ECLI:NL:TAHVD:2013:260 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6747

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:260
Datum uitspraak: 20-09-2013
Datum publicatie: 18-12-2013
Zaaknummer(s): 6747
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Voorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Werkt dient te voldoen aan de professionele standaard. Dat veronderstelt handelen met zorgvuldigheid van redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat. Klacht gegrond nu verweerder niets heeft gedaan. Wegens ernstige tuchtrechtelijke verwijtbaarheid wordt maatregel verhoogd tot een maand onvoorwaardelijke schorsing.

Beslissing van  20 september 2013

in de zaak 6747

naar aanleiding van het hoger beroep van:

advocaat te Maastricht

verweerder

tegen:

wonende te Maastricht

klaagster

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 4 maart 2013, onder nummer M189-2012, aan partijen toegezonden op 5 maart 2013, waarbij een klacht van klaagster tegen verweerder gegrond is verklaard en de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van twee weken is opgelegd.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 4 april 2013 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van klaagster.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 22 juli 2013, waar klaagster en namens verweerder mr H., advocaat te Roermond, en mevrouw K. zijn verschenen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij in de zaak waarvoor klaagster hem had benaderd – een minnelijk traject schuldhulpverlening – niets heeft gedaan, nauwelijks bereikbaar was en de stukken retour zond met een behoorlijke rekening, met als gevolg dat klaagster verder in de financiële problemen is geraakt.

4 FEITEN

         Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Op 24 mei 2011 heeft verweerder een zaak van klaagster in behandeling genomen. De zaak betrof het starten van een minnelijk traject schuldhulpverlening. Ter zake deze opdracht heeft verweerder een opdrachtbevestiging opgesteld, gedateerd 6 juni 2011, waarin de afspraak is vastgelegd dat verweerder in deze zaak aan klaagster € X. inclusief BTW in rekening zou brengen. Klaagster heeft dit bedrag aan verweerder voldaan.

4.2 Op 26 maart 2012 is verweerder met de behandeling van de zaak gestopt en heeft hij een stuk aan klaagster gestuurd, waarop een urenspecificatie voorkomt. Deze specificatie vermeldt twee huisbezoeken, op 24 maart 2011 en 25 januari 2012, het bestuderen van ingekomen stukken en het voeren van telefoongesprekken. Verweerder heeft geen crediteuren aangeschreven. Onderaan de urenspecificatie is vermeld: “Resteert te voldoen € X.”. Klaagster heeft dit bedrag niet voldaan. In de begeleidende  brief van 26 maart 2012 is onder meer geschreven: “Bijgaand de eindafrekening ter zake de tijdsinvestering in uw dossier “.

5 BEOORDELING

5.1 In zijn appelschrift heeft verweerder aangevoerd dat de raad hem ten onrechte heeft verweten dat hij voor het in gang zetten van de schuldhulpverlening niet de benodigde werkzaamheden heeft verricht. Volgens hem is het juist klaagster geweest die “opzettelijk en met voorbedachten  rade een onjuiste weergave van de feiten (heeft) gegeven”. Voorts heeft verweerder aangevoerd dat de raad ten onrechte zijn brief van 26 maart 2012 met bijlage als declaratie heeft beschouwd en  dat hij dat bedrag als vordering in de inmiddels gestarte schuldsanering had ingediend.

5.2 Geen grief is aangevoerd tegen het door de raad geformuleerde uitgangspunt. Met de raad is het hof van oordeel dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.3 Het handelen van verweerder heeft niet voldaan aan deze kwaliteitseisen. Immers, in de opdracht tot het starten van een minnelijk traject schuldhulpverlening vermeldt verweerder onder meer: “De schuldeisers worden op de hoogte gesteld van uw verzoek en worden verzocht om hun vordering kenbaar te maken. U ontvangt een overzicht van de geïnventariseerde schulden “ en “Uw vrij te laten bedrag wordt berekend en aan de hand daarvan zal aan de schuldeiser(s) een betalingsvoorstel worden gedaan”. Vaststaat dat verweerder beide taken niet heeft verricht. Er is geen actie ondernomen  terwijl in een zaak als deze juist van belang is en van verweerder mocht worden verwacht, dat hij met voortvarendheid de nodige initiatieven zou nemen om de schuldeisers te benaderen, de schulden in kaart te brengen en de mogelijkheden tot het treffen van (aflossings)regelingen te onderzoeken. Dat klaagster hem “opzettelijk en met voorbedachten rade” een onjuiste weergave van de feiten heeft gegeven is in het geheel niet komen vast te staan.

5.4 Ook zijn tweede grief leidt niet tot vernietiging van het oordeel van de raad. Weliswaar is niet komen vast te staan  dat verweerder zijn “vordering” zoals vermeld in de brief van 26 maart 2012 in het kader van de gestarte sanering heeft ingediend, maar dat klaagster en nadien ook de kredietbank uit de brief van verweerder aan klaagster van 26 maart 2012 en de daarbij gevoegde specificatie concludeerden dat er sprake was van een vordering van verweerder op klaagster is alleszins begrijpelijk en daarvoor is verweerder verantwoordelijk.

5.5 Het hof is dan ook met de raad van oordeel dat verweerder in de uitvoering van zijn  opdracht tekortgeschoten is en acht dit tuchtrechtelijk ernstig verwijtbaar. Het hof  rekent deze tekortkoming verweerder zwaarder  aan dan de raad, nu uit niets gebleken is dat verweerder enig inzicht heeft in zijn tekortschieten. Mede gezien het oordeel van het hof in de zaak 6793 waarin heden ook uitspraak wordt gedaan en de reeds eerder aan verweerder opgelegde maatregelen acht het hof met eenparigheid van stemmen een schorsing voor de duur van een maand passend en geboden.

 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline te ’s-Hertogenbosch van 4 maart 2013 met nummer M189-2012 voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van twee weken is opgelegd;

en, opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder de maatregel op van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een maand;

- bekrachtigt de beslissing voor het overige.

De beslissing is verzonden op 20 september 2013.