ECLI:NL:TDIVTC:2014:23 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/115, 116, 117

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2014:23
Datum uitspraak: 24-04-2014
Datum publicatie: 17-06-2014
Zaaknummer(s): 2012/115, 116, 117
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagden wordt verweten veterinair nalatig te hebben gehandeld ten aanzien van een papegaai, nadat de vogel met oogklachten werd aangeboden. Klager stelt dat zijn papegaai door dit nalatig handelen onder meer angstaanvallen en pijn heeft gekregen. Ongegrond.

X,       klager,

tegen

Y1 ,     beklaagde sub 1 (zaaknr.  2012/115),

Y2,      beklaagde sub 2 (zaaknr.  2012/116),

Y3,      beklaagde sub 3 (zaaknr.  2012/117);  tezamen te noemen: beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Klager heeft tegen iedere beklaagde een afzonderlijke klacht ingediend. Beklaagden hebben verweer gevoerd, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 27 februari 2014. Klager is verschenen, alsook beklaagden sub 2 en sub 3, bijgestaan door hun gemachtigde, die tevens is verschenen namens beklaagde sub 1.

2. DE KLACHT

Beklaagden, werkzaam op dezelfde kliniek, wordt verweten veterinair nalatig te hebben gehandeld ten aanzien van de papegaai van klager, nadat de vogel met oogklachten op de kliniek werd aangeboden. Klager stelt dat zijn papegaai door dit nalatig handelen op de kliniek onder meer angstaanvallen en pijn heeft gekregen. 

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de Amazone papegaai van klager.

3.2. Op 10 mei 2012 werd de papegaai op de kliniek aangeboden voor algemeen en oogheelkundig onderzoek in verband met oogklachten. Blijkens de stukken was sprake van blefarospasme (ooglidsamentrekking) en epiphora (tranenvloed) van het linkeroog. De papegaai was in het verleden al eerder, in 2009 en 2010,  op de kliniek geweest voor onderzoek. Uit de stukken heeft het college begrepen dat in 2009 immatuur cataract met conjunctivitis werd vastgesteld, die met medicatie is behandeld. Begin 2010 is op de kliniek echografisch onderzoek aan beide ogen uitgevoerd, waarbij veranderingen werden waargenomen passend bij degeneratie van het vitreum. Destijds is door de behandelend dierenarts gesproken over een eventueel noodzakelijke staaroperatie in de toekomst.

3.3. Tijdens het consult op 10 mei 2012 is een anamnese afgenomen en heeft een algemene beoordeling van de papegaai plaatsgevonden door of onder verantwoordelijkheid van beklaagde sub 1. Uit de stukken is gebleken dat bij het intakegesprek door klager ook andere klachten dan oogproblemen zijn gemeld. Beklaagde sub 1 heeft diverse onderzoeken uitgevoerd, waaronder  het maken van een CT-scan, welk onderzoek buiten aanwezigheid van klager plaatsvond. Een paraveterinair heeft daarbij assistentie verleend en de papegaai tijdens de onderzoeken vastgehouden en gefixeerd. Klager heeft, nadat de CT-scan was gemaakt, geconstateerd dat de vogel een bloeduitstorting c.q. blauwe plek onder een vleugel had. De papegaai is na de onderzoeken door beklaagde sub 1 overgedragen aan de afdeling Oogheelkunde voor specifiek onderzoek met betrekking tot de oogklachten.

3.4. Beklaagde sub 3 heeft het oogheelkundig onderzoek uitgevoerd, waarbij assistentie is verleend door dezelfde paraveterinair. Er werd bij het onderzoek beiderzijds caratact vastgesteld en aan het linkeroog een hoornvliesbeschadiging en een ontsteking van de iris (uveitis). Er is medicatie voorgeschreven en een controleafspraak gemaakt voor enkele weken nadien, op 31 mei 2012.

3.5. Op 30 mei 2012, een dag voor de geplande vervolgafspraak, heeft klager en klacht bij de kliniek ingediend, waarin door hem is gesteld dat de papegaai bij de onderzoeken op 10 mei 2012 verkeerd is vastgehouden, waardoor de vogel last had gekregen van pijn aan zijn pootjes en onderrug, in welk verband klager heeft verzocht hier -zonder kosten- onderzoek naar te doen.

