ECLI:NL:TDIVBC:2018:7 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2018/11

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2018:7
Datum uitspraak: 19-12-2018
Datum publicatie: 17-01-2019
Zaaknummer(s): VB 2018/11
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Kat. Wijze van vastpakken door paraveterinair. Amamnese door dierenarts.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 19 december 2018

in de zaak VB 2018/11 van

X , wonend te A,

klaagster in eerste aanleg, appellante van de uitspraak van 26 april 2018 van het Veterinair Tuchtcollege (zaaknummer 2017/26 en 2017/27),

hierna te noemen: appellante,

tegen

Y, dierenarts te B

beklaagde sub 2 in eerste aanleg, verweerster in beroep,

hierna te noemen: de dierenarts,

en

Z, paraveterinair te B,

beklaagde sub 1 in eerste aanleg, verweerster in beroep,

hierna te noemen: de paraveterinair.  

1.         Het verloop van het geding

Bij beroepschrift van 18 juni 2018, binnengekomen bij het Veterinair Beroepscollege op 19 juni 2018, is appellante tijdig bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen voornoemde uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege.

De dierenarts en de paraveterinair hebben in een gezamenlijk verweerschrift van 14 juli 2018, met één productie, gereageerd op het beroepschrift.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege, gehouden op 9 november 2018. De dierenarts en de paraveterinair hebben, na behoorlijk te zijn opgeroepen, meegedeeld niet naar de zitting te komen. Appellante heeft haar standpunt toegelicht.  

2.         De feiten

Het Veterinair Tuchtcollege heeft in zijn uitspraak onder “3. De voorgeschiedenis” de feiten als volgt weergegeven, waarbij – ook in de volgende citaten - voor de “beklaagden” steeds de dierenarts en de paraveterinair moet worden gelezen en voor de “klaagster” de appellante.

“ 3.1. Het gaat in deze zaak om de kat van klaagster, met de naam Panjotta, een Europese Korthaar, geboren op 1 januari 2002.

3.2. Beklaagden zijn werkzaam voor een mobiele dierenartsenpraktijk en leggen visites bij diereigenaren aan huis af. Op 22 december 2016 heeft klaagster de praktijk van beklaagden gebeld, omdat haar kat sinds enkele dagen benauwd was, sinds een dag ook niet meer at en zich in huis verstopte. Beklaagden hebben diezelfde dag een visite bij klaagster thuis afgelegd.

3.3. In de patiëntenkaart staat vermeld dat de kat erg angstig was en op de vensterbank is gesprongen, nadat beklaagden de woonkamer van klaagster binnen kwamen. De kat had volgens de patiëntenkaart een pompende ademhaling, grote pupillen en de oren lagen plat in haar nek. In de patiëntenkaart staat verder dat de kat, toen zij werd opgepakt voor verder onderzoek, angstig reageerde en haar urine liet lopen. Bij onderzoek op de grond werd vastgesteld dat haar tong en voetzolen blauw kleurden en dat de hartfrequentie laag was (40 slagen per minuut), naast dat sprake was van een geforceerde ademhaling, alsook dat een souffle hoorbaar was. Tijdens dit onderzoek is de kat overleden. In de patiëntenkaart is qua waarschijnlijkheidsdiagnose ‘vermoedelijk (gedecompenseerd) hartfalen’ genoteerd.

3.4. Klaagster stelt zich op het standpunt dat beklaagden geen rekening hebben gehouden met de voorgeschiedenis van de kat en het feit dat ze zo benauwd en angstig was, dat ook geen of onvoldoende overleg met klaagster is gepleegd en dat de kat door ruw en hardhandig handelen van schrik is overleden, waar ook reanimatie had behoren te worden toegepast. ”

3.         De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling.

“ 5.1. In het geding is de vraag of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts c.q. paraveterinair hadden behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster of dat zij in veterinaire zin anderszins tekort zijn geschoten, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht, hetgeen meebrengt dat de precieze doodsoorzaak ongewis is gebleven en dat weliswaar is gedacht aan vermoedelijk hartfalen, maar dat daarover geen zekerheid bestaat.

5.3. Bij de beoordeling van de klacht geldt verder als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van beklaagden beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam beroepsgenoten zijn opgetreden. Het college zal hierna het veterinair handelen van iedere beklaagde afzonderlijk bespreken.

Ten aanzien van beklaagde sub 1, paraveterinair Z (2017/26)

5.4. Het college stelt voorop dat het veterinair handelen van een dierenartsassistente-paraveterinair in tuchtrechtelijke zin alleen wordt getoetst, voor zover het handelingen betreft waarvoor een zelfstandige bevoegdheid en verantwoordelijkheid bestaat. Het college heeft de klacht jegens beklaagde aldus verstaan dat zij de kat op een hardhandige wijze in het nekvel heeft opgepakt en op de grond heeft gegooid en dat zij een handdoek op haar kopje heeft gelegd, waardoor de ademhaling werd belemmerd.

