ECLI:NL:TAHVD:2020:97 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190329D en 190333

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2020:97
Datum uitspraak: 17-04-2020
Datum publicatie: 18-04-2020
Zaaknummer(s): 190329D en 190333
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Hoger beroep te laat, niet-ontvankelijk. Dat verweerder de hem per aangetekende mail  toegezonden beslissing van de raad (mogelijk) niet heeft opgehaald komt voor zijn rekening en risico. De bewindvoerder van verweerder had beroep moeten aantekenen binnen 14 dagen nadat de beslissing van de raad haar betekend is.  

BESLISSING                               

van 17 april 2020

in de zaken 190329D en 190333

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

en

bewindvoerder over het vermogen van [verweerder]

tegen:

in de zaak 190329D

mr. E.J. Henrichs

in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

deken

en

in de zaak 190333

klaagster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 9 september 2019, onder nummer 19-091/A/A/D en 19-410/A/A, op die datum aan partijen toegezonden. De raad heeft de klacht (19-410/A/A) en het bezwaar (19-091/A/A/D) gegrond verklaard, aan verweerder in beide zaken gezamenlijk de maatregel van schrapping opgelegd, ingaande de tweede dag na het onherroepelijk worden van de beslissing, aan verweerder in de zaak met nummer 19-410/A/A een voorwaardelijke geldboete opgelegd van

€ 7.500,- met als bijzondere voorwaarde dat verweerder binnen vier weken na het onherroepelijk worden van de beslissing aan klaagster een bedrag betaalt van

€ 5.000,- en verweerder veroordeeld in de proceskosten.

1.2    De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2019:181.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van verweerder en zijn bewindvoerder tegen deze beslissing is op 20 december 2019 ter griffie van het hof ontvangen. Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-      het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van de raad op 12 augustus 2019;

-    brief van de deken van 19 februari 2020;

-    brief van klaagster van 19 februari 2020.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 13 maart 2020, waar mr. R.J. Alderse Baas namens de deken en klaagster zijn verschenen. Verweerder noch zijn bewindvoerder zijn verschenen.

3    BEOORDELING

3.1    In deze zaak moet, voordat aan een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep kan worden toegekomen, beoordeeld worden of verweerder ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de bestreden beslissing en of de bewindvoerder bevoegd was hiertegen hoger beroep in te stellen en zo ja, of de bewindvoerder in het door haar ingestelde hoger beroep ontvankelijk is. Het hof overweegt ter zake het navolgende.

3.2    De klacht en het bezwaar van de deken zijn gelijktijdig behandeld ter zitting van de raad van 12 augustus 2019. Verweerder was zonder berichtgeving afwezig. De beslissing van de raad is op 9 september 2019 per aangetekende mail naar verweerder verzonden, maar door verweerder niet opgehaald.

3.3    Het hof heeft ambtshalve navraag gedaan bij de raad over de wijze waarop deze uitspraak is verzonden. Het hof heeft de volgende informatie van de raad ontvangen:

 -    Per mail van 14 april 2019 heeft verweerder de raad onder meer vanaf zijn

e-mailadres [e-mailadres] het volgende bericht:

“Tot slot wil ik de Deken en de Raad verzoeken correspondentie naar een kantooradres te zenden maar bij voorkeur naar het (laatst gebruikte) e-mailadres, waarvoor dank.”

-    De raad heeft de beslissing waarvan beroep op 9 september 2019 ”AANGETEKEND VERTROUWELIJK” verzonden naar dit e-mailadres. Dit blijkt uit het mailstatusoverzicht. Op verzending van beslissingen is het e-mailreglement van de raden, vastgesteld op 15 juni 2019, van toepassing.

-    Uit het door de raad verstrekte “Aangetekend Mailen Overzicht” aangemaakt op 07 januari 2020, blijkt:

  “ V aangetekend mailen in behandeling genomen                             09-09-2019 16.10

    V aankondiging verstuurd                                                               09-09-2019 16.10

    V aankondiging afgeleverd                                                              09-09-2019 16.10

    V herinnering aankondiging verstuurd                                            14-09-2019 17.49

    V herinnering aankondiging verstuurde                                          19-09-2019 17.56

    V aantekende mail verwijderd vanwege verlopen ophaaltermijn     24-09-2019 17.33”

Het hof heeft partijen hierover op voorhand geïnformeerd en gevraagd het voorgaande te betrekken bij de mondelinge behandeling.

3.4    Artikel 1 van het gepubliceerde e-mailreglement van de raad, waarmee verweerder wordt geacht bekend te zijn, bepaalt voor zover hier van belang:

“Artikel 1 – Algemene bepalingen

a. De tuchtcolleges corresponderen zoveel mogelijk per (aangetekende) e-mail. Uitspraken worden in beginsel ook per e-mail verzonden.

(…)

d. De ontvanger is verantwoordelijk voor kennisneming van correspondentie van de tuchtcolleges.”

3.5    Ondanks daartoe (uitdrukkelijk) in de gelegenheid te zijn geweest, is verweerder niet ingegaan op wat onder 3.3 aan hem op voorhand is bericht, zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Het komt voor risico van verweerder dat hij de aan hem op het door hem opgegeven mailadres aangetekend verzonden mail niet heeft opgehaald en - mogelijk daardoor - niet binnen de beroepstermijn hoger beroep heeft aangetekend. Ook overigens heeft verweerder geen toereikende feiten en/of omstandigheden aangevoerd die ertoe zouden kunnen leiden dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is. Verweerder zal daarom in zijn op 20 december 2019 ingediende hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

3.6    In het beroepschrift stelt de bewindvoerder eerst op 21 november 2019 bekend te zijn geworden met de uitspraak van de raad. De beslissing van de raad is door de deurwaarder op 21 november 2019 aan de bewindvoerder betekend. Het door verweerder en de bewindvoerder ingestelde beroep is op 20 december 2019 bij de griffie van het hof binnengekomen.     

