ECLI:NL:TDIVBC:2022:1 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2021/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2022:1
Datum uitspraak: 28-01-2022
Datum publicatie: 01-02-2022
Zaaknummer(s): VB 2021/16
Onderwerp: Overige klachten, subonderwerp: -
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Het Veterinair Beroepscollege oordeelt dat niet vastgesteld kan worden dat verweerder de gewraakte uitlatingen heeft gedaan in de hoedanigheid van dierenarts. Gelet hierop is geen sprake van handelen in strijd met artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren en bood artikel 8.15 van die wet geen grondslag voor het indienen van een klacht tegen verweerder. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de stichting terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Het beroep van de stichting is ongegrond.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2021/16                                                                                            28  januari  2022

                                                                                                            

Uitspraak op het beroep van:

Stichting Dier & Recht, gevestigd te Amsterdam, hierna: de stichting
gemachtigde: mr. H. Wellenberg,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 15 juni 2021 in zaak nr. 2021/48 in het geding tussen:

de stichting

en

X, dierenarts, hierna: verweerder
gemachtigde: mr. T.T.P. van Tilburg

Procesverloop

Bij uitspraak van 15 juni 2021 (zaaknummer 2021/48)  heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van de stichting tegen verweerder niet‑ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief van 12 juli 2021 tijdig beroep ingesteld.

Verweerder heeft bij brief van 8 september 2021 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2021, waar voor de stichting is verschenen K. Kessen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht en de klacht

1.         Verweerder is sinds november 2020 voorzitter van de Vereniging “Raad van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland” (hierna: Raad van Beheer). Bij zijn aantreden is op de website van de Raad van Beheer een video geplaatst, waarin verweerder zich als nieuwe voorzitter van de Raad van Beheer presenteert. In de video laat hij zich onder andere uit over de recent aangescherpte regels met betrekking tot het fokken van brachycefale (kortsnuitige) honden. In het filmpje zegt hij onder andere: “Wij zijn ervan overtuigd dat wij met deze Cambridge methode met een wetenschappelijke basis en op een verantwoorde wijze de kortsnuitige rassen in Nederland kunnen fokken.

2.         In de bestreden uitspraak is de klacht aldus geformuleerd dat de aldus door verweerder gedane uitingen volgens de stichting in strijd zijn met onder meer richtlijnen ter handhaving van artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren, meer in het bijzonder waar het betreft het fokken van brachycefale honden. De stichting heeft hier blijkens het klaagschrift het oog op het door dr. M.A.E. van Hagen, verbonden aan de Universiteit Utrecht, in 2019 in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit opgestelde document “Fokken met kortsnuitige honden”, criteria ter handhaving van artikel 3.4 Besluit Houders van dieren Fokken met gezelschapsdieren. De stichting stelt dat verweerder door het doen van bedoelde uitlatingen zodanig tekortschiet in hetgeen van hem in zijn hoedanigheid van dierenarts mag worden verwacht dat daardoor ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidszorg voor dieren en dat de hij daarmee in strijd handelt met artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

2.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de stichting in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft het van doorslaggevend belang geacht dat de dierenarts zijn uitlatingen heeft gedaan in zijn functie als voorzitter van Raad van Beheer, welke functie het college los ziet van de functie van dierenarts. Het Veterinair Tuchtcollege overweegt dat artikel 4.2 van de Wet Dieren ziet op personen die toegelaten zijn tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen en die in die hoedanigheid hun zorgplichten schenden. Het Veterinair Tuchtcollege merkt vervolgens terzijde op dat aan de functie van voorzitter van de Raad van beheer niet de voorwaarde is verbonden dat deze dierenarts is.
Het Veterinair Tuchtcollege komt op grond van het vorenstaande niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht.

Beroepsgronden

3.         De stichting betoogt in beroep dat het Veterinair Tuchtcollege haar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daartoe voert zij aan dat de uitlatingen die verweerder heeft gedaan niet los zijn te zien van zijn hoedanigheid van dierenarts. Daarbij wordt verwezen naar de statuten van de Raad van Beheer waarin in artikel 12 is opgenomen dat bestuursleden op grond van relevante kennis en ervaring op specifieke terreinen, waarvan de diergeneeskunde er één is, kunnen worden benoemd. Volgens de stichting hebben de overige bestuursleden geen diergeneeskundige kennis en ervaring en heeft verweerder geen relevante kennis en ervaring op de andere omschreven terreinen. De stichting stelt dat verweerder zich in de bewuste video als kandidaat bestuurder heeft gepresenteerd en als dierenarts, waardoor zijn voorzitterschap wel degelijk verband houdt met zijn hoedanigheid van dierenarts. De stichting verzoekt het Veterinair Beroepscollege de klacht alsnog inhoudelijk te beoordelen.

Beoordeling van de beroepsgronden

4.         In artikel 8.15, eerste lid, van de Wet dieren is bepaald dat bij het Veterinair Tuchtcollege een klacht kan worden ingediend tegen een dierenarts of een andere persoon die is toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, wegens het handelen in strijd met artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.         Gelet op de inhoud van de klacht is in deze zaak alleen artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren van belang. Daarin is bepaald dat personen die zijn toegelaten tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, niet zodanig tekort schieten in hetgeen van hen in hun hoedanigheid mag worden verwacht, dat daardoor  ernstige schade kan ontstaan voor de gezondheidzorg voor dieren.

6.         Beoordeeld moet worden of verweerder de uitlatingen in de bedoelde video heeft gedaan in de hoedanigheid van dierenarts. 

De enkele omstandigheid dat verweerder de uitlatingen heeft gedaan als voorzitter van de Raad van Beheer vormt hiervoor op zichzelf niet al voldoende aanknopingspunt. De Raad van Beheer is een vereniging op het gebied van de kynologie. De leden van de Raad van Beheer zijn andere verenigingen op hetzelfde gebied, veelal hondenrasverenigingen of kynologenclubs. Volgens artikel 12 van de statuten van de Raad van Beheer kunnen bestuurders van de vereniging slechts zijn personen die relevante kennis en ervaring bezitten op één of meer van de volgende terreinen:

a. de Kynologie in brede zin, of bijzondere kennis en ervaring op één of meer deelterreinen daarvan;

b. de diergeneeskunde, in het bijzonder op voor de Kynologie relevante gebieden;

c. op bestuurlijk terrein in brede zin, gepaard gaande met bijzondere kennis en ervaring ter zake van het management binnen not-for-profit-organisaties.

Omdat het beschikken van kennis en ervaring op één van deze terreinen toereikend is om iemand te kwalificeren voor het lidmaatschap van het bestuur, valt hieruit niet op te maken dat de voorzitter per se moet beschikken over kennis en ervaring op het gebied van de diergeneeskunde, laat staan dat hij per se dierenarts dient te zijn. De stelling van de stichting dat verweerder wel tot voorzitter benoemd moet zijn vanwege zijn hoedanigheid als dierenarts, omdat hij niet beschikt over kennis en ervaring op één of meer van de andere terreinen is gemotiveerd betwist en slaagt niet. Gelet hierop valt niet in te zien dat de omstandigheid dat verweerder de uitlatingen heeft gedaan als voorzitter van de Raad van Beheer er op zichzelf toe leidt dat hij die tevens heeft gedaan in de hoedanigheid van dierenarts.

7.         Ook overigens is er naar het oordeel van het College geen grond om te concluderen dat verweerder de uitlatingen (mede) heeft gedaan in de hoedanigheid van dierenarts. De video waarin de uitlatingen zijn gedaan duurt  8 minuten en 30 seconden. Slechts twee keer wordt daarin zeer kort gerefereerd aan het feit dat verweerder dierenarts is. Aan het begin van de video noemt verweerder dit zelf en de tweede keer passeert een beeld van verweerder in een witte jas en met een stethoscoop, waaruit een aandachtige kijker zou kunnen opmaken dat hij dierenarts is. In de video wordt verweerder verder consequent in beeld gebracht en is hij aan het woord als voorzitter van de Raad van Beheer en spreekt hij mede namens de overige leden van het net aangetreden nieuwe bestuur. De gewraakte uitlatingen zelf bevatten geen enkele referentie – in beeld of tekst – aan zijn hoedanigheid van dierenarts.

8.         Het Veterinair Beroepscollege oordeelt daarom dat niet vastgesteld kan worden dat verweerder de gewraakte uitlatingen heeft gedaan in de hoedanigheid van dierenarts. Gelet hierop is geen sprake van handelen in strijd met artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren en bood artikel 8.15 van die wet geen grondslag voor het indienen van een klacht tegen verweerder. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de stichting terecht niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Het beroep van de stichting is ongegrond.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

          verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.L.W. Aerts en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. C. de Ruijter en drs. M.A. van Zuijlen, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink als secretaris.


w.g. mr. E.A. Minderhoud                                                         w.g. mr. I.F. Schouwink            

voorzitter                                                                                secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022

Voor eensluidend afschrift,

mr. I.F. Schouwink

secretaris