ECLI:NL:TAHVD:2018:173 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180110

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:173
Datum uitspraak: 03-09-2018
Datum publicatie: 04-09-2018
Zaaknummer(s): 180110
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Beklag tegen beslissing raad van toezicht houdende verzet tegen de inschrijving
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beklag tegen weigering van het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat (artikel 5 lid 2 Aw). De door de raad van de orde aan zijn beslissing ten grondslag gelegde omstandigheden zijn niet toereikend om te kunnen concluderen dat op dit moment of voor de toekomst een gegronde vrees bestaat dat klager, die in 2011 door het gerechtshof Amsterdam uit het ambt van notaris is ontzet, zich niet zal houden aan de voor de advocaat geldende regels. De fouten hebben zich in een korte tijdspanne en al meer dan 10 jaar geleden voorgedaan, klager heeft daarvoor 18 jaar als (kandiaat-)notaris gewerkt zonder tuchtrechtelijk verleden en klager werkt zonder probleem al meer dan twee jaar als juridisch medewerker op een advocatenkantoor. Dit maakt dat het niet waarschijnlijk is dat klager opnieuw een ernstige misstap zal begaan. Bovendien zijn er voldoende overtuigende waarborgen rond klager en heeft de deken de mogelijkheid om toezicht uit te oefenen. Beklag gegrond.

Beslissing

van 3 september 2018

in de zaak 180110           

naar aanleiding van het beklag van:

klager

tegen:

de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam

de raad

1    BEKLAG

1.1    In een beklag, door de griffie van het hof op 30 april 2018 ontvangen, heeft klager zich beklaagd over de beschikking van de raad van 27 maart 2018, waarin de raad het verzoek van klager tot inschrijving als advocaat heeft geweigerd.

1.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 9 juli 2018, waar klager en zijn gemachtigde, mr. D, zijn verschenen. De raad heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Henrichs, de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken), en mevrouw mr. B, lid van de raad.

1.3    Klager en de deken hebben gepleit aan de hand van (spreek)aantekeningen die zijn overgelegd.

1.4    Het hof heeft kennis genomen van:

-    het beklagschrift met bijlagen van klager;

-    de antwoordmemorie met bijlagen van de deken, namens de raad, van 28 juni 2018.

2    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

2.1    Klager is vanaf oktober 1993 werkzaam geweest als kandidaat-notaris. In december 2000 is hij benoemd tot notaris te [plaats]. Per 1 januari 2001 is hij – via zijn praktijkvennootschap mr. [naam] B.V. – toegetreden tot de maatschap van [naam].

2.2    In 2009 zijn door collega notarissen klachten ingediend tegen – onder andere –  klager omdat bij het passeren van een transport- en hypotheekakte een cadeaubon voor een lounge-set cadeau werd gegeven. Het klachtonderdeel dat daartegen was gericht is ongegrond verklaard, maar heeft ertoe geleid dat de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie in 2009 een onderzoek is gestart naar de wijze waarop de akten op het kantoor van klager werden gepasseerd. Dat heeft geleid tot een tuchtklacht tegen – onder andere – klager.

2.3    Bij beslissing van 13 januari 2011 heeft de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te [plaats] (hierna: de Kamer van Toezicht) geoordeeld dat klager bij het passeren van akten zijn “Belehrungspflicht” in onvoldoende mate heeft nageleefd en dat klager een aantal keer een verkopende partij de akte niet in zijn bijzijn heeft laten tekenen. De Kamer van Toezicht heeft klager een schorsing opgelegd voor een periode van drie maanden.

2.4    Bij beslissing van 23 juni 2011 en uitgesproken op 20 september 2011 heeft het Gerechtshof Amsterdam klager uit het ambt van notaris ontzet. Het gerechtshof heeft daarbij in aanmerking genomen dat de notarissen, waaronder klager, met de door hun gebezigde handelwijze het wettelijk systeem bewust hebben ondermijnd en het vertrouwen in de rechtsbedeling, in het bijzonder die aan het notariaat is opgedragen in ernstige mate hebben geschaad.

