen volgens deze dierenarts donkerrode vloeistof en bloedstolsels uit de buikholte tevoorschijn, en een op het oog volgroeid en opgezet kalf dat niet was omgeven door een baarmoeder. Het kalf was opgezet en verspreidde een stinkende geur, passend bij een ontbindingsproces. Het buikvlies van de koe was roodblauw en geïnjiceerd met bloedvaten, waarschijnlijk door irritatie en ontsteking. In zijn verklaring staat vermeld dat in de holte die rond de fractuur van het rechter achterbeen was ontstaan, en in de breukvlakken geen bloeduitstortingen aanwezig waren. Bij het insnijden van de linkerzijde van de hals van de koe werd een verse ontstekingsreactie zichtbaar tussen en in de spieren. Deze dierenarts heeft foto’s gemaakt van onder meer het overleden kalf, het peritoneum van de koe, de fractuur van de tibia en van het linker halsgebied van de koe. Op grond van zijn bevindingen heeft hij geconcludeerd dat:

i) sprake was van een koe met een zogenoemd emfysemateus kalf, waarmee werd gedoeld op een kalf dat voor de geboorte sterft, waarna bederf optreedt;

ii) de koe een beginnende buikvliesontsteking had als gevolg van een geïnfecteerde baarmoederinhoud en een geruptureerde baarmoeder;

iii) de fractuur van de tibia van het rechter achterbeen van de koe – gelet op de afwezigheid van bloeduitstortingen in de holte en op de breukvlakken – na de dood moet zijn ontstaan;

iv) de koe enige dagen voor de dood is behandeld met een diergeneesmiddel.

Zijn conclusie was voorts dat, vanwege het feit dat een stagnerende geboorte ten gevolge van een emfysemateus kalf geen legitieme reden is voor een noodslachting, de veehouder en de dierenarts hebben besloten om het achterbeen van de koe post mortem te breken en die fractuur als reden voor een noodslachting op te geven en dat beklaagde (en de veehouder) dienaangaande moedwillig een onjuiste noodslachtverklaring hebben opgesteld en afgegeven. Deze conclusie is ondersteund door twee collega dierenartsen van de NVWA die, naar is af te leiden uit hun verklaringen, de koe niet zelf hebben gezien maar hun verklaringen hebben opgesteld op basis van de op schrift gestelde waarnemingen van hun collega, de foto’s en de noodslachtverklaring.

3.         De NVWA heeft op basis van deze conclusies en een onderzoek waarin de NVWA de dierenarts heeft gehoord (op 29 november 2016) een berechtingsrapport gemaakt voor de klachtambtenaar. Tijdens dat verhoor heeft de dierenarts bevestigd dat hij de noodslachtverklaring heeft ingevuld en ondertekend en heeft hij verklaard dat de koe een fractuur had toen hij op het bedrijf van de veehouder aankwam en dat die derhalve ante mortem is ontstaan en vastgesteld. Voorts heeft hij verklaard de koe niet vaginaal gevoeld te hebben en dat hij geen geboorteproces heeft vastgesteld.

Daarop heeft de klachtambtenaar besloten een tuchtprocedure te beginnen.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

4.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete opgelegd van € 750,00. De dierenarts kan volgens het college onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen worden verweten aangaande het verrichte ante mortem onderzoek bij de koe en de invulling van een noodslachtverklaring. In die verklaring is niets opgenomen over de algemene indruk. Van een dierenarts mag worden verwacht dat een anamnese wordt afgenomen en een zo gedegen en uitgebreid mogelijk klinisch onderzoek wordt uitgevoerd. Gelet op de abnormaal grote buikomvang die op het slachthuis is vastgesteld en de geur die de koe, vanwege het dode kalf die deze in zich droeg, moet hebben verspreid, kon volgens het Veterinair Tuchtcollege op basis van een zorgvuldige klinische waarneming en observatie voor de dierenarts kenbaar zijn geweest dat de koe een (nagenoeg voldragen) kalf in zich droeg, hetgeen in zo’n situatie  aanleiding behoort te vormen voor nader onderzoek. De dierenarts had volgens het Veterinair Tuchtcollege in redelijkheid niet tot de conclusie kunnen komen dat deze koe een voor het “overige gezond dier” betrof. Hem kan aldus onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen worden verweten aangaande het verrichte ante mortem onderzoek en de invulling van de noodslachtverklaring. Daarmee is een verhoogd risico geschapen dat er een koe in de voedselketen terecht kon komen die daar niet geschikt voor was, met risico’s voor de voedselveiligheid en de volksgezondheid.