3.6. De volgende dag, 31 mei 2012, stond de vervolgafspraak op de afdeling Oogheelkunde geagendeerd. Daaraan voorafgaande heeft een consult bij beklaagde sub 2 plaatsgevonden, die de door klager een dag eerder ingediende klacht heeft besproken. Daarbij is uitleg gegeven over de wijze waarop de vogel bij de consulten op 10 mei 2012 in het kader van de onderzoeken is vastgehouden door de dienstdoende paraveterinair, die er overigens op enig moment tijdens de door beklaagde sub 2 gegeven uitleg bij is geroepen. Hiernaast is een algemeen onderzoek uitgevoerd en is meer specifiek onderzoek gedaan naar vermeende orthopedische klachten. Hierna heeft nog het controleconsult oogheelkunde bij beklaagde sub 2 plaatsgevonden. De bevindingen zijn met klager besproken en de papegaai is met klager mee naar huis gegeven.

3.7. Volgens klager heeft zijn papegaai door de wijze waarop het dier op de kliniek is behandeld problemen gekregen in de vorm van angstaanvallen en pijn, zich uitend in onder meer spontaan wakker schrikken en verward heen en weer lopen. Klager heeft zich in verband hiermee tot een  andere dierenarts gewend, die verdere onderzoeken heeft verricht, maar blijkens de stukken geen exacte oorzaak of verklaring voor de beweerdelijke klachten heeft kunnen vinden.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenartsen hadden behoren te betrachten ten opzichte van de papegaai van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in de drie klachten door klager diverse bemerkingen zijn gemaakt die buiten het bestek van het veterinair tuchtrecht vallen. Zo kan naar vaste jurisprudentie niet worden geklaagd over de communicatie c.q. de bejegening van een diereigenaar door een dierenarts, tenzij de zorg voor het dier hieronder heeft geleden, waarvan hier echter naar het oordeel van het college geen sprake is geweest. In een procedure als de onderhavige kan in beginsel slechts over het veterinair technisch handelen van een dierenarts worden geklaagd, hetgeen meebrengt dat alle andere door klager aan het adres van beklaagden gemaakte verwijten die daar niet op zien buiten de beoordeling blijven. Een ander uitgangspunt in het veterinair tuchtrecht is dat een dierenarts alleen verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn of haar eigen veterinair handelen en niet voor het veterinair handelen van een collega. Met in achtneming van de hiervoor beschreven uitgangspunten zal het college thans bezien of beklaagden in diergeneeskundig opzicht nalatig zijn geweest.

Ta.v. beklaagde sub 1, Y1 (zaaknr. 2012/115)

5.3. Het veterinair handelen van beklaagde in de onderhavige kwestie is beperkt gebleven tot het onderzoek van de papegaai op 10 mei 2012. De papegaai is door of onder leiding van beklaagde meer algemeen onderzocht, alvorens het dier voor een specifiek onderzoek naar een andere afdeling werd overgedragen.

5.4. Uit de stukken is gebleken dat bij het intakegesprek en de anamnese ook andere dan oogheelkundige klachten ter sprake zijn gekomen. Uit de verslaglegging blijkt dat ook melding is gemaakt van onder meer nies- en jeukaanvallen (sinds 2 weken), een piepende ademhaling in rust en het met open bek ademen (sinds enkele maanden), afwijkend drinkgedrag (sinds enkele weken) en verminderde eetlust en sloomheid (sinds enkele dagen).

5.5. Beklaagde heeft op basis van de bij het intakegesprek verkregen informatie diverse onderzoeken verricht om een verklaring en oorzaak te kunnen vinden voor de door klager gemelde symptomen. Naast het verkrijgen van een algemene indruk à vue is de papegaai algemeen klinisch onderzocht. Hiernaast zijn specifiek huid, veren en faeces onderzocht op parasieten, bacteriën, schimmels e.d. en is, in verband met onder meer de gemelde respiratoire klachten besloten om, met toepassing van gasanesthesie, een CT-scan te maken, waar onder narcose bij de papegaai ook bloed is afgenomen voor onderzoek.