5.5. In verweer is aangegeven dat beklaagde door de dierenarts is gevraagd om de kat, die op de vensterbank zat c.q. lag, naar de grond te verplaatsen voor het verrichten van een klinisch onderzoek. De lezingen van partijen lopen uiteen over de wijze waarop de kat door beklaagde is vastgepakt. Klaagster heeft gesteld dat beklaagde de kat bij haar nekvel heeft opgepakt en op de grond heeft gegooid. Beklaagde stelt daarentegen dat zij het dier niet bij het nekvel, maar achter de voorpoten, om de borstkas, heeft gepakt en op de grond heeft gelegd. Hoewel niet in geschil is dat de kat benauwd en angstig was en dat ze haar urine liet lopen, is bestreden dat er ruw te werk is gegaan.

5.6. Beklaagde heeft verder toegelicht dat zij een handdoek over het kopje van de kat heeft gelegd om aldus een donkere omgeving te creëren, de stress te verlagen en het dier te kalmeren. Dat het in de woonkamer volgens klaagster al donker genoeg was, valt niet te verifiëren en rechtvaardigt ook nog niet de conclusie dat het gebruik van de handdoek als veterinair onjuist of onverantwoord moet worden beschouwd. Het college gaat er vanuit dat dit met goede intenties is geschied en het staat ook niet vast dat het gebruik van de handdoek de benauwdheid heeft verergerd en debet is geweest aan het overlijden van de kat of anderszins nadelige gevolgen heeft gehad. Partijen hebben dus van elkaar afwijkende lezingen gegeven over hoe beklaagde te werk is gegaan. Als van de door beklaagde beschreven gang van zaken uit zou worden gegaan, dan is er naar het oordeel van het college geen aanleiding om haar een tuchtrechtelijk verwijt te moeten maken, waar, zoals hierna zal blijken, de keuze over het verplaatsen van de kat van de vensterbank naar de grond, door het college acceptabel wordt bevonden. Het is vaste tuchtrechtspraak dat, wanneer er tegenspraak tussen partijen bestaat en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit berust niet op de opvatting dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van beklaagde, maar op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van het handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Gelet op de tegensstrijdige lezingen die partijen hebben gegeven omtrent de wijze waarop de kat is opgepakt en naar de grond is gebracht en bij gebrek aan aanvullend bewijs, kan door het college niet worden geconcludeerd dat beklaagde tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, waar het gebruik van de handdoek ook niet veterinair onjuist wordt bevonden. De klacht wordt derhalve ongegrond verklaard.

Ten aanzien van beklaagde sub 2, Y (2017/27)

5.7. Met betrekking tot het verwijt dat de kat voorafgaand aan het klinisch onderzoek niet is gesedeerd, heeft beklaagde in verweer uitgelegd dat zij eerst een anamnese heeft afgenomen en dat het haar ook na het zien van de kat duidelijk werd dat het dier weliswaar angstig en gestrest was, maar in haar visie niet per se onhandelbaar. De lezingen lopen overigens uiteen over wat er bij de anamnese precies is gevraagd en gezegd en hoelang die anamnese en het consult als zodanig heeft geduurd. De feiten dienaangaande zijn niet komen vast te staan. Wat wel voldoende vast staat is dat de kat benauwd en niet stabiel was en dat een hartprobleem niet kon worden uitgesloten. Hiervan uitgaande kan beklaagde worden gevolgd in haar motivering dat gebruik van narcosemiddelen ook risicovol kon zijn, gelet op het effect ervan op de bloeddruk en het hart. Om die reden ziet het college onvoldoende grond om tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten dat beklaagde niet voor sedatie heeft gekozen. Weliswaar heeft klaagster gesteld dat het onderzoek evengoed ook op de vensterbank had kunnen plaatsvinden, echter acht het college evenmin tuchtrechtelijk verwijtbaar dat het de voorkeur van beklaagde had om de kat van de vensterbank naar de grond te laten verplaatsen, omdat de kat door haar aldus beter kon worden onderzocht. Dit behoort tot de eigen beleidsvrijheid van de dierenarts, waar naar het oordeel van het college op voorhand ook niet voorzienbaar was dat de kat een verplaatsing naar de grond niet aan zou kunnen of dat dit te risicovol zou zijn.