De beoordeling van het beroep door het Veterinair Beroepscollege

5.         De dierenarts is het niet eens met de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Zijn beroep richt zich in de kern tegen rechtsoverweging 5.8 van die uitspraak over het ante mortem onderzoek en het invullen van de noodslachtverklaring. De dierenarts betoogt dat hij bij het ante mortem onderzoek niet wist dat de koe drachtig was en dat hij de grote buikomvang niet heeft kunnen zien. Daarbij stelt hij dat er een groot verschil is tussen het beoordelen van de buikomvang van een levende koe, die pijn heeft en in een volle stal ligt midden in een verbouwing, en een hangende dode koe waarbij sprake is van het wegvallen van het Defence Musculaire. Zonder te controleren op de graad van ontsluiting van de cervix is voorts ten onrechte geconcludeerd dat de weeïge stinkende geur, waargenomen in het slachthuis na het openen van de buik, ook tijdens de ante mortem keuring waarneembaar moet zijn geweest. Verder zijn de foto’s bij het berechtingsrapport volgens de dierenarts van onvoldoende kwaliteit. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van het bloed bij de breukvlakken is dat een onervaren stagiaire de veewagen met een hoge drukspuit heeft gereinigd en daarbij ook de breukvlakken heeft schoongespoten.

De klachtambtenaar verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.  

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hierover het volgende.

6.         Aan de orde is de vraag of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe (artikel 4.2 van de Wet dieren, eerste lid), dan wel of hij op andere wijze tekort is geschoten in hetgeen van hem in zijn hoedanigheid mag worden verwacht waardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren (artikel 4.2 van de Wet dieren, tweede lid). Volgens vaste jurisprudentie wordt de zorgplicht van het tweede lid, -voorheen geregeld in artikel 14, aanhef en onderdeel b, Wet uitoefening diergeneeskunde (WUD) -, mede geacht betrekking te hebben op het handelen of nalaten van dierenartsen voor zover dit implicaties heeft voor de volksgezondheid en de afzet van dierlijke producten (zie onder andere de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 24 november 2005, ECLI:NL:TDIVBC:2005:10).

Daarnaast dient voldaan te worden aan de rechtstreeks werkende bepalingen in Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, houdende vaststelling van specifieke hygiënevoorschriften voor levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PbEU L 226/44). In bijlage III, sectie I, Hoofdstuk VI, van die Verordening is het volgende bepaald:

Exploitanten van levensmiddelenbedrijven moeten erop toezien dat vlees van als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren waarbij een noodslachting buiten het slachthuis is uitgevoerd, alleen voor menselijke consumptie kan worden aangewend indien aan de volgende voorwaarden voldaan is.

1. Een voor het overige gezond dier moet een ongeval gehad hebben waardoor het om welzijnsredenen niet naar het slachthuis kon worden vervoerd.

2. Een dierenarts dient een ante mortem keuring van het dier te verrichten.

(…)

6. Een verklaring van de dierenarts waarin het gunstige resultaat van de ante mortem keuring, de datum en het tijdstip van en de reden voor de noodslachting, naast de aard van de door de dierenarts op het dier toegepaste behandeling zijn vermeld, dient het naar het slachthuis gebrachte dier te vergezellen.

7. Het geslachte dier dient geschikt te zijn bevonden voor menselijke consumptie na een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 854/2004 in het slachthuis verrichte post mortem keuring, inclusief eventuele extra tests in geval van een noodslachting.