2.5    Op 12 oktober 2012 is het faillissement van de maatschap en daaraan verbonden praktijkvennootschappen, waaronder die van klager, uitgesproken, nadat een overname van de notarispraktijk was mislukt.

2.6    Vanaf 2016 is klager werkzaam als juridisch medewerker bij het advocatenkantoor [naam] te [plaats]. Hij heeft in 2015 en 2016 aanvullende vakken gevolgd waardoor voldaan is aan de opleidingseisen om toegelaten te worden tot de advocatuur.

2.7    Op 16 juni 2017 is het faillissement van de praktijkvennootschap van klager beëindigd.

3    WEIGERING

3.1    Op 31 mei 2016 heeft klager een eerste verzoek gedaan tot beëdiging als advocaat. Na een gesprek met de raad is dat verzoek ingetrokken omdat het faillissement van zijn praktijkvennootschap nog niet was beëindigd.

3.2    Op 6 april 2017 heeft klager een tweede verzoek gedaan tot beëdiging als advocaat omdat de afwikkeling van het faillissement van zijn praktijkvennootschap aanstaande was. Op 1 februari 2017 was de slotuitdelingslijst neergelegd.

3.3    Na een gesprek met de raad op 18 april 2017 heeft klager het verzoek wederom ingetrokken omdat het faillissement nog niet was afgewikkeld.

3.4    Bij brief van 21 juli 2017 aan de toenmalige deken heeft mr. H om een bespreking gevraagd voor een nadere toelichting vooruitlopend op een nieuw formeel beëdigingsverzoek.

3.5    Op 23 oktober 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren  klager, mr. H, de deken, en mevrouw. B, lid van de raad. Aanleiding was de beëindiging van het faillissement en doel was het innemen van een informeel standpunt van de raad op het voornemen tot een verzoek tot beëdiging als advocaat.

3.6    Bij brief van 1 december 2017 aan klager heeft de raad het voornemen meegedeeld een verzoek tot beëdiging als advocaat niet in behandeling te zullen nemen.

3.7    Op 6 februari 2018 heeft klager een verzoekschrift tot beëdiging als advocaat ingediend bij de raad.

3.8    Bij beslissing van 27 maart 2018 heeft de raad overwogen dat gegronde vrees bestaat dat klager inbreuk zal maken op de voor advocaten geldende wetten, verordeningen en besluiten of dat klager zich anderszins schuldig zal maken aan enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. De raad heeft daarom besloten het verzoek niet in behandeling te nemen. Volgens de raad liggen de integriteit van klager en zijn gebrek aan transparantie gedurende zijn verzoeken tot beëdiging aan de weigering ten grondslag. De raad rekent het klager ernstig aan dat hij niet uit eigen beweging bij zijn eerste verzoek melding heeft gemaakt van zijn ontzetting uit het ambt van notaris, van het faillissement van zijn praktijkvennootschap alsmede van onregelmatigheden waarop de curator bij de behandeling van het faillissement is gestuit en waarover een schikking is getroffen. Verder speelt bij de raad mee dat klager tegenover hem onvoldoende blijk heeft gegeven van de onjuistheid van zijn handelen als notaris destijds. Klager legt teveel de verantwoordelijkheid buiten zichzelf. Aldus is de raad niet overtuigd van de integriteit van klager.

4    BEOORDELING

4.1    Klager heeft aangevoerd dat hij de raad geen informatie heeft willen onthouden. Hij heeft bij zijn verzoek het voorgeschreven modelformulier gebruikt en ging ervan uit dat zijn achtergrond in het vervolgtraject (bij het mentorgesprek) aan de orde zou komen. Echter reeds daarvoor meldde de deken dat het faillissement van zijn praktijkvennootschap aan toewijzing van het (eerste) verzoek in de weg stond. Klager stelt verder steeds transparant te zijn geweest, alle vragen te hebben beantwoord en waar nodig stukken te hebben verstrekt. Klager heeft lering getrokken uit zijn fouten van meer dan 10 jaar geleden. Zijn ontwikkeling heeft niet stilgestaan; hij heeft voldoende gereflecteerd en ambieert niet meer het ondernemerschap. Zijn fouten uit de notariële praktijk mogen niet zonder meer geëxtrapoleerd worden naar de advocatuur; er zijn grote verschillen tussen het notarieel en advocatuurlijk handelen. Volgens klager was geen sprake van paulianeus handelen in het faillissement van zijn praktijkvennootschap. Op advies van zijn accountant heeft hij een holdingvennootschap opgericht om zijn pensioenaanspraken erin onder te brengen. Er is geen actief aan de boedel van zijn praktijkvennootschap onttrokken. Aangezien de discussie daarover met de curator lastig zou worden en klager op dat moment een burn-out had, heeft hij een schikking getroffen met de curator. Al met al is klager van mening dat hij meer dan 10 jaar geleden fouten heeft gemaakt waaruit hij lering heeft getrokken. Als (kandidaat )notaris heeft hij verder geen tuchtrechtelijk verleden. Voor gegronde vrees voor nieuwe misstappen is geen grond meer, aldus klager.

4.2    Het hof overweegt als volgt. Klager is bij beslissing van het gerechtshof Amsterdam ontzet uit het ambt van notaris. Deze maatregel is op een lijn te stellen met die van schrapping van het tableau zoals voorzien in artikel 48 lid 2, onder e, Advocatenwet. In het stelsel van de Advocatenwet staat schrapping van het tableau niet in de weg aan een nieuw verzoek tot inschrijving als advocaat. De Advocatenwet kent ook niet de eis dat een bepaalde termijn verstreken is voordat na schrapping van het tableau een verzoek tot inschrijving kan worden gedaan. Dat klager eerder ontzet is uit zijn ambt van notaris is naar het oordeel van het hof op zichzelf dan ook geen beletsel om een verzoek tot beëdiging als advocaat te doen. De raad onderkent dit ook.

4.3    Ontzetting uit het ambt van notaris is net als schrapping van het tableau de meest verstrekkende tuchtrechtelijke maatregel. Aard en ernst van deze maatregel en de daarmee te dienen maatschappelijke belangen brengen mee dat wanneer de ontzetting wordt gevolgd door een verzoek tot beëdiging als advocaat, weigering in beginsel voor de hand ligt, behalve wanneer bijzondere omstandigheden inschrijving van de verzoeker rechtvaardigen. Van zodanige omstandigheden kan sprake zijn als de verzoeker inmiddels op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen in hoge mate onwaarschijnlijk maakt, of als daarvoor anderszins overtuigende waarborgen zijn geboden.

4.4    Het hof stelt voorop dat de ernstige fouten die klager in zijn ambt van notaris heeft gemaakt dateren van meer dan 10 jaar geleden. Daar waar de Kamer van Toezicht nog rekening hield met het ontbreken van enig tuchtrechtelijk verleden en volstond met een schorsing, heeft het Gerechtshof de zwaarste maatregel opgelegd, mede, zo begrijpt het hof, omdat de notarissen tijdens de behandeling ter terechtzitting kennelijk weinig blijk ervan hebben gegeven de onjuistheid van hun handelen ter zake van hun informatieplicht in te zien. Het hof is van oordeel dat die houding klager op dit moment niet meer kan worden nagedragen. Klager heeft herhaaldelijk, onder andere ten overstaan van dit hof, aangegeven dat hij heeft ingezien dat wat gebeurd is fout was. Meer dan dat kan van klager redelijkerwijs niet worden verlangd. Dat hij de opgelegde straf nog steeds te zwaar vindt, is onvoldoende om daaruit de conclusie te trekken dat hij de ernst van zijn fouten nog steeds niet inziet.

4.5    Klager heeft naar het oordeel van het hof toereikend toegelicht hoe de indiening van zijn eerste verzoek is verlopen en op welk moment hij zijn bijzondere verleden wilde toelichten. Onweersproken heeft hij aangevoerd dat de antecedenten pas aan de orde zouden zijn gekomen in het mentorgesprek. Zover is het niet gekomen doordat de toenmalige deken daarvoor al met klager contact had opgenomen om aan te geven dat het faillissement van zijn praktijkvennootschap aan inschrijving op het tableau in de weg stond. Het niet spontaan melden van zijn bijzondere achtergrond wordt klager ernstig aangerekend en lijkt hem te blijven achtervolgen. De deken twijfelt daardoor aan zijn integriteit. Het hof is van oordeel dat het, gelet op zijn verleden, voor klager de meest aangewezen weg was geweest om voor zijn eerste beëdigingsverzoek een informeel gesprek met de deken aan te vragen om zijn voornemen te bespreken en aldus de mogelijkheden van toetreding tot de advocatuur te sonderen. Dat klager dat niet heeft gedaan en van plan was zijn antecenten pas te melden bij de mentor is een onjuiste inschatting geweest, maar onvoldoende om aan zijn integriteit te twijfelen.

4.6    Het hof kan de deken niet volgen in zijn standpunt dat klager gedurende het verdere verloop van zijn verzoeken en dan met name tijdens de behandeling van het laatste verzoek niet (voldoende) transparant is geweest. De deken baseert zich voor die stelling voornamelijk op de omstandigheid dat klager tijdens het gesprek van 23 oktober 2017 nagelaten heeft spontaan melding te maken van de schikking die hij heeft getroffen met de curator in verband met transacties in zijn praktijkvennootschap voor het faillissement, die door de curator als paulianeus zijn aangemerkt. Daar waar de raad lijkt uit te gaan van paulianeus handelen door klager wijst het hof erop dat niet vast is komen te staan dat paulianeus is gehandeld door klager. Er is immers een schikking getroffen. Klager heeft daarvoor een niet onaannemelijke verklaring gegeven. De vraag is bovendien of klager moet hebben begrepen, gelet op zijn contacten met de deken, dat een getroffen schikking met de curator een zodanige bijzonderheid was, dat die spontaan moest worden gemeld. Het hof heeft daarvoor geen aanwijzingen kunnen vinden in het dossier. De deken heeft in dit verband enkel aangevoerd dat hij vindt dat klager dat spontaan had moeten melden. Het hof is dan ook van oordeel dat klager hier geen verwijt valt te maken.

4.7    Los van het vorenoverwogene is verder niet gebleken dat klager geen of onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven. Vast staat dat klager desgevraagd alle relevante stukken die betrekking hebben op de uitgevoerde transacties beschikbaar heeft gesteld. Klager heeft in dit verband ook onvoldoende weersproken de setting van de bespreking van 23 oktober 2017 geschetst, waarin de deken de vragende partij was en klager degene was die steeds antwoordde. Het lijkt erop dat klager in die setting onvoldoende ruimte is geboden om zelf als eerste informatie te verschaffen.

4.8    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat de door de raad aan zijn beslissing ten grondslag gelegde omstandigheden niet toereikend zijn om te kunnen concluderen dat op dit moment of voor de toekomst een gegronde vrees bestaat dat klager zich niet zal houden aan de voor de advocaat geldende regels. Bij dat oordeel betrekt het hof dat de fouten zich in een korte tijdspanne en al meer dan 10 jaar geleden hebben voorgedaan, dat klager daarvóór 18 jaar als (kandidaat )notaris heeft gewerkt zonder tuchtrechtelijk verleden en dat klager zonder probleem al meer dan twee jaar werkt als juridisch medewerker op een advocatenkantoor. Dat maakt dat het niet waarschijnlijk is dat klager opnieuw een ernstige misstap zal begaan. Van belang is verder dat er voldoende overtuigende waarborgen rond klager zijn. Hij is in loondienst bij het advocatenkantoor waar hij nu werkzaam is en ambieert geen zelfstandig ondernemerschap meer. Klager zal verder de beroepsopleiding dienen te volgen en de eerste jaren werkzaam zijn als advocaat stagiaire en aldus onder de hoede van een patroon werken. Verder heeft de deken de mogelijkheid om toezicht uit te oefenen.

4.9    De slotsom is dat het hof het beklag gegrond zal verklaren.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het beklag tegen de beslissing van de Raad van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam van 27 maart 2018 gegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. A.R. Sturhoofd, H. van Loo, I.P.A. van Heijst en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2018.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 3 september 2018.