ECLI:NL:TDIVBC:2020:10 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2020/05

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2020:10
Datum uitspraak: 06-11-2020
Datum publicatie: 10-11-2020
Zaaknummer(s): VB 2020/05
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Het Veterinair Beroepscollege is evenals de klachtambtenaar en het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de dierenarts door het herhaaldelijk toepassen van te lage doseringen van het vaccin Clone-30 – niet 1:2, maar 1:5 of 6, of nog lager –  bij de preventieve vaccinaties op de pluimveebedrijven heeft gehandeld in strijd met de bijsluiter en de registratiebeschikking. Het Veterinair Beroepscollege is evenals het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de dierenarts daarmee in strijd heeft gehandeld met het verbod in artikel 2.8, eerste lid, onder c, van de Wet dieren, om diergeneesmiddelen toe te passen in strijd met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2:19, derde lid, onder a, van de Wet dieren, die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt. Het Veterinair Beroepscollege verwerpt het beroep en bepaalt dat de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing door het Veterinair Tuchtcollege ingaat op vrijdag 13 november 2020 te 00.00 uur.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2020/05                                                                                            6 november 2020      

Uitspraak op het beroep van:

X, dierenarts te A,

appellant (hierna: de dierenarts),

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 27 februari 2020 in zaak nr. 2018/120 in het geding tussen:

de klachtambtenaar, bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, onderdeel b, van de Wet dieren (hierna: de klachtambtenaar)

en

de dierenarts

Procesverloop

Bij uitspraak van 27 februari 2020, zaak nummer 2018/120, (ECLI:NL:TDIVTC:2020:4) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van de klachtambtenaar tegen de dierenarts gegrond verklaard. Aan de dierenarts is een onvoorwaardelijke boete van € 8.500,00 opgelegd. Daarnaast heeft het Veterinair tuchtcollege de dierenarts onvoorwaardelijk geschorst in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen voor een periode van een jaar.

Tegen deze uitspraak heeft de dierenarts bij brief van 27 april 2020 tijdig beroep ingesteld.

De klachtambtenaar heeft op 4 juni 2020 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2020, waar de dierenarts, bijgestaan door mr. K.J. Breedijk, advocaat te Groningen, en de klachtambtenaar zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         De dierenarts heeft het vaccin Nobilis ND Clone 30, REG NL 1794 (hierna: Clone-30), bedoeld ter preventie van Newcastle Disease (hierna: NCD, pseudovogelpest) toegepast op pluimveebedrijven. De dierenarts begeleidde ongeveer 30 pluimveehouderijen, feitelijk als enige dierenarts binnen zijn maatschap c.q. dierenartsenpraktijk. NCD is een gevreesde ziekte omdat het een zeer snelle incubatietijd heeft van vier tot zes dagen bij pluimvee en vaak eindigt met de dood.

Op 19 januari 2017 hebben twee (inmiddels voormalige) collega-dierenartsen aangifte gedaan tegen de dierenarts bij de inlichtingen- en opsporingsdienst van de NVWA (hierna: NVWA-IOD). Naar aanleiding daarvan heeft de NVWA een onderzoek ingesteld. Daarbij zijn naast de dierenarts ook assistentes, oud-collega’s, medewerkers van de producent van het vaccin en een medewerker van de Gezondheidsdienst voor dieren (hierna: de GD) gehoord. Uit onderzoek van de administratie bleek dat jarenlang structureel meer Clone-30 is verkocht aan pluimveehouders dan er door de praktijk was ingekocht. Ook klopte de rittenadministratie niet van de praktijkauto waarmee de dierenarts de pluimveebedrijven bezocht.

In het verhoor van de NVWA-IOD heeft de dierenarts verklaard dat hij in bijna alle gevallen de pluimveebedrijven zelf bezocht voor de vaccinaties, maar vanwege de heftige entreacties (bijwerkingen) het vaccin Clone-30 verdunde (1:5, 1:6) om welzijnsproblemen bij de te vaccineren dieren en de inzet van antibiotica te voorkomen. De wijze van enten was dat hij de kuikens in de stal sproeide en dat pluimveehouders soms zelf de enting verrichtten op dezelfde wijze of via het drinkwater.