In de door de dierenarts ondertekende Verklaring voor noodslachting verklaart de dierenarts onder andere:

1. Dat hij/zij de anamnese heeft afgenomen, het dier heeft onderzocht en heeft geconstateerd dat het een voor het overige gezond dier betreft dat in nood gedood moest worden vanwege een ongeval en om welzijnsredenen niet levend vervoerd mag worden. 

2. Dat bij het klinisch onderzoek van het dier het volgende is waargenomen: Ademhaling 40/min, Temperatuur 38,9, Slijmvliezen…(niet leesbaar), Lymfeknopen…(niet leesbaar), Pols 90/min, Algemene Indruk (niets vermeld), (Vermoedelijke) diagnose met betrekking tot het ongeval: tibia fractuur rechtsachter.

(…)

7. Dat er bij de antemortemkeuring gebleken is dat dit dier voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in Verordening (EG) nr. 853/2004, Bijlage III, Sectie I, hfst. VI om ten behoeve van noodslachting afgevoerd te worden naar een slachthuis.

8. Dat er voor zover hem/haar bekend vanuit het oogpunt van volksgezondheid geen bezwaren zijn tegen het in keuring nemen en het mogelijk geschikt verklaren van het vlees voor humane consumptie.

7.         In de door de dierenarts ondertekende Verklaring voor noodslachting van 29 april 2016 heeft de dierenarts melding gemaakt van klinische waarnemingen met betrekking tot: de temperatuur, de ademhaling, de slijmvliezen, de lymfeknopen en de polsfrequentie van de koe. Bij “Alg. indruk” staat echter niets vermeld. Ook is bij de vermoedelijke diagnose met betrekking tot het ongeval (onderdeel 2) niet beschreven hoe de koe aan de gebroken poot is gekomen. De omstandigheid dat de dierenarts de koe, zoals hij stelt, met een gebroken poot heeft aangetroffen, ontslaat hem niet van de verplichting tot het afnemen van een anamnese en het verrichten van een zorgvuldig klinisch onderzoek, niet alleen naar de oorzaak van de breuk, maar ook naar de algemene gezondheidstoestand van de koe. Bij zorgvuldig klinisch onderzoek ten behoeve van een ante mortem keuring dient daarom onderzoek te worden gedaan naar het hele dier. Het moet bij een noodslachtverklaring immers gaan om een voor het overige gezond dier. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het, gelet op de abnormaal grote buikomvang van de koe, zoals die op het slachthuis is vastgesteld, bij een zorgvuldig klinisch onderzoek voor de dierenarts - ook bij een liggende koe - kenbaar moet zijn geweest dat de koe een nagenoeg voldragen kalf in zich droeg en erg ziek moet zijn geweest, ook omdat op het slachthuis is gebleken dat het kalf in de baarmoeder al in staat van ontbinding was. Aldus is de dierenarts niet in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat de koe een “voor het overige gezond dier” betrof en heeft hij in zoverre de Verklaring voor Noodslachting onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar opgemaakt.

8.         Volgens vaste jurisprudentie zijn de juistheid en volledigheid van verklaringen als de onderhavige van groot belang in het kader van het systeem van de georganiseerde gezondheidszorg voor dieren in Nederland. Verklaringen van dierenartsen vormen een wezenlijk onderdeel van dit systeem. De betrouwbaarheid van dit systeem staat of valt met het vertrouwen dat kan worden gehecht aan de door dierenartsen in dit kader af te leggen verklaringen (zie onder andere de hiervoor genoemde uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 24 november 2005, ECLI:NL:TDIVBC:2005:10).

Slotsom

9.         Het Veterinair Beroepscollege komt tot de slotsom dat de dierenarts, gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is overwogen, tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de koe en ook zodanig is tekort geschoten in hetgeen op andere wijze van hem in zijn hoedanigheid mocht worden verwacht dat daardoor ernstige schade kon ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. G. van der Wiel,  jurist-leden, dr. L.M. Derkx‑Overduin, drs. M.I. de Nijs, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet als secretaris.

w.g. E.A. Minderhoud                                              w.g. mr. drs. M.H. Zandvliet                

voorzitter                                                                        plv. secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2021

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs.  M.H. Zandvliet,

plv. secretaris