ECLI:NL:TAHVD:2021:79 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200255

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:79
Datum uitspraak: 26-04-2021
Datum publicatie: 30-04-2021
Zaaknummer(s): 200255
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou klager onvoldoende hebben geïnformeerd over het verloop van de procedure waardoor klager niet wist dat het hoger beroep liep.  Het hof stelt vast dat de stellingen van klager en verweerder over de vraag of verweerder de memorie van grieven in concept en in definitieve vorm heeft toegezonden aan klager, lijnrecht tegenover elkaar staan. In het dossier van de raad, noch in het dossier van het hof bevindt zich correspondentie van verweerder met klager waaruit blijkt dat verweerder een concept voor de memorie van grieven heeft afgestemd met klager en dat verweerder hem een afschrift van de ingediende memorie heeft toegezonden. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat hij een concept en de definitieve versie van de memorie via een scanner/printer naar het e-mailadres van klager zou hebben verzonden, maar dat hij hiervan geen bewijs kan overleggen. Verweerder heeft tevens gesteld dat hij telefonisch en via WhatsApp contact zou hebben gehad met klager over de inhoud van de memorie van grieven, maar over deze WhatsApp-geschiedenis beschikt verweerder niet (meer). Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat hij evenmin tijd heeft geschreven op dit dossier, zodat ook aan de hand hiervan geen contactmomenten gereconstrueerd kunnen worden. Door aldus iedere vastlegging na te laten (of te verzuimen deze te bewaren) kan het hof niet vaststellen of hetgeen verweerder - tegenover de betwisting door klager - in hoger beroep naar voren brengt, juist is. Dit nalaten en/of niet bewaren is verweerder toe te rekenen en de eventuele bewijsnood ligt daarmee in zijn risicosfeer. Het hof voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat verweerder klager tot dusverre niets in rekening heeft gebracht, onverlet laat dat hij bij de uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden voor klager gebonden was aan de Advocatenwet.   Gelet op het voorgaande acht het hof verweerders beroep ongegrond en bekrachtigt het de beslissing van de raad en de opgelegde maatregel van waarschuwing. 

    BESLISSING

    van 26 april 2021

    in de zaak 200255

    naar aanleiding van het hoger beroep van:

    verweerder

    tegen:

    klager

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 4 september 2019 van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (zaaknummer: 19-337) en de verzetbeslissing van de Raad van Discipline (hierna: de raad) van 20 oktober 2020 (zaaknummer 19-337/AL/OV). In de verzetbeslissing is de klacht van klager ten aanzien van klachtonderdeel a) gegrond geoordeeld. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld in de betaling van het griffierecht, reiskosten en proceskosten.

1.2    Deze beslissingen zijn onder [ECLI:NL:TADRARL:2019:221] en [ECLI:NL:TADRARL:2020:228] op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2    DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1    Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de verzetbeslissing is op 13 november 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2    Verder bevat het dossier van het hof:

-    de stukken van de raad;

-    het verweerschrift van klager.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 1 maart 2021. Daar is klager verschenen, vergezeld van zijn gemachtigde. Verweerder heeft op afstand (telefonisch) deelgenomen aan de zitting. 

3    FEITEN

3.1    Het hof gaat uit van de feiten die door de raad zijn vastgesteld nu daartegen geen beroepsgrond is gericht. Het gaat om de volgende feiten.

3.2    Klager is een gerechtelijke procedure gestart in verband met meerdere geschilpunten die hij had met de koper van zijn sportschool.

3.2    In eerste instantie heeft klager zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder maar omdat klager en verweerder elkaar privé kennen heeft verweerder klager doorverwezen naar een andere advocaat.

3.3    Op 27 februari 2015 (in het dictum van het vonnis sub 4 – kennelijk abusievelijk – aangeduid als 20 maart 2015) is vonnis gewezen door de rechtbank Amsterdam, waarbij klager merendeels in het ongelijk is gesteld.