3.7    Verweerder is op 18 juni 2019 (derhalve reeds voor de mondelinge behandeling door de raad) onder bewind is gesteld met benoeming van [naam bewindvoerder] tot bewindvoerder. De bewindvoerder is in de procedure bij de raad niet betrokken geweest. In de beslissing van de raad is naast de maatregel van schrapping en de proceskostenveroordeling) ook een voorwaardelijke geldboete opgelegd als verweerder niet binnen vier weken na de beslissing een bedrag ad € 5.000,- aan klaagster zou betalen. Die beslissing treft het vermogen van verweerder dat onder bewind is gesteld. Ten aanzien van dat vermogen is verweerder onbevoegd en de bewindvoerder bevoegd. De bewindvoerder was daarom bevoegd om tegen de beslissing van de raad op te komen.

3.8    Vervolgens moet beoordeeld worden of de bewindvoerder in het door haar ingestelde beroep ontvankelijk is nu dit, gelet op de in artikel 56 lid 1 van de Advocatenwet bepaalde beroepstermijn van 30 dagen na verzending van de beslissing van de raad, niet tijdig is ingesteld. De beslissing van de raad is immers op 9 september 2019 verzonden. Het beroepschrift is op 20 december 2019 ontvangen, derhalve na afloop van de in artikel 56 lid 1 Advocatenwet neergelegde termijn van 30 dagen.

3.9    Om partijen de gelegenheid te geven zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het beroep zijn zij opgeroepen voor de zitting van 13 maart 2020. De bewindvoerder heeft per e-mail van 9 maart 2020 aanhouding van die zitting gevraagd, omdat zij op 7 april 2020 naar verwachting door een andere bewindvoerder zal worden vervangen. Per e-mail van 11 maart 2020 heeft de griffie van het hof de bewindvoerder medegedeeld het uitstelverzoek niet te honoreren. Voor aanvang van de behandeling bleek verweerder, noch zijn bewindvoerder aanwezig te zijn, waarop de griffier telefonisch contact met de bewindvoerder heeft gezocht. De bewindvoerder deelde mee op dat moment nog steeds als bewindvoerder bevoegd te zijn en dat zij er na haar uitstelverzoek geen rekening mee heeft gehouden dat de zitting toch zou (kunnen) doorgaan. Na intern beraad heeft het hof besloten de mondelinge behandeling doorgang te laten vinden, omdat de bewindvoerder er rekening mee had moeten houden dat haar uitstelverzoek zou worden afgewezen, wat ook is gebeurd.

3.10    Ondanks het verstrijken van de beroepstermijn van 30 dagen kunnen er omstandigheden zijn waaronder een later ingesteld beroep toch ontvankelijk is. Daarvan kan volgens de Hoge Raad (28 november 2003, ECLI:NL:HR:2003:AN8489) sprake zijn als:

    'ingeval degene die hoger beroep of cassatie instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) het kantongerecht, de rechtbank of het hof begane fout of verzuim niet tijdig wist en redelijkerwijs ook niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven en de beschikking hem als gevolg van een niet aan hem toe te rekenen fout of verzuim pas na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep of cassatie is toegezonden of verstrekt. In een zodanig geval moet de beroepstermijn verlengd worden met een termijn van veertien dagen - of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke beroepstermijn - na de dag van verstrekking of verzending van de beschikking. Met gevallen als zojuist bedoeld moet op één lijn worden gesteld het geval waarin de griffie de beschikking nog wel binnen de beroepstermijn, maar zo laat heeft verzonden of verstrekt dat daartegen binnen die termijn redelijkerwijs zelfs niet meer een beroepschrift kan worden ingediend waarin de gronden voor het beroep niet zijn opgenomen. Daarbij heeft de Hoge Raad tevens in aanmerking genomen dat in een verzoekschriftprocedure, door het ontbreken van een rol, voor een procespartij dan wel haar advocaat/procureur niet eenvoudig is na te gaan wanneer een uitspraak volgt, indien de rechter niet heeft medegedeeld op welke datum die uitspraak wordt gedaan, en dat het daarnaast door het ontbreken van een uitspraak ter rolle ook niet mogelijk is eenvoudig te achterhalen dàt uitspraak is gedaan.”

3.11    Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat het hoger beroep had moeten worden ingediend binnen 14 dagen na de betekening van de uitspraak van de raad. Nu de beslissing van de raad door de deurwaarder op 21 november 2019 aan de bewindvoerder is betekend en het ingestelde beroep op 20 december 2019 bij de griffie van het hof binnengekomen, 29 dagen na de betekening van de beslissing van de raad, is dat te laat. Dat betekent dat de bewindvoerder in het beroep niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart verweerder en de bewindvoerder van verweerder niet-ontvankelijk in hun hoger beroep gericht tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 9 september 2019, onder nummer 19-091/A/A/D en 19-410/A/A.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. L.H. Rammeloo en E.W. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2020.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 17 april 2020.