ECLI:NL:TAHVD:2018:33 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170262

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:33
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 05-03-2018
Zaaknummer(s): 170262
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen eigen advocaat, met wie klaagster een effectieve relatie had, gegrond. Verweerder heeft in zijn optreden jegens klaagster in de advocaat client relatie, prive en zakelijk niet weten te scheiden en is onvoldoende zakelijk, professioneel en los van persoonlijke belangen opgetreden. Waarschuwing. Bekrachtiging.

Beslissing

van 5 februari 2018

in de zaak 170262

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klaagster

gemachtigde: W

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 28 augustus 2017, onder nummer 16-1009, aan partijen toegezonden op 28 augustus 2017, waarbij de klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard. Aan verweerder is de maatregel van waarschuwing opgelegd, met veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klaagster en de proceskosten van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:161.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 24 september 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster;

- de brief van verweerder d.d. 29 september 2017 met een bijlage.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 december 2017, waar klaagster en haar gemachtigde en verweerder zijn verschenen. Verweerder heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zijn privéaangelegenheden en zijn werkzaamheden als advocaat door elkaar heeft gehaald en daarbij op een niet passende wijze en in strijd met de gemaakte afspraken heeft gedeclareerd.

3.2 Klaagster heeft haar klacht als volgt nader toegelicht. Afgesproken was dat verweerder zijn werkzaamheden kosteloos - bij wijze van vriendendienst - zou doen. Verweerder heeft de echtscheiding administratief geregeld. Het was een eenvoudige echtscheiding en klaagster en haar ex-man hebben het echtscheidingsconvenant zelf ingevuld. Na het verbreken van de relatie heeft verweerder meermalen gedreigd met het opstarten van procedures en het versturen van hoge declaraties. De door verweerder opgestelde opdrachtbevestiging en facturen zijn niet echt (vals) en geantedateerd. De factuur van 4 maart 2015 heeft klaagster nimmer ontvangen. Verweerder wilde buiten de boeken om betalingen ontvangen. Verweerder heeft geweigerd te communiceren met de door klaagster naar voren geschoven contactpersoon (haar ex-man) toen het klaagster teveel werd. Het is klaagster nooit duidelijk geweest wanneer verweerder in privé dan wel als advocaat handelde.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klaagster heeft vanaf 2011 een affectieve relatie gehad met verweerder. Klaagster was getrouwd. De echtscheiding tussen klaagster en haar ex-man diende nog te worden afgewikkeld.

4.2 Verweerder heeft eind 2014 de echtscheidingsprocedure van klaagster en haar ex-man in gang gezet. Het echtscheidingsconvenant is door klaagster en haar ex-man op 7 december 2014 ondertekend.

4.3 Verweerder heeft klaagster tevens als advocaat bijgestaan in een geschil met de ING Bank.

4.4 Medio 2015 heeft klaagster de affectieve relatie met verweerder beëindigd.

4.5 Verweerder heeft aan klaagster bij brief van 2 juni 2016 een herinnering van een factuur van 4 maart 2015 met betrekking tot de echtscheidingsprocedure gestuurd (waarop abusievelijk ‘[klaagster] / Vordering ING’ vermeld staat) en een declaratie gedateerd 2 juni 2016 betreffende de ING-kwestie. Voor de echtscheiding heeft verweerder € 5.002,14 in rekening gebracht

4.6 Op 9 juni 2016 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.

4.7 Op 28 november 2016 heeft verweerder klaagster gedagvaard voor de kantonrechter en onder meer betaling gevorderd van zijn facturen..

4.8 Bij vonnis van 14 juni 2017 heeft de kantonrechter de vordering van verweerder voor zover deze betrekking had op de factuur betreffende de echtscheiding afgewezen. Verweerder heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

5 BEOORDELING

5.1 Verweerder handhaaft in het beroepschrift zijn stelling dat hij aan klaagster daadwerkelijk de opdrachtbevestiging gedateerd 7 oktober 2013, alsmede de factuur gedateerd 4 maart 2015 heeft doen toekomen en deze laatste niet eerst bij wijze van herinnering van 2 juni 2016. De ontvangst van zowel de opdrachtbevestiging als van de factuur voorafgaande aan de herinnering is door klaagster gemotiveerd betwist. Het is gezien deze betwisting aan verweerder te bewijzen, en minst genomen voldoende aannemelijk te maken, dat hij deze aan klaagster heeft doen toekomen. Hetgeen verweerder terzake heeft aangevoerd acht het hof daartoe onvoldoende, mede ook in het licht van het gegeven dat niet is gebleken dat er voor het verbreken van de relatie van klaagster en verweerder medio 2015 en het versturen van de herinneringsbrief van 2 juni 2016 sprake is geweest van het claimen van honorarium door verweerder van klaagster in het kader van de echtscheiding. Dat afgesproken zou zijn dat hetgeen klaagster aan verweerder verschuldigd was verrekend zou worden bij de aankoop van een gezamenlijke woning is nergens uit gebleken en is evenmin door klaagster erkend.

