ECLI:NL:TAHVD:2021:35 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200237

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2021:35
Datum uitspraak: 15-02-2021
Datum publicatie: 16-02-2021
Zaaknummer(s): 200237
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Artikel 13 beklag. Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat en stelt dat er sprake is van een nieuw relevant feit. De deken laat weten geen nieuw feit in de stukken te hebben aangetroffen. De deken blijft bij zijn standpunt om het verzoek af te wijzen. Er is tot twee keer toe een negatief advies gegeven op de haalbaarheid van de procedure die klager wil starten. Met de deken is het hof van oordeel dat de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft en ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat aan klager nogmaals een advocaat moet worden aangewezen. 

BESLISSING

van 15 februari 2021

in de zaak 200237

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

mr. P. Hanenberg

deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Rotterdam

deken

1        HET BEKLAG

1.1        Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen met zijn beslissing van 2 oktober 2020. Klager heeft bij het hof een beklag ingediend gedateerd op 13 oktober 2020 tegen de beslissing van de deken.

2        DE PROCEDURE BIJ HET HOF

2.1        Het beklag met bijlagen is op 14 oktober 2020 ontvangen door de griffie van het hof.

2.2        Verder bevat het dossier:

-        het verweerschrift van de deken van 23 november 2020;

-        twee e-mailberichten met bijlagen van klager van 12 januari 2021.

2.3        Het hof heeft het verzoek in raadkamer behandeld op basis van de stukken uit het dossier. 

3        FEITEN

Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.1        Klager heeft sinds 2009 problemen met de belastingdienst. In 2018 heeft klager de deken verzocht een advocaat voor hem aan te wijzen, omdat hij de Staat der Nederlanden aansprakelijk wilde stellen voor door hem geleden schade naar aanleiding van zijn problemen met de belastingdienst. De deken heeft dit verzoek afgewezen en klager heeft hiertegen beklag bij het hof ingediend. Ter zitting van het hof op 21 december 2018 heeft de deken toegezegd een advocaat aan te wijzen om advies te geven over de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat. Klager heeft daarmee ter zitting ingestemd en heeft zijn beklag ingetrokken.

3.2        De deken heeft vervolgens eerst [naam eerste advocaat] (verder: de eerste advocaat) bereid gevonden de fiscale aspecten van de door klager genoemde problemen met de belastingdienst te onderzoeken om te bezien of er nog onbenutte rechtsmiddelen zouden zijn. Toen bleek dat het niet zo was heeft de deken [naam tweede advocaat] (verder: de tweede advocaat) benaderd en bereid gevonden een onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van een aansprakelijkstelling van de Staat wegens onrechtmatige overheidsdaad. In maart 2020 heeft de tweede advocaat geconcludeerd dat hiervan geen, althans onvoldoende, sprake was.

3.3        Klager heeft de deken bericht dat hij met het advies van de tweede advocaat “niet verder” kan en heeft de deken opnieuw verzocht een advocaat aan te wijzen. De deken heeft het verzoek afgewezen. Het hof heeft in een beslissing van 24 augustus 2020 het beklag van klager ongegrond verklaard, omdat er geen redelijke kans van slagen aanwezig is voor de procedure die klager wenst te voeren.

3.4        Op 4 augustus 2020 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over de deken en op 5 augustus 2020 heeft klager bij de deken opnieuw een verzoek tot aanwijzing van een advocaat ingediend om een procedure te starten tegen de belastingdienst/de Nederlandse Staat. Volgens klager is er sprake van een relevant nieuw feit. Op 31 augustus 2020 heeft een hoorzitting plaatsgevonden om de klacht van klager tegen de deken te bespreken waarbij klager, de deken, een vertrouwenspersoon van klager en een stafjurist van de deken aanwezig waren. Tijdens de hoorzitting is ook het verzoek tot aanwijzing van een advocaat ter sprake gekomen. In een brief van 2 oktober 2020 heeft de deken het verzoek van klager tot aanwijzing van een advocaat van 5 augustus 2020 afgewezen.