De NVWA heeft op basis van het onderzoek geconcludeerd dat de doseringen van de preventieve vaccinaties waren verdund, dat vaccinatieverklaringen niet naar waarheid waren ingevuld en dat voor de verplichte bloedonderzoeken ten behoeve van het bepalen van de bescherming tegen NCD mogelijk onjuiste bloedmonsters zijn ingezonden naar de GD. De NVWA heeft proces-verbaal opgemaakt en een berechtingsrapport gemaakt. Daarop heeft de klachtambtenaar besloten een tuchtprocedure te beginnen.

2.         Volgens de klachtambtenaar is er een van de registratiebeschikking c.q. bijsluiter afwijkende en veel lagere dosering van het vaccin Clone-30 toegepast. Voorts wordt de dierenarts verweten ook onjuiste gegevens op vaccinatieverklaringen te hebben ingevuld en is hij tekort geschoten met betrekking tot de verzending van monsters voor de verplichte bloedonderzoeken ter bepaling van de mate van bescherming tegen NCD. Tot slot wordt hem verweten bijwerkingen van het vaccin niet te hebben gemeld bij het Bureau Diergeneesmiddelen van het College ter Beoordeling van geneesmiddelen of bij de vergunninghouder voor het in de handel brengen van het vaccin.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

3.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard en de dierenarts een onvoorwaardelijke geldboete opgelegd van € 8.500,00 en de dierenarts onvoorwaardelijk geschorst in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen voor een periode van een jaar. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de dierenarts verweten met betrekking tot de toepassing van het vaccin Clone-30 in substantiële mate van doseringsvoorschriften in de bijsluiter te zijn afgeweken. Hij is tekort geschoten ten aanzien van de ingevulde vaccinatieverklaringen en het insturen van de bloedmonsters. Verder had het in de rede gelegen van de beweerdelijke heftige bijwerking van het vaccin melding te maken bij de daartoe aangewezen instanties. Het van de doseringsvoorschriften afwijkend vaccineren op de wijze zoals dat hier is gebeurd, is volgens het Veterinair Tuchtcollege uiterst onverantwoordelijk, waarmee het aanzien van de beroepsgroep is geschaad en welke handelwijze ernstige gevolgen zou kunnen hebben gehad voor de diergezondheid en de volksgezondheid maar ook voor de belangen van de pluimveesector en de handels- en exportpositie van het land. Het Veterinair Tuchtcollege heeft de dierenarts zijn handelwijze ernstig aangerekend, temeer omdat niet is gebleken van het besef dat zijn werkwijze absoluut onverantwoordelijk is geweest en grote nadelige gevolgen zou kunnen hebben gehad. Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij de oplegging van de maatregelen tevens rekening gehouden met twee eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van de dierenarts.

De beoordeling van het beroep door het Veterinair Beroepscollege

4.         De dierenarts is het niet eens met de bij uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege opgelegde maatregel van onvoorwaardelijke schorsing. Hij verzoekt in beroep de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege te vernietigen en geen schorsingsmaatregel op te leggen dan wel te volstaan met een voorwaardelijke schorsing. Hij voert daartoe enkele gronden aan die in het hiernavolgende worden beoordeeld.

5.         De dierenarts voert in zijn beroepschrift aan dat de strafrechtelijk opgelegde voorwaardelijke ontzetting uit het beroep van dierenarts ook het doel dient recidive te voorkomen en daarmee ook, net als het veterinaire tuchtrecht, het belang van waarborging van de kwaliteit van de beroepsuitoefening. De vraag is of de oplegging van twee nagenoeg dezelfde maatregelen een grotere bijdrage levert aan deze doelen. Voorts dient volgens de dierenarts rekening te worden gehouden met de financiële gevolgen voor hem van een onvoorwaardelijke schorsing. Hij is als zelfstandige verbonden aan de maatschap en heeft daardoor geen recht op enige uitkering of financiële compensatie. Hij heeft ook geen andere bron van inkomsten en is kostwinnaar. Zijn maten/collegae en cliënten worden door een onvoorwaardelijke schorsing eveneens benadeeld.

De dierenarts voert tevens aan dat door de aan een voorwaardelijke schorsing te verbinden voorwaarden de kwaliteit van zijn beroepsuitoefening kan worden gewaarborgd, bijvoorbeeld monitoring door collega’s of door de NVWA.