5.2 Juist in een situatie als de onderhavige waarbij verweerder als advocaat is opgetreden voor zijn partner had van verweerder verwacht mogen worden dat hij een strikte scheiding zou aanbrengen tussen privé en zakelijk. Dat geldt niet alleen met betrekking tot de inhoudelijke behandeling van de zaak zelf, in deze de echtscheiding van klaagster, waarover zoals verweerder ook stelt geen klachten zijn, maar ook ten aanzien van de advocaat cliënt relatie. In het kader van de advocaat cliënt relatie, waarbij tevens sprake is van een partnerrelatie, kan van een advocaat worden verlangd dat hij een helder en strikt onderscheid maakt tussen zakelijk en privé en daar bijzonder duidelijk over communiceert en correspondeert, zodat er geen discussie kan ontstaan over het al dan niet verschuldigd zijn van honorarium. In deze is geenszins gebleken dat verweerder daaraan heeft voldaan. Minst genomen kan worden gezegd dat verweerder onduidelijkheid heeft laten ontstaan omtrent de financiële afwikkeling van zijn bemoeienis als advocaat met betrekking tot de echtscheiding van klaagster. Tekenend daarvoor is de eerst na het verbreken van de relatie ontstane discussie omtrent betaling. Voor zover dat gezien zou moeten worden in het kader van verweerders stelling dat verrekening zou plaatsvinden bij de aankoop van een gezamenlijke woning is zo’n afspraak juist een teken van een vermenging van privé en zakelijk. Het hof gaat ook voorbij aan de stelling van verweerder dat er wel eerder in een privé mail over betaling van zijn werkzaamheden is gesproken nu daar in deze procedure niet van is gebleken. Overigens verhoudt zich het gebruik van privé mail ook niet met een heldere en zakelijke afwikkeling van de advocaat cliënt relatie. Tekenend voor de vermenging van zakelijk en privé is verder de na de verbreking van de relatie door verweerder aan klaagster gezonden e-mails. Het hof verwijst daarbij met name naar de navolgende passages in het mailverkeer:

5.3 In een e-mail van 24 november 2015 schrijft verweerder aan klaagster “(…) Verder wil ik dat je mij betaalt voor mijn werk in het kader van jouw echtscheiding. Naar schatting heb ik daar effectief 35 uur aan besteed. Ik wil dat je minimaal een gelijk bedrag als W [hof: de ex echtgenoot van klaagster] betaalt.”.

5.4 Verweerder schrijft in een e-mail van 26 november 2015 aan klaagster: “(…) Het gesprek met S {hof: de dochter van klaagster} heeft mij erg goed gedaan en ik heb daarom besloten om verder af te zien van de rente en vergoeding voor mijn werk voor jou.”

5.5 In een e-mail van 9 maart 2016 schrijft verweerder aan klaagster: “(…) De relatie heeft mij in emotioneel opzicht erg veel gekost, maar ook financieel. Ik zou toch graag nog een beetje genoegdoening hebben van hetgeen ik voor je heb gedaan en wel in de vorm van het alsnog betalen door jou van de rente op de lening en de kosten van de echtscheidingsprocedure. Dat laatste mag op dezelfde wijze als bij W. Je mag dat wat mij betreft in een goed afgeschermde enveloppe doen en aangetekend en verzekerd verzenden. De rente kan je gewoon overmaken op mijn rekening.”

5.6 Op 20 mei 2016 schrijft verweerder in een e-mail aan klaagster: “(…) Ik heb je uit coulanceoverwegingen in de gelegenheid gesteld om een en ander in der minne te regelen. Zoals ik een van mijn mails heb aangegeven was het mijn bedoeling om de € 1.500,00 die je van W hebt gekregen en het bedrag dat ING aan jou zou betalen als vergoeding voor mijn juridische kosten op jouw naam te schenken aan het goede doel Plan Nederland, Girls First. Ik heb je in dat verband gevraagd om het totaalbedrag daarvan € 3.126,70 contant aan mij te bezorgen, zodat ik het onder vermelding van jouw naam kon storten op de rekening van Plan Nederland, maar na dat je daar eerst mee had ingestemd, heb jij daar uiteindelijk niet aan mee willen werken. (…) Nu je mijn aanbod tot minnelijke regeling niet hebt aanvaard, vervalt deze hierbij en zal ik je houden aan de oorspronkelijke declaraties die je beiden reeds lange tijd in je bezit hebt. (…) .

5.7 Zo verhouden zich onder andere woorden als “De relatie heeft mij in emotioneel opzicht erg veel gekost, maar ook financieel. Ik zou toch graag nog een beetje genoegdoening hebben van hetgeen ik voor je heb gedaan en wel in de vorm van het alsnog betalen door jou van (….)en de kosten van de echtscheidingsprocedure” niet met een zakelijke afwikkeling van een cliënt advocaat relatie evenmin als een voorstel tot voldoening van honorarium middels betaling in een enveloppe, welk honorarium vervolgens geschonken zou worden aan een goed doel op naam van klaagster. Het hof gaat voorbij aan de suggestie van verweerder dat mails door of namens klaagster zouden zijn bewerkt nu daar elke onderbouwing van ontbreekt.

5.8 Het hof concludeert in het licht van al het voorgaande dat verweerder in zijn optreden jegens klaagster in de advocaat cliënt relatie, privé en zakelijk niet heeft weten te scheiden en onvoldoende zakelijk, professioneel en los van persoonlijke belangen is opgetreden. Verweerder heeft daarmee gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt hetgeen hem tuchtrechtelijk te verwijten en maakt dat de klacht gegrond is. Het hof ziet geen aanleiding een andere maatregel op te leggen dan de door de raad opgelegde maatregel van waarschuwing en zal de beslissing van de raad dan ook bekrachtigen.

5.9 Nu de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet bepalen dat de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken door verweerder aan klaagster worden vergoed. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,- aan reiskosten.

5.10 Nu de klacht gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof tevens overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid , onder b Advocatenwet bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 28 augustus 2017, onder nummer 16-1009;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,- aan klaagster.

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170262”.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M. Pannevis, J.R. Krol en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.

griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 5 februari 2018.