3.4    Vlak voordat de rechtbank uitspraak zou doen, is de toevoeging van klager ingetrokken. Klager wilde in hoger beroep tegen het hiervoor in 3.3 bedoelde vonnis, maar vond aanvankelijk geen advocaat die hem wilde bijstaan. Klager heeft verweerder opnieuw benaderd en verweerder besloot klager pro bono bij te staan in de hogerberoepsprocedure.

3.5    Bij arrest van 9 januari 2018 is het onder randnummer 3.3 vermelde vonnis bekrachtigd.

3.6    Bij e-mail van 9 februari 2018 heeft verweerder mede als volgt aan klager bericht:

“(…) Ik heb contact opgenomen met het hof omdat er arrest zou zijn gewezen (…), maar dit had ik nog niet ontvangen. Het hof heeft geen tussenarrest gewezen, maar een eindarrest en dat heb ik nu wel ontvangen. Kort gezegd is het hof van oordeel dat de rechtbank het bij het juiste eind heeft en dat er geen aanvullende rapportage nodig is van een deskundige. Tegen dit arrest staat alleen nog cassatie open bij de Hoge Raad, maar cassatie is zoals ik het kan zien niet aan de orde. De Hoge Raad kijkt niet inhoudelijk naar de zaak maar alleen of het hof het recht goed heeft toegepast. Ik kan het helaas niet mooier maken dan het is. We hebben volgens mij goede argumenten aangedragen, ook in overleg met de man van de Rabobank, maar het hof gaat er niet in mee. (…)”

3.7    In reactie op de onder randnummer 3.6 vermelde e-mail heeft klager op 10 februari 2018 het volgende aan verweerder geschreven:

“Wat kunnen wij nog doen dan? Want het is niet eerlijk Dat er maar op een punt gekeken word Terwijl alles gelogen is van zijn kant Apparatuur gebruikt hij nog steeds Valse getuigen Bewust belasting niet betaald en mij er voor laten opdraaien ;(”

3.8    Bij e-mail van 26 februari 2018 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij alleen procedeert bij de rechtbank en het hof, dat hij geen cassatiezaken doet en dat naar zijn mening cassatie in juridische zin vrij kansloos is.

3.9    Op 22 maart 2018 heeft klager een e-mail naar verweerder gestuurd waarin hij schrijft:

“Hoe moet ik deze procedure op gang zetten Over twee weken ben ik weer in nl en heb een advocaat gevonden die het kan en wil.. (…)”

3.10 Na de onder randnummer 3.9 vermelde e-mail heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen klager en verweerder onder andere over hoe cassatie zou moeten worden ingesteld.

3.11  Bij e-mail van 6 april 218 heeft verweerder het volgende aan klager geschreven:

“Ik heb de gegevens van de advocaat die cassatie voor je in zou kunnen stellen nog niet ontvangen. Laat het me aub weten want de termijn is echt bijna verstreken (3 maanden na het arrest). Dus als je cassatie echt door wil zetten dan moet ik dit weekend contact met hem of haar hebben.”

3.12  Op 7 april 2018 heeft klager als volgt gereageerd naar verweerder:

“Ik zie de persoon pas aankomende week Ik was in t buitenland en kon daar te weinig doen”

3.13   Verweerder heeft op 11 april 2018 (in bcc) een e-mail ontvangen van klager die hij heeft gericht aan een andere advocaat. Klager heeft als volgt aan haar bericht:

“(…) Ik heb uw e-mail adres mogen ontvangen. Ik zou graag een cassatie procedure willen starten naar aanleiding van een uitspraak.”

3.14  Bij brief van 25 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

4    KLACHT

4.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en, voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure waardoor klager niet wist dat het hoger beroep liep;

b)     (…).