4        BEOORDELING

4.1        Klager voert in zijn beklag aan dat er sprake is van een relevant nieuw feit, waardoor de deken gehouden is een advocaat aan hem toe te wijzen. Op 7 juli 2020 is door onderzoeksjournalisten aan het licht gekomen dat de belastingdienst tienduizenden burgers in het geheim, zonder enige duidelijkheid en zonder enig bewijs, als fraudeur bestempeld naar aanleiding van hun aangifte inkomstenbelasting. Deze burgers kregen te maken met forse naheffingen en net als in de toeslagenaffaire moeten deze burgers zelf aantonen dat ze geen fraudeur zijn. Klager is van mening dat dit feit nieuw bewijs is voor zijn standpunt dat de belastingdienst ook in zijn geval te kwader trouw heeft gehandeld, door in het geheim onderliggend, ondergronds en direct al met terugwerkende kracht niet alleen zijn aftrekposten als startend ondernemer te schrappen, maar ook zijn status te veranderen, zijn aangiften te vervangen door nieuwe aangiften en de door klager als startend ondernemer gedane investeringen en gemaakte kosten en bijbehorende aangifteplicht neer te leggen bij de voor subsidie opgerichte stichting. Klager schrijft voorts dat de deken weigert te erkennen dat bijstand van een advocaat noodzakelijk is voor de procedure waarvoor klager een beroep doet op artikel 13 Advocatenwet en dat hij zelf geen advocaat kan vinden. Het is de taak en plicht van de deken aan hem een advocaat toe te wijzen. Volgens klager gaat de deken op de stoel van de rechter en de advocaat zitten waardoor de deken in strijdt handelt met de wet, zijn taak en plicht.

4.2        In het verweerschrift laat de deken weten dat hij in het beklag van klager geen nieuwe feiten heeft aangetroffen. De algemene constatering dat de belastingdienst in bepaalde gevallen kwestieus gehandeld kan hebben, betekent niet dat dit ten aanzien van klager is gebeurd. Dat is ook niet vastgesteld door de eerste en tweede advocaat. De deken verwijst voorts naar de beslissing van het hof van 24 augustus 2020 waarin het hof heeft overwogen dat hij als deken heeft gedaan wat hij ter uitvoering van zijn taak als deken in het kader van artikel 13 Advocatenwet had moeten doen. Daarnaast heeft de deken zoals ter zitting van het hof op 21 december 2018 is afgesproken een advocaat aangewezen die een haalbaarheidsonderzoek zou doen. Tot twee keer toe is een negatief advies gegeven op de haalbaarheid van de procedure die klager wil starten. Een advocaat is niet verplicht een zaak aan te nemen en het feit dat klager het niet eens is met het advies brengt niet met zich mee dat er een andere advocaat moet worden aangewezen. De deken blijft bij zijn standpunt dat het verzoek tot aanwijzing van een advocaat door klager moet worden afgewezen.

4.3        Op grond van artikel 13 Advocatenwet kan een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bij te staan in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, zich wenden tot de deken met het verzoek een advocaat aan te wijzen. De deken kan een verzoek op grond van dit artikel alleen wegens gegronde redenen afwijzen. Een dergelijke reden kan onder meer bestaan indien de door klager gewenste procedure geen verplichte procesvertegenwoordiging kent, of indien de procedure geen redelijke kans van slagen heeft.

4.4        Het hof overweegt als volgt. Klager heeft voor dezelfde zaak opnieuw verzocht om aanwijzing van een advocaat en stelt dat er sprake is van een nieuw relevant feit. De enkele constatering van klager dat in het nieuws is gekomen dat de belastingdienst tienduizenden burgers in het geheim en zonder enig bewijs als fraudeur zou hebben aangemerkt op basis van de belastingaangifte van de inkomstenbelasting, betekent niet dat dit ook op de situatie van klager betrekking heeft. Dit blijkt niet uit de stukken en is ook niet gebleken uit de onderzoeken van de eerste en tweede advocaat. Het gegeven dat dit nieuwsbericht na voornoemde onderzoeken in de media is gekomen, maakt niet dat de adviezen van deze advocaten onjuist zijn en de door klager gewenste procedure juridisch kansrijker is geworden. Met de deken is het hof van oordeel dat de door klager gewenste procedure geen redelijke kans van slagen heeft en ziet het hof geen aanleiding om te oordelen dat aan klager nogmaals een advocaat moet worden aangewezen. 

4.5        Het beklag tegen de beslissing d.d. 2 oktober 2020 van de deken geen advocaat aan te wijzen in de zin van artikel 13 Advocatenwet zal daarom ongegrond worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- verklaart het beklag van klager tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam van 2 oktober 2020 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans en I.P.A. van Heijst, leden, en mr. A.M. van der Hoorn, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2021.

griffier                        voorzitter   

De beslissing is verzonden op 15 februari 2021.