5.6. Uitgaande van de overgelegde verslaglegging en onderzoeksresultaten zijn naar het oordeel van het college bij de onderzoeken geen direct verontrustende zaken aan het licht gekomen. Als zodanig kunnen in ieder geval niet worden aangemerkt dat werd geconstateerd dat het borstbeen ooit gebroken was geweest, noch de waargenomen cyste in de longen en de afwijkende vorm van de nieren, die volgens het patiëntenverslag in klinische zin geen betekenis hadden. Ook is niet gebleken dat beklaagde afwijkingen of bijzonderheden heeft gemist, die in een later stadium wel aan het licht zijn gekomen. Weliswaar heeft beklaagde per saldo dus geen verklaring gevonden voor de door klager aangegeven symptomen (respiratoire klachten, jeuk, sloomheid, afwijkend drinkgedrag), echter acht het college aanvaardbaar dat beklaagde voorshands niet uitgesloten achtte dat die symptomen althans een deel ervan mogelijk werden veroorzaakt door de pijn die de vogel aan het linkeroog ondervond, waar zij op dat moment naar het oordeel van het college met het verrichte onderzoek mocht volstaan.

5.7. Op grond van het  voorgaande heeft beklaagde naar het oordeel van het college een bij de symptomen passend en voldoende uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de gemelde klachten, waar de resultaten daarvan niet noopten tot het terstond verrichten van nader onderzoek, behoudens ten aanzien van de geconstateerde oogklachten, in welk verband de vogel is overgedragen aan een andere afdeling voor specifiek oogheelkundig onderzoek. Beklaagde is na het consult op 10 mei 2012 niet meer bij de behandeling betrokken geweest.

5.8. Voor zover klager heeft gesteld dat hem, nadat de CT-scan buiten zijn aanwezigheid was gemaakt, is gebleken dat de papegaai onder een van de vleugels een bloeduitstorting had, voert het naar het oordeel van het college te ver om in dat opzicht nalatig handelen door beklaagde aan te nemen. Beklaagde heeft in verweer uitgelegd dat zij in het kader van de CT-scan, toen de papegaai reeds onder narcose was, een poging heeft gedaan om intraveneus een catheter te plaatsen voor het toedienen van contrastvloeistof, hetgeen echter niet mogelijk bleek en waarbij een hematoom ontstond. Het college ziet onvoldoende grond om dit tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten. Een hematoom treedt vaker op bij het plaatsen van een intraveneuze injectie, naast dat een dergelijk verschijnsel normaliter onschuldig en van voorbijgaande aard is. Het college plaats dan ook vraagtekens bij de stelling van klager dat de bloeduitstorting diverse weken nadien nog zichtbaar en pijnlijk zou zijn geweest. Klager heeft zich verder weliswaar afgevraagd hoe zijn papegaai bij het consult buiten zijn afwezigheid is vastgehouden, echter is dit buiten zijn waarnemingsveld geschied, waar door beklaagde wordt betwist dat dit op onjuiste of onverantwoorde wijze zou zijn gebeurd.

5.9. De conclusie is dan dat op grond van de stukken niet of onvoldoende is kunnen blijken van een tekortschieten in de zorg jegens de papegaai of van veterinair anderszins onjuist handelen. Het verhandelde ter zitting heeft niet tot nieuwe beschouwingen of andere inzichten geleid. Dit brengt mee dat de klacht tegen beklaagde sub 1 ongegrond wordt verklaard.

T.a.v. beklaagde sub 2, Y2 (zaaknr. 2012/116)

5.10. Blijkens het verweerschrift van beklaagde heeft deze de verwijten richting zijn persoon aldus verstaan dat hij onvoldoende onderzoek heeft verricht, medische klachten heeft genegeerd en over gedragsgerelateerde oorzaken heeft gesproken. 

5.11. Het veterinair handelen van beklaagde in de onderhavige kwestie beperkt zich tot het onderzoek van de papegaai op 31 mei 2012. Bij die gelegenheid is ook de klacht besproken die een dag eerder door klager was ingediend, waarin kritiek werd geuit op de wijze waarop de vogel op 10 mei 2012 zou zijn vastgehouden en gefixeerd, hetgeen volgens klager tot pijn aan de poten en onderrug bij de vogel heeft geleid, in welk kader door hem is verzocht –kosteloos- nader onderzoek te doen. 

5.12. Ook hier geldt eerstens dat de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert buiten de reikwijdte van het tuchtrecht valt, waar overigens niet is kunnen blijken dat door beklaagde onjuiste of onvolledige informatie is verstrekt of dat hem in communicatief opzicht anderszins verwijten zouden kunnen worden gemaakt. Beklaagde heeft aan klager uitgelegd hoe de vogel bij de onderzoeken op 10 mei 2012 is vastgehouden en gefixeerd door de dienstdoende paraveterinair, die er tijdens die uitleg door beklaagde ook op enig moment bij is geroepen. Toegelicht is dat de hanteermethode aldus is geweest dat met de ene hand de benige onderdelen van de kop van de papegaai zijn gefixeerd en met de andere hand de poten en vleugels, waarbij het te onderzoeken oog volledig vrij werd gehouden. Niet aannemelijk is geworden dat, zoals klager suggereert, de vogel op 10 mei 2012 op een geheel andere wijze zou zijn gehanteerd. Naar het oordeel van het college kan de beschreven hanteerwijze niet als onjuist, onverantwoord of onveilig worden gekwalificeerd en dient in ogenschouw te blijven dat beklaagde feitelijk slechts degene is geweest die daarover uitleg en een nadere toelichting heeft gegeven. Het college deelt verder niet de opvatting van klager dat de papegaai op basis van vroegere problemen aan een pootje en vanwege de bloeduitstorting onder de vleugel alleen op een door hem voorgestane wijze had mogen worden gehanteerd en heeft ook geen redenen om aan te nemen dat de toegepaste hanteermethode tot teveel druk op het oog heeft geleid.

5.13. Beklaagde heeft verder algemeen en orthopedisch onderzoek verricht naar de vermeende orthopedische klachten c.q. pijn aan de poten en onderrug. Blijkens de stukken zijn daarbij de houding en gang van de vogel, grijpkracht, passieve beweeglijkheid en het eventuele verschil in beide poten beoordeeld, alsook heeft beoordeling plaatsgevonden van weke delen, benige structuren en gewrichten, naast inspectie en palpatie van de onderrug. Tegen die achtergrond wordt de  stelling van klager dat onvoldoende uitgebreid onderzoek zou zijn verricht door het college niet gedeeld.

5.14. Het college heeft verder geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van beklaagde dat er geen klinisch relevante afwijkingen, noch een indicatie voor een aandoening aan het orthopedische orgaansysteem kon worden vastgesteld en dat er evenmin aanwijzingen waren voor letsel als gevolg van het vermeend verkeerd hanteren van de vogel. Het college ziet ook geen reden om verwijtbaar te achten dat beklaagde vervolgens ook over gedragsgerelateerde redenen heeft gesproken als mogelijke oorzaak voor de vermeende klachten bij de vogel. In dat verband geldt ook hier dat de opvolgende dierenarts bij de diverse consulten die er vanaf mei 2012 nog hebben plaatsgevonden geen duidelijke diagnose heeft kunnen stellen. Blijkens de stukken bestond bij die dierenarts ook niet de overtuiging dat het gedrag van de papegaai te maken had met het hebben van pijn en geldt ten aanzien van de door klager gemaakte filmbeelden van de vogel dat deze door collegae van beklaagden zijn beoordeeld, die geen abnormaliteiten hebben kunnen waarnemen. Hoewel in geschil is of beklaagde al of niet heeft aangeboden om vervolgonderzoek te verrichten terzake de poten en de gewrichten, is het college van oordeel dat beklaagde niet kan worden verweten dat op 31 mei 2012 onvoldoende onderzoek is verricht of dat door hem medische klachten zouden zijn genegeerd.

5.15. De conclusie is dan dat op basis van de overgelegde stukken niet is komen vast te staan dat beklaagde onvoldoende onderzoek naar aanleiding van de gemelde symptomen zou hebben gedaan, noch is gebleken dat hij in veterinaire zin anderszins tekort is geschoten in de zorg voor de papegaai. Het verhandelde ter zitting heeft niet tot nieuwe beschouwingen of andere inzichten geleid. Dit brengt mee dat de klacht tegen beklaagde sub 2 ongegrond wordt verklaard.

T.a.v. beklaagde sub 3, Y3  (zaaknr. 2012/117)

5.16. Het veterinair handelen van beklaagde in de onderhavige kwestie is beperkt gebleven tot het oogheelkundig onderzoek van de papegaai op 10 mei 2012 en het vervolgconsult oogheelkunde op 31 mei 2012.

5.17. Ook ten aanzien van beklaagde sub 3 geldt dat alle verwijten en bemerkingen over de communicatie bij die consulten buiten de reikwijdte van het veterinair tuchtrecht vallen. Naar het oordeel van het college is niet gebleken dat op het veterinair-technisch handelen van beklaagde gerechtvaardigde aanmerkingen te maken zouden zijn. Het college volgt beklaagde waar zij met zoveel woorden heeft gesteld dat in het kader van veiligheid voor patiënt en hulpverlener en een gedegen kwaliteit van een oogonderzoek het gewenst c.q. noodzakelijk is dat de vogel niet beweegt en wordt gefixeerd.  Bij het onderzoek op 10 mei 2012 zijn de ogen van de papegaai  onder sterke vergroting met een spleetlampmicroscoop en indirecte ophthalmoscoop onderzocht. Daarbij werd beiderzijds cataract vastgesteld en ter zake van het linkeroog een hoornvliesbeschadiging en een ontsteking van de iris (uveitis). Naar het oordeel van het college is terzake die bevindingen passende medicatie voorgeschreven, te weten Chloramphenicol oogzalf ter behandeling van de hoornvliesbeschadiging en Carprofen ter behandeling van de ontsteking van de iris. Vervolgens is een controle voor twee weken nadien afgesproken, om te bezien of de medicatie effect had gesorteerd danwel de therapie moest worden bijgesteld.

5.18. Bij het controleconsult op 31 mei 2012 werd door beklaagde en haar supervisor vastgesteld dat de ingestelde medicamenteuze therapie tot verbetering c.q. herstel van het eerder beschadigde hoornvlies en de ontsteking van de iris had geleid, waar tegelijkertijd werd vastgesteld dat er nog steeds sprake was van caratact. Bij de controle is de vogel  vastgehouden en gefixeerd door de dienstdoende paraveterinair, dezelfde als die op 10 mei 2012 assistentie had verleend. Voor zover klager heeft gesteld dat dit op een uiterst pijnlijke, ruwe of onaanvaardbare manier zou zijn gebeurd, met teveel spanning op het oog, is die stelling uitdrukkelijk weersproken en niet komen vast te staan, waar de daarbij aanwezige supervisor in een brief aan het college heeft betwist dat hij tijdens het consult de mening zou zijn toegedaan dat de vogel op een verkeerde wijze werd vastgehouden en dat hij beklaagde en de betreffende paraveterinair daar in zie zin op zou hebben gewezen. Als hiervoor reeds is overwogen kan de beschreven methode van hanteren naar het oordeel van het college niet als onjuist of onverantwoord worden gekwalificeerd, waar het produceren van geluid daar niet op hoeft te duiden en het college ook niet de overtuiging heeft gekregen dat de ademhaling door de hanteerwijze werd bemoeilijkt. Ten overvloede geldt dat beklaagde onbestreden heeft gesteld de vogel nimmer zelf te hebben vastgehouden, daargelaten dat geen oorzakelijk verband is komen vast te staan tussen de wijze van hanteren en de klachten die de vogel nadien volgens klager heeft gekregen. In dat kader zij overigens herhaald dat ook de opvolgend dierenarts geen definitieve diagnose heeft gesteld, waar deze dierenarts blijkens de stukken in ieder geval ook niet de overtuiging had dat het gedrag van de vogel duidde op pijn, maar meer op ongemak, en voorts nadien door collegae van beklaagden aan de hand van door klager gemaakte filmbeelden geen abnormaal gedrag bij de vogel kon worden geconstateerd.

5.19. Het college heeft ook geen reden om aan te nemen dat bevindingen en conclusies niet voldoende of niet naar behoren door of namens beklaagde met klager zijn besproken. In het patiëntenverslag staat vermeld dat aan klager althans een familielid is verteld dat de ontsteking van de iris in de toekomst zou kunnen recidiveren en dat alsdan het operatief verwijderen van de lens noodzakelijk kon zijn.

5.20.  Op basis van de stukken is er naar het oordeel van het college onvoldoende grond om beklaagde te verwijten dat zij in veterinaire zin tekort zou zijn geschoten in de zorg voor de papegaai. Het verhandelde ter zitting heeft niet tot nieuwe beschouwingen of andere inzichten geleid. Dit brengt mee dat ook de

klacht tegen beklaagde sub 3 ongegrond wordt verklaard.

5.21. Ten overvloede en meer algemeen geldt dat evenmin is gebleken dat klager althans de opvolgend dierenarts vanuit de kliniek onvoldoende medewerking en/of informatie zou hebben verkregen in de periode na de behandeling op de kliniek.

5.22. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken met de nummers 2012/115, 2012/116 en 2012/117: verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2014, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.