5    BEOORDELING

omvang hoger beroep   

5.1    Verweerders beroep heeft betrekking op de gegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel a).

overwegingen raad

5.2    Ten aanzien van klachtonderdeel a) heeft de raad in zijn verzetsbeslissing geoordeeld dat verweerder onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat hij, zoals hij heeft aangevoerd, meerdere keren met klager over de procedure en het verloop ervan zou hebben gesproken en klagers kritiek zou hebben verwerkt in de memorie van grieven. Bij gebrek aan betwisting door verweerder heeft de raad als vaststaand aangenomen dat verweerder klager niet om input heeft gevraagd over de memorie van grieven, hem geen concept heeft toegestuurd en evenmin een afschrift van de ingediende memories. De raad heeft verder vastgesteld dat verweerder heeft nagelaten om klager voortvarend te informeren over de manier waarop een cassatieprocedure wordt gevoerd en om toe te lichten waarom cassatie volgens hem ‘vrij kansloos in juridische zin’ zou zijn. Op dit punt heeft verweerder klager niet adequaat geïnformeerd. De raad heeft geoordeeld dat verweerders nalaten zoals hiervoor omschreven niet is zoals het een behoorlijk advocaat betaamt en klachtonderdeel a) in zoverre gegrond verklaard. Aan verweerder is de maatregel opgelegd van waarschuwing en verweerder is veroordeeld tot betaling van het griffierecht, de reiskosten van klager en de proceskosten.

beroepsgronden

5.3    In beroep heeft verweerder aangevoerd dat hij de memorie van grieven wel degelijk met klager heeft doorgenomen en dat hij klager wel degelijk heeft geïnformeerd, zowel over het verloop van de procedure als over de stand van zaken en de mogelijkheid van cassatie. 

verweer in beroep

5.4    Klager heeft aangevoerd dat de memorie van grieven niet met hem is afgestemd en dat hij ook niet met de inhoud ervan akkoord zou zijn gegaan.

maatstaf

5.5    Het hof neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:80).

klachtonderdeel a): onvoldoende informeren van klager over het procesverloop

5.6    Het hof stelt vast dat de stellingen van klager en verweerder over de vraag of verweerder de memorie van grieven in concept en in definitieve vorm heeft toegezonden aan klager, lijnrecht tegenover elkaar staan. Uit vaste jurisprudentie van het hof volgt dat het tot de taak van de advocaat behoort om belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (zie in dit verband ook Regel 8 van de Gedragsregels 1992/Regel 16 Gedragsregels 2018). In het dossier van de raad, noch in het dossier van het hof bevindt zich correspondentie van verweerder met klager waaruit blijkt dat verweerder een concept voor de memorie van grieven heeft afgestemd met klager en dat verweerder hem een afschrift van de ingediende memorie heeft toegezonden. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat hij een concept en de definitieve versie van de memorie via een scanner/printer naar het e-mailadres van klager zou hebben verzonden, maar dat hij hiervan geen bewijs kan overleggen. Verweerder heeft tevens gesteld dat hij telefonisch en via WhatsApp contact zou hebben gehad met klager over de inhoud van de memorie van grieven, maar over deze WhatsApp-geschiedenis beschikt verweerder niet (meer). Desgevraagd heeft verweerder aangegeven dat hij evenmin tijd heeft geschreven op dit dossier, zodat ook aan de hand hiervan geen contactmomenten gereconstrueerd kunnen worden. Door aldus iedere vastlegging na te laten (of te verzuimen deze te bewaren) kan het hof niet vaststellen of hetgeen verweerder - tegenover de betwisting door klager - in hoger beroep naar voren brengt, juist is. Dit nalaten en/of niet bewaren is verweerder toe te rekenen en de eventuele bewijsnood ligt daarmee in zijn risicosfeer. Het hof voegt daaraan toe dat de omstandigheid dat verweerder klager tot dusverre niets in rekening heeft gebracht, onverlet laat dat hij bij de uitvoering van de desbetreffende werkzaamheden voor klager gebonden was aan de Advocatenwet.

5.7    Gelet op het voorgaande acht het hof verweerders beroep ongegrond en bekrachtigt het de beslissing van de raad en de opgelegde maatregel van waarschuwing. 

6    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

6.1    bekrachtigt de beslissing van 20 oktober 2020 van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, gewezen onder nummer 19-337/AL/OV.

Deze beslissing is gewezen door mr. A.M. van Amsterdam, voorzitter, mrs. C.A.M.J. Raymakers. J.M. Atema, R. Verkijk en V. Wolting, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2021.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 26 april 2021.