5.8. Beklaagde heeft verder toegelicht dat, nadat de kat op de grond lag, zij bij hartauscultatie een afwijkend lage hartslag, souffle en geforceerde ademhaling constateerde, waarna zij de bek van de kat heeft geopend en zag dat de tong blauw kleurde, evenals de zoolkussentjes, naast dat de pupillen verwijd waren. Beklaagde heeft gesteld dat toen zij vervolgens opnieuw naar het hart luisterde, er geen hartslag meer te horen was. Partijen zijn het er verder over eens dat de kat vrij snel na aanvang van het klinisch onderzoek is overleden. Het college acht niet onaannemelijk dat het in dat korte tijdsbestek niet meer mogelijk is geweest om met welke medicatie dan ook nog enig effect te kunnen bereiken. Ook de stelling van klaagster dat reanimatie de situatie nog had kunnen keren, blijft speculatief en er wordt ook op dit punt te weinig aanleiding gezien voor tuchtrechtelijke consequenties, indachtig ook de hiervoor vermelde kritieke en zorgelijke symptomen die de kat vertoonde.

5.9. Het geheel overziend had de communicatie met klaagster tijdens de visite wellicht beter gekund, maar heeft beklaagde op verdedigbare gronden besloten om de kat niet te sederen en voor onderzoek te laten verplaatsen en ziet het college onvoldoende grond om haar te verwijten dat de kat niet meer is gereanimeerd tijdens deze huisvisite. Verder geldt dat er bij gebrek aan sectie geen zekerheid bestaat over de precieze doodsoorzaak en voert het naar het oordeel van het college te ver om beklaagde(n) het overlijden van de kat aan te rekenen. Nu niet is komen vast te staan dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld, wordt ook deze klacht ongegrond verklaard. ”

4.         De beoordeling

4.1. Appellante kan zich niet verenigen met de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege en meent  dat de dierenarts en de paraveterinair niet deskundig, niet zorgvuldig en niet betrokken hebben gehandeld ten aanzien van haar kat. Zij stelt dat er niet of nauwelijks een anamnese voorafgaand aan het onderzoek is geweest. De dierenarts en de paraveterinair sprongen meteen na aankomst binnenshuis op de kat af en gaven haar geen kans om even aan hun aanwezigheid te wennen, waardoor de kat van schrik een hartstilstand heeft gekregen en is overleden. De paraveterinair pakte de kat ruw op bij het nekvel, heeft de kat op de grond gegooid en als hulpmiddel een dikke en zware handdoek op het kopje van de kat gelegd, waardoor de ademhaling werd belemmerd. De dierenarts is daar medeverantwoordelijk voor. De dierenarts heeft bovendien ten onrechte niet geprobeerd de kat te reanimeren.  

4.2. Appellante heeft ter zitting haar beroepsgrond dat de dupliek van de dierenarts en de paraveterinair bij het Veterinair Tuchtcollege niet was ondertekend en het college derhalve daarop geen acht mocht slaan, ingetrokken.   

4.3. Het Veterinair Beroepscollege overweegt het volgende ten aanzien van de beroepsgronden zoals vermeld onder 4.1.

Ten aanzien van de paraveterinair

4.4. Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de dierenarts weliswaar hiërarchisch verantwoordelijk is maar dat de dierenarts en de paraveterinair ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben voor hun diergeneeskundig handelen. De dierenarts vroeg de paraveterinair de kat van de vensterbank te halen en naar de grond te verplaatsen voor het verrichten van onderzoek. De paraveterinair is zelf verantwoordelijk voor dat handelen.

4.5. Het Veterinair Beroepscollege constateert net als het Veterinair Tuchtcollege dat de verklaringen van partijen over de wijze waarop de paraveterinair de kat heeft vastgepakt en op de grond heeft geplaatst niet overeen komen. Ook blijkt niet uit andere feiten en omstandigheden welke van beide verklaringen voor juist moet worden gehouden. Nu niet is komen vast te staan dat ruw is gehandeld door de paraveterinair dient dit onderdeel van het beroep ongegrond verklaard te worden. Daarnaast is ook het belemmeren van de ademhaling van de kat door het afdekken van het kopje met een handdoek niet komen vast te staan. Het Veterinair Beroepscollege merkt daarbij op dat het in de veterinaire praktijk niet ongebruikelijk is een doek over het kopje van een kat te leggen om deze rustig te maken en ook voor het gerechtvaardigde doel om zichzelf te beschermen tegen beten of krabben van angstige katten. Dat dit door appellante anders is beleefd doet hier niet aan af. Niet is komen vast te staan dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Het beroep is in zoverre ongegrond.