De dierenarts voert tenslotte aan dat hij zich ervan bewust is dat hij in strijd heeft gehandeld met wet- en regelgeving en zijn gedrag onverantwoordelijk is geweest. Hij heeft echter niet bewust getracht te frauderen en diende geen persoonlijk (financieel) belang, maar de diergezondheid en volksgezondheid door met minder vaccin het gebruik van antibiotica terug te dringen. Zijn handelwijze heeft geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid opgeleverd want de door hem geënte koppels waren voldoende beschermd tegen NCD, gezien ook de verklaringen van twee deskundigen en wetenschappelijke publicaties.

De klachtambtenaar verzoekt het beroep te verwerpen en de opgelegde maatregelen in stand te laten.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hierover het volgende.

6.1.      Het Veterinair Beroepscollege stelt voorop dat de dierenarts de bevindingen van de NVWA  heeft erkend. Het beroep van de dierenarts is niet tegen deze uitkomsten van het onderzoek en de betreffende onderdelen van de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege gericht. Het Veterinair Beroepscollege is evenals de klachtambtenaar en het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de dierenarts door het herhaaldelijk toepassen van te lage doseringen van het vaccin Clone-30 – niet 1:2, maar 1:5 of 6, of nog lager –  bij de preventieve vaccinaties op de pluimveebedrijven heeft gehandeld in strijd met de bijsluiter en de registratiebeschikking. Het Veterinair Beroepscollege is evenals het Veterinair Tuchtcollege van oordeel dat de dierenarts daarmee in strijd heeft gehandeld met het verbod in artikel 2.8, eerste lid, onder c, van de Wet dieren, om diergeneesmiddelen toe te passen in strijd met de voorschriften en beperkingen als bedoeld in artikel 2:19, derde lid, onder a, van de Wet dieren, die zijn verbonden aan de vergunning die ten behoeve van dat diergeneesmiddel is verstrekt.

Het doel van de preventieve vaccinatie met dit vaccin is om een uitbraak van NCD, die grote gevolgen kan hebben voor de pluimveesector, de diergezondheid en de volksgezondheid, te voorkomen. Door de doseringen sterk te verlagen is de bescherming tegen NCD niet geborgd. Alleen door middel van de zogenaamde challengeproeven onder laboratoriumomstandigheden – zoals ook is vereist bij registratie van vaccins- en beschermingsonderzoeken- kan (wetenschappelijk) worden aangetoond dat er sprake is van voldoende bescherming tegen NCD. De verklaringen van de twee deskundigen en ook de wetenschappelijke artikelen waar de dierenarts naar verwijst, gaan hieraan voorbij.

De handelwijze van de dierenarts, waarbij hij bewust en stelselmatig is afgeweken van de in de bijsluiter en de registratiebeschikking vermelde doseringen zonder zich daarbij te kunnen beroepen op deugdelijke gronden, heeft aldus wel degelijk gevaar opgeleverd voor de diergezondheid en de volksgezondheid.

6.2.       Verder is gebleken, zoals door hemzelf is erkend, dat de dierenarts op de vaccinatieverklaringen andere, hogere doseringen dan conform de bijsluiter dan wel de doseringsvoorschriften in de registratiebeschikking, van het vaccin heeft ingevuld dan hij op de pluimveebedrijven heeft toegepast. Daarmee hield hij in strijd met de waarheid verborgen dat door hem steeds een lagere dan de voorgeschreven dosering werd gehanteerd. De juistheid en volledigheid van de in het formulier opgenomen verklaringen zijn van groot belang in het kader van het systeem van de georganiseerde gezondheidszorg voor dieren in Nederland. De betrouwbaarheid van dit systeem staat of valt met het vertrouwen dat kan worden gehecht aan de door dierenartsen in dit kader af te leggen verklaringen.

6.3.      Gelet op de twee eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen is, zoals het Veterinair Tuchtcollege in zijn beslissing terecht heeft overwogen, sprake van een patroon van verwijtbaar nalatig en zonder valide argumenten afwijken van voorschriften. De eerdere veroordelingen hebben de dierenarts er niet van weerhouden om opnieuw voor de veterinaire praktijk en het welzijn van dieren wezenlijke voorschriften te negeren gedurende een langere periode (te weten van 16 november 2015 tot en met januari 2017, de feiten vanaf juli 2014 tot 16 november 2015 zijn verjaard). Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat reeds daarom, anders dan door de dierenarts is bepleit, niet kan worden volstaan met een voorwaardelijke schorsing. Daaraan doet niet af dat de meervoudige economische kamer van de rechtbank Overijssel de dierenarts op 14 november 2019 heeft veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur, een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een voorwaardelijke ontzetting uit het beroep voor een periode van een jaar (beide voorwaardelijke straffen met een proeftijd van twee jaar, op grond van, kort gezegd, valsheid in geschrifte en het niet doseren van een vaccin volgens de bijsluiter c.q. overtreding van de Wet dieren. Daargelaten de omstandigheid dat dat strafvonnis nog niet onherroepelijk is en het doel van het veterinaire tuchtrecht een ander dan dat van het strafrecht.

Verder is niet gebleken dat de financiële gevolgen van een onvoorwaardelijke schorsing niet te dragen zouden zijn door de dierenarts. Ter zitting in beroep heeft de dierenarts verklaard dat hij naast inkomsten uit de maatschap ook nog noemenswaardige inkomsten heeft uit andere niet veterinaire activiteiten, welke inkomsten zijn beschreven in bijlage 14 bij het berechtingsrapport.

Het Veterinair Beroepscollege ziet ook geen mogelijkheden om in het kader van een voorwaardelijke schorsing door middel van monitoring door collega’s of de NVWA voldoende toezicht uit te laten oefenen op de kwaliteit van de beroepsuitoefening van de dierenarts. De klachtambtenaar heeft ter zitting in beroep verklaard dat op zich een verscherpt toezicht op de dierenarts binnen het beleidskader van de NVWA mogelijk zou zijn. Een dergelijk toezicht acht het Veterinair Beroepscollege echter onvoldoende. De dierenarts heeft in beroep een niet ondertekende verklaring van 10 april 2020 overgelegd waarin niet nader genoemde (voormalige) collega’s/medewerkers van de dierenartspraktijk mededelen het veterinair handelen van de dierenarts te willen monitoren en dit ook al doen vanaf 7 maart 2017. Deze vorm van toezicht zou volgens de dierenarts door het college nader kunnen worden ingevuld in het kader van een voorwaardelijke schorsing.Ter zitting heeft de dierenarts verklaard, dat controles nu al wekelijks plaats vinden en schriftelijk worden gedocumenteerd. Wat hier ook van zij, het Veterinair Beroepscollege ziet niet in hoe deze wijze van controle op de dierenarts toereikend kan zijn en voldoende waarborgen biedt aangezien, zoals de dierenarts ter zitting desgevraagd nader heeft toegelicht een deel van de in de verklaring genoemde personen onder de verantwoordelijkheid van de dierenarts zelf vallen en omdat de dierenartspraktijk zelf (financieel) belanghebbende is bij de uitkomst van de controles. Er is zodoende geen sprake van een onafhankelijk toezicht. Daar komt bij, zoals uit getuigenverklaringen van (oud)collega’s en medewerkers blijkt, dat de dierenarts een autonome manier van werken heeft en zich moeilijk door anderen laat corrigeren op zijn gedrag. Dit alles maakt dat er naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege onvoldoende waarborg is dat de noodzakelijke gedragsverandering wordt gerealiseerd en bestendigd.

Conclusie

7.         Met betrekking tot de op te leggen maatregelen kan het Veterinair Beroepscollege zich, gelet op het voren overwogene, verenigen met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege. Dat betekent dat beide aan de dierenarts opgelegde maatregelen met de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van heden onherroepelijk worden. Teneinde de dierenarts de gelegenheid te bieden om zijn werkzaamheden op geordende wijze neer te leggen, zal het Veterinair Beroepscollege bepalen dat de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing ingaat op vrijdag 13 november 2020 te 00.00 uur. Het beroep van de dierenarts zal voor het overige worden verworpen.  

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep en bepaalt dat de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing door het Veterinair Tuchtcollege ingaat op vrijdag 13 november 2020 te 00.00 uur.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. H.W. Wagenaar en dr. L.M. Derkx‑Overduin, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                                w.g. mr. drs. M.H. Zandvliet   

voorzitter                                                                       plv. secretaris

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs. M.H. Zandvliet             

plv. secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2020