Ten aanzien van de dierenarts

4.6. Met betrekking tot het verwijt dat er voorafgaand aan het medisch onderzoek niet of nauwelijks vragen zijn gesteld aan de eigenaar met betrekking tot de klachten van Panjotta (anamnese) overweegt het Veterinair Beroepscollege het volgende. Net als het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen onder 5.7 van zijn uitspraak, constateert het Veterinair Beroepscollege dat de lezingen van partijen uiteenlopen over wat er bij de anamnese precies is gevraagd en gezegd en hoe lang die anamnese en het consult als zodanig hebben geduurd. De feiten dienaangaande zijn niet komen vast te staan. Appellante stelt dat er geen anamnese is afgenomen, aangezien daar geen tijd voor was tussen het aanvangstijdstip van het bezoek - dat vastgesteld zou kunnen worden aan de hand van (een uitdraai van) de mobiele applicatie (app) van de door de dierenarts gemaakte parkeerkosten, die de dierenarts en de paraveterinair in eerste aanleg niet hebben overgelegd - en het einde van het bezoek - dat vastgesteld kan worden aan de hand van het door haar overgelegde afschrift van de pinbetaling aan de dierenarts om 13.25 uur.

De dierenarts en de paraveterinair hebben in hun reactie hierop uiteengezet dat zij op de betreffende dag geen parkeerkosten hebben betaald en hebben daarbij een screen-shot van de app parkeerkosten overgelegd waarop de datum 22 december ontbreekt. Dat laatste bewijst volgens appellante dat beiden weinig tijd hadden (ingepland) voor anamnese.

Op grond van het bovenstaande kan het Veterinair Beroepscollege niet precies vaststellen wat er tijdens het bezoek is voorgevallen. Daarbij constateert het Veterinair Beroepscollege dat de dierenarts en de paraveterinair in het verweerschrift bij het Veterinair Tuchtcollege stellen dat de ‘uitgebreide’ anamnese minstens vijf minuten heeft geduurd ‘gezien de uitgebreidheid van de antwoorden van appellante’. Het Veterinair Beroepscollege heeft ter zitting geconstateerd dat appellante inderdaad enige tijd nodig heeft om vragen te beantwoorden. Appellante heeft ter zitting toegelicht dat zij desgevraagd in ieder geval twee dingen heeft gezegd: dat de kat niet fel was en niet gebraakt had. De beschrijving van appellante wijkt, zoals eerder opgemerkt, af van de beschrijving van de dierenarts en de paraveterinair. De beschrijving van appellante ondersteunt echter wel de indruk dat de dierenarts de tijd heeft genomen voor een anamnese, hoe kort ook. Beide partijen verklaren ook dat er door de dierenarts na binnenkomst is gekeken naar de kat voordat tot handeling werd overgegaan. Het Veterinair Beroepscollege oordeelt dat er sprake is geweest van een anamnese en op afstand beoordelen van de toestand van de kat. Het betoog dat er geen anamnese zou zijn uitgevoerd, is ongegrond. Het had in de rede gelegen dat de dierenarts tijdens de visite meer tijd had genomen om uit te leggen wat de dierenarts en paraveterinair vervolgens voornemens waren te doen om de kat verder te kunnen onderzoeken en te wijzen op het daaraan verbonden risico op het overlijden van de kat. Dat het nalaten hiervan door appellante als onzorgvuldig handelen is ervaren, is begrijpelijk. Deze tekortkoming houdt echter geen veterinair tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen in.

4.7. Wat betreft de verantwoordelijkheid van de dierenarts voor het handelen van de paraveterinair, met name voor de wijze van het oppakken en op de grond plaatsen van de kat en voor het leggen van een handdoek over het kopje van de kat, kan het Veterinair Beroepscollege zoals overwogen onder 4.5 niet op basis van bewijzen concluderen dat is gebleken van een dergelijk handelen door de paraveterinair. En daardoor kan ook niet gezegd worden dat de dierenarts voor dat beweerdelijk, niet vastgestelde handelen een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het beroep is ook in zoverre ongegrond.

4.8. Het Veterinair Beroepscollege acht het niet ondernemen van een poging tot reanimatie door de dierenarts tuchtrechtelijk aanvaardbaar, mede in aanmerking genomen de zorgelijke fysieke toestand van de kat. Dat de dierenarts over het achterwege laten van een poging tot reanimatie wellicht gebrekkig heeft gecommuniceerd valt buiten het kader van het veterinaire tuchtrecht. Ook dit onderdeel van het beroep is ongegrond.

4.9. Nu ook hetgeen appellante verder in beroep heeft aangevoerd het Veterinair Beroepscollege geen aanleiding heeft gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Veterinair Tuchtcollege, dient het beroep te worden verworpen.  

5. De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

-  verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, mr. J.L.W. Aerts, mr. Y.A.J.M. van Kuijck, mevrouw drs. M.I. de Nijs (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts), in tegenwoordigheid van mevrouw mr. drs. M.H. Zandvliet, plaatsvervangend secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 19 december 2018 in tegenwoordigheid van de plaatsvervangend secretaris.

w.g. plaatsvervangend secretaris                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris