ECLI:NL:TAHVD:2013:159 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 6556

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2013:159
Datum uitspraak: 26-04-2013
Datum publicatie: 08-01-2014
Zaaknummer(s): 6556
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Overname van zaken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Nakoming van financiële verplichtingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Afwikkeling na overname van de zaak. Klager is zelf onvoldoende duidelijk geweest over financiële afspraken met die cliënte. Verweerder kan niet worden verplicht tot inspanning, strijdig met belang cliënte afgerond.

beslissing van 26 juni 2013

in de zaak 6556

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 augustus 2012, onder nummer 12-025A, aan partijen toegezonden op 20 augustus 2012, waarbij een klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

2 HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 16 september 2012 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

- de antwoordmemorie van verweerder.

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 1 maart 2013, waar klager en verweerder zijn verschenen. Klager heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3 KLACHT

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) Verweerder mevrouw R. als cliënte van klager heeft afgetroggeld;

b) Klager en verweerder, na de overstap van mevrouw R. als cliënte naar verweerder, zijn overeengekomen dat verweerder ervoor zou zorgdragen dat klager uit de schadeuitkering, indien en voorzover die aan mevrouw R. zou worden toegewezen, betaald zou worden voor zijn werkzaamheden ten behoeve van mevrouw R, maar verweerder de uit deze afspraak voortvloeiende verplichtingen niet nakomt;

c) Verweerder klager, na de overstap van mevrouw R. naar verweerder, ondanks de onder b) genoemde afspraak, niet op de hoogte heeft gesteld van de afloop van de schadestaatprocedure en daarmee in strijd heeft gehandeld met regel 17 van de Gedragsregels 1992.

4 FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1 Klager heeft in de periode 2004-2008 aan mevrouw R. rechtsbijstand verleend en voor haar een procedure gevoerd tegen L. BV  met als doel het verkrijgen van vergoeding van de schade die  mevrouw R. stelde te hebben geleden als gevolg van het handelen van L. BV.

4.2. In de bedoelde procedure is L. BV veroordeeld tot vergoeding aan mevrouw R. van schade, nader op te maken bij staat. Klager heeft vervolgens namens zijn cliënte L. BV gedagvaard in een schadestaatprocedure. Nadat L. BV in die procedure had geantwoord, heeft mevrouw  R. besloten haar belangen verder door verweerder te laten behartigen.

4.3 Bij brief hierover aan klager van 27 mei 2008 schrijft verweerder onder meer:

"Van mevrouw R. begreep ik, dat u haar bijstaat op grond van een toevoeging. Ik zelf verleen geen rechtsbijstand op basis van een toevoeging. Voor het geval de schadestaatprocedure in het voordeel van mevrouw R. wordt beslecht zodanig dat zij door het bedrag van de schadevergoeding niet meer in aanmerking komt voor toevoeging, heeft u, naar ik heb begrepen, recht op vergoeding van de door u aan de onderhavige kwestie bestede tijd. Zonder uw tegenbericht terzake ga ik er van uit, dat u in deze alleen nog de (buitengerechtelijke) tijd besteed aan de schadestaatprocedure in rekening kunt brengen.

Ik verzoek u vriendelijk om mij een specificatie te doen toekomen van de (buitengerechtelijke) tijd die u tot heden aan de schadestaatprocedure heeft besteed, aan de hand van welke specificatie ik te zijner tijd en uiteraard in het geval de schadestaatprocedure in het voordeel van mevrouw R. wordt beslecht, u de door u bestede tijd vergoed zult krijgen. In dit verband verneem ik tevens gaarne het uurtarief dat u in rekening zou hebben gebracht indien met betrekking tot de schadestaatprocedure sprake zou zijn geweest van een 'betalende zaak'."

4.4 Naar aanleiding van deze brief schrijft klager bij brief van 3 juni 2008 aan verweerder, voor zover hier van belang:

"Allereerst is het niet zo dat ik op basis van een toevoeging voor cliënte de zaak heb behandeld; mevrouw R. weet dit. Net als u verleen ik geen rechtsbijstand op toevoeging. Ik heb vanzelfsprekend deze zaak ook niet op basis van "no cure no pay" gedaan. Ik heb slechts gezien de huidige financiële situatie van cliënte het verzenden van declaraties achterwege gelaten.

Op zich heb ik geen problemen met betaling van mijn nota wanneer de rechter de wederpartij heeft veroordeeld tot betaling van de schade. Maar ik wil wel geregeld zien dat mijn nota ook wordt voldaan wanneer onverhoopt een andere regeling wordt getroffen of de procedure een andere afloop krijgt dan betaling van een geldsom. Ik denk daarbij aan het aanbieden door L. BV van een andere woning tegen gunstige voorwaarden.

Vervolgens wil ik betaald krijgen op het moment dat L. BV naar aanleiding van een vonnis tot betaling aan u is overgegaan, ook al mocht de wederpartij in hoger beroep of in cassatie gaan.

Tenslotte wil ik thans wel alle verschotten betaald krijgen. Dit betreft een bedrag ad € 1.160.00 aan griffierecht, € 28,77 aan onbelaste ver verschotten en vervolgens € 2.212,20 (exclusief BTW) aan diverse belaste verschotten.

 Een afschrift van deze brief stuur ik naar mevrouw R. Ik zal een overeenkomst opstellen, die zij dient te ondertekenen."

4.5 Mevrouw R. schrijft naar aanleiding van haar overstap naar verweerder in een e mailbericht aan klager van 30 mei 2008 onder meer het volgende:

"Afgesproken is met de heer [verweerder] dat u de specificatie van uw uren opstuurt naar hem. Zo gauw de zaak rond is zal u dan uiteraard betaling tegemoet kunnen zien."

Vervolgens schrijft Mevrouw R., in reactie op klagers onder 4.4 geciteerde en in afschrift aan haar verzonden brief, aan klager bij brief van 20 augustus 2008 onder meer het volgende:

"..In uw brieven ontkent u dat u mij op grond van een toevoeging heeft bijgestaan. Toen ik mijn huis uitgemanipuleerd was door L. BV heb ik (....) besloten om mij juridisch te blijven verzetten hoewel ik daartoe absoluut niet de financiële middelen had. U en ik zijn toen (....) overeengekomen dat u pro deo of met een toevoeging (als dat hetzelfde is) voor mij zou procederen. (...) Zou dat niet mogelijk zijn geweest dan zou ik absoluut nooit met u in zee zijn gegaan. (...) We hebben toen samen een formulier ingevuld voor het aanvragen van een toevoeging. U zond mij daarvan een copie toe (zie bijlage) (....) Nadat wij de zaak gewonnen hadden, zei u dat u de toevoeging nooit had aangevraagd. (....) Rest mij nog u te zeggen, dat ik er absoluut niet op uit ben u te benadelen. In geval de rechter wel een vergoeding toezegt zal ik uiteraard uw vordering voldoen."

De desbetreffende kopie van de aanvraag toevoeging is gedateerd  29 maart 2006.

4.6  Klager heeft de onder 4.5 bedoelde, door mevrouw R. ingevulde aanvraag niet doorgestuurd aan de Raad voor Rechtsbijstand.

4.7 Na de overstap van mevrouw R. heeft verweerder klager op diens verzoek enkele malen  geïnformeerd over de stand van zaken in de schadestaatprocedure.

Op 27 juli 2010 deelt verweerder in dit verband in een e-mailbericht aan klager onder meer het volgende mee:

"(....) Allereerst deel ik u mede, dat de procedure werd aangehouden tot 03 september 2010 voor vonnis (zijnde hopelijk een voor cliënte voordelig eindvonnis)" en: "(....) U bent op mijn kantoor van harte welkom, alleen weet ik niet welke rol ik kan spelen en ik vrees dat ik - zonder toestemming van cliënte - geen rol màg spelen."

4.8 Een nader overleg tussen klager en verweerder heeft geen plaats gevonden. Na 27 juli 2010 heeft verweerder geen mededelingen meer aan klager gedaan over de afwikkeling van de lopende schadestaatprocedure.

4.9 Op een later tijdstip, dat voor klager en in deze procedure onbekend is gebleven, is in de schadestaatprocedure een eindvonnis gewezen waarna L. BV aan mevrouw R. via verweerder het bedrag betaalt tot betaling waarvan zij veroordeeld was.

4.10 Klager stuurt op 14 oktober 2011 aan mevrouw R. een declaratie voor zijn werkzaamheden over de periode 2004-2008 ten bedrage van € 21.695,39. Mevrouw R. heeft deze declaratie niet voldaan.

5 BEOORDELING

5.1 Klachtonderdeel a)

De Raad heeft dit klachtonderdeel ongegrond geacht omdat het onvoldoende was  onderbouwd en ook verder gedurende de procedure niets is gebleken dat op het aftroggelen door verweerder van de cliënte wees. Klager heeft tegen dit oordeel geen grief ingediend en ter zitting van het hof op 1 maart bevestigd dat hij zich bij dit oordeel van de raad van discipline neerlegt. Dit onderdeel is in hoger beroep daarom niet aan de orde.

5.2  Klachtonderdeel b) en c)

5.2.1 De raad van discipline heeft geoordeeld dat beide klachtonderdelen ongegrond zijn. Klager heeft tegen dit oordeel één grief ingediend, zakelijk weergegeven inhoudend dat de raad een onjuiste interpretatie heeft gegeven aan de tussen verweerder en klager gewisselde, hierboven onder 4.3 en 4.4 vermelde, brieven en de rechten en verplichtingen die uit bedoelde briefwisseling voor klager en verweerder zijn voortgevloeid en voorts dat de raad ten onrechte verweerders handelingen niet strijdig met gedragsregel 17 van de Gedragsregels 1992 heeft geacht. Het hof beoordeelt deze grief en de onderliggende  klachtonderdelen gezamenlijk.

5.2.2 Het hof stelt voorop dat het, gelet op gedragsregel 26, van groot belang is - van zowel de cliënt als de advocaat zelf - dat de advocaat tegenover zijn cliënt geen enkele onduidelijkheid laat bestaan over de financiële consequenties die aan de verlening van zijn diensten voor de cliënt zijn verbonden. Indien daarover op enig moment een geschil met de cliënt mocht ontstaan mag dat niet het gevolg zijn van de omstandigheid dat de advocaat die financiële consequenties onvoldoende met zijn cliënt heeft besproken en/of gedocumenteerd.

Indien een zaak door een advocaat - om welke reden dan ook - wordt overgedragen naar een andere advocaat acht het hof het van belang dat de overdragende advocaat duidelijkheid verschaft over de financiële condities waarmee de zaak overkomt. Van de ontvangende advocaat mag worden verwacht dat hij zich in het belang van zijn cliënt op de hoogte stelt van die condities, om te voorkomen dat deze bij de voortzetting van de zaak met onvoorziene financiële gevolgen wordt geconfronteerd.

5.2.3 Gelet op de onder 5.2.2 weergegeven uitgangspunten is het hof van oordeel dat klager bij de overdracht van de onderhavige zaak naar verweerder (en naar zijn cliënte) zelf onvoldoende duidelijk is geweest over hetgeen in de loop van de door hem geleverde rechtsbijstand aan mevrouw R. in de jaren 2004-2008 aan financiële condities met haar is afgesproken en al of niet is uitgevoerd. Klager heeft geen stukken overgelegd waaruit kan worden opgemaakt hoe hij de financiële condities die in zijn visie aan zijn rechtsbijstand waren verbonden, aan mevrouw R. heeft bevestigd.

5.2.4 Blijkens zijn brief aan verweerder van 3 juni 2008 gaat klager ervan uit dat hij mevrouw R. - kennelijk al vanaf 2004 - bijstaat op declaratiebasis en dat hij "slechts gezien de huidige financiële situatie van cliënte het verzenden van declaraties achterwege [heeft] gelaten". Gezien dat uitgangspunt is verwarrend dat klager in 2006 samen met zijn cliënte een aanvraagformulier voor een toevoeging heeft ingevuld, dat hij vervolgens niet opstuurt naar de raad voor rechtsbijstand. Zijn cliënte stelt dit pas te hebben vernomen nadat de (eerste) veroordeling van L. BV een feit was. (zie haar brief van 20 augustus 2011). Klager heeft bij de deken en de raad van discipline toegelicht dat hij besloten had de aanvraag toevoeging niet op te sturen omdat de mogelijkheid bestond dat mevrouw R. uiteindelijk aanspraak zou krijgen op een zodanige schadevergoeding dat haar vermogenspositie te hoog werd voor een toevoeging. Als dat zou gebeuren zou cliënte de uitgekeerde vergoeding moeten terugbetalen aan de raad voor de rechtsbijstand. Hoewel uit bovengenoemde brief van 20 augustus 2008 zou kunnen worden afgeleid dat mevrouw R. dit argument later wel heeft begrepen, is het hof van oordeel dat het op de weg van klager had gelegen om zijn besluit de aanvraag niet in te sturen terstond schriftelijk aan zijn cliënte te bevestigen.

5.2.5 De mededeling in klagers brief van 3 juni 2008 aan verweerder dat hij een overeenkomst zal opstellen - het hof neemt aan: waarin die condities alsnog worden vastgelegd - die aan zijn ex-cliënte ter ondertekening zal worden aangeboden (brief van 3 juni 2008), heeft hij vervolgens niet uitgevoerd. Bij de raad van discipline en ter zitting van het hof op 1 maart 2013 heeft klager toegelicht dat hij besloten heeft af te zien van het voorleggen van zo'n overeenkomst aan mevrouw R. omdat hem inmiddels uit gesprekken met een wederzijdse kennis was gebleken dat met haar over ondertekening van een overeenkomst absoluut niet niet meer viel te praten. Aan verweerder heeft klager deze wijziging van zijn voornemen niet gemeld.  

5.2.6. Het hof moet op grond van het bovenstaande vaststellen dat klager, door zijn besluiten op bovengenoemde punten niet schriftelijk aan zijn cliënte respectievelijk verweerder te melden, eraan heeft bijgedragen dat, zowel voor de overstap van mevrouw R. naar verweerder als daarna, bij haar en verweerder een beeld van de geldende financiële condities kon ontstaan dat substantieel afweek van klagers eigen visie daarop. Aldus heeft klager zijn eigen belangen onvoldoende behartigd. De vraag waar het hof nu voor staat, is daarnaast of ook het handelen van verweerder een bijdrage heeft geleverd aan de voor klager ongunstige afloop van deze zaak, en wel in die mate dat verweerder daarbij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.2.7 Verweerder heeft, nadat mevrouw R. hem had verzocht haar belangen te behartigen, in zijn brief van 27 mei 2008 terstond al een voorstel aan klager voorgelegd inzake de verrekening van door klager verrichte handelingen en betaalde verschotten. In deze brief is de kern van het voorstel verwoord in een zinsdeel dat grammaticale gebreken vertoont: "aan de hand waarvan ik te zijner tijd en uiteraard in geval de schadestaatprocedure in het voordeel van mevrouw R. wordt beslecht, u de door u bestede tijd vergoed zult krijgen". Deze formulering laat verschillende lezingen toe. Klager leest deze zin alsof voor de laatste drie woorden moet worden gelezen: "zal vergoeden", verweerder alsof het woord "ik" uit de zin weg dient te vallen. Het hof is van oordeel dat van beide advocaten had mogen worden verwacht dat hem de onvolkomenheid in de formulering was opgevallen en dat hij deze aan zijn confrère had gesignaleerd. Elk van hen had er - ook in het belang van mevrouw R. - oog voor moeten hebben dat de passage een andere lezing toeliet dan die welke hemzelf het beste uitkwam. Klager had belang bij verheldering van de passage omdat de interpretatie van de zin cruciaal kon zijn voor de betaling van zijn nota en verweerder alleen al omdat hij de auteur van de verwarrende passage was. Nu geen van beiden het initiatief tot verduidelijking heeft gezocht maar beiden zich zijn blijven koesteren in hun eigen "evident juiste" interpretatie is het hof is van oordeel dat beiden op dit belangrijke punt weinig professioneel hebben gehandeld. In de gegeven omstandigheden en in aanmerking nemende het hierboven onder 5.2.6 overwogene is het hof van oordeel dat er geen reden is om verweerder van zijn aandeel in dit weinig professioneel handelen een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.2.8 Verweerders voorstel van 27 mei 2008 is door klager in zijn brief van 3 juni 2008 op hoofdlijnen impliciet aanvaard. In de procedure bij de raad van discipline hebben klager en verweerder hun verschillende visie op de betekenis ervan geëxpliciteerd. Daarbij hebben klager en verweerder ermee ingestemd dat, hoe de tekst van de bedoelde zin ook heeft te luiden, de strekking ervan is dat verweerder daarmee de verplichting op zich heeft genomen om zich in te spannen dat bij uitkering van een schadevergoeding aan zijn cliënte klager daaruit zou worden betaald. Ter zitting van het hof op 1 maart 2013 hebben klager en verweerder dit bevestigd. Partijen waren het er daarbij ook over eens dat het niet gaat om een persoonlijke verplichting van verweerder maar om een verplichting van verweerder in zijn kwaliteit van advocaat van mevrouw R.

5.2.9 Het hof stelt vast dat het voorgaande meebrengt dat verweerder niet kon en kan worden gehouden tot inspanningen die strijdig zijn met het belang van zijn cliënte, hetgeen de ruimte voor verweerders inspanningen niet onaanzienlijk inperkt. Aanvankelijk leek verweerders cliënte niet afwijzend te staan tegenover contacten tussen klager en verweerder over klagers nota en eventuele betaling daarvan uit het

 te verwachten resultaat van de schadestaatprocedure (zie e-mailbericht van 30 mei 2008, geciteerd onder 4.5). Inmiddels heeft zij zich op het standpunt gesteld dat overleg tussen verweerder en klager over dit onderwerp onvermijdelijk aan haar belang raakt (e-mailbericht van verweerder aan klager van 27 juli 2010, geciteerd onder 4.7) en geeft zij verweerder niet langer toestemming voor dit overleg. Dat verweerder over dit onderwerp niet langer contact wenst is bij deze stand van zaken naar het oordeel van het hof niet verwijtbaar te achten.

5.2.10 Klager heeft in dit verband nog gesuggereerd dat, nu de ruimte die zijn cliënte hem laat zo beperkt is, verweerder zich tot de deken had moeten wenden om bemiddeling en/of om te laten onderzoeken of de op zijn derdengeldrekening binnenkomende schadeloosstellingsuitkering (voor een deel) onder de deken kon worden gestort als een reservering voor een (geheel of gedeeltelijke) betaling van klagers nota. Het hof ziet echter niet in hoe van verweerder een dergelijke stap zou kunnen worden verlangd, nu deze ter uitvoering zou strekken van een buiten die cliënte om tussen klager en verweerder tot stand gekomen inspanningsverplichting. Het zou hier immers gaan om een stap die evident in strijd lijkt te zijn met het belang van die cliënte.

5.2.11 Klager heeft verweerder bovendien verweten dat deze hem na juli 2010 niet meer op de hoogte heeft gehouden van de vorderingen in de schadestaatprocedure en hem zelfs niet bericht heeft dat daarin een eindvonnis was gewezen. Het hof is van oordeel dat dit verwijt geen doel treft. Ook hier valt niet in te zien hoe verweerder deze informatie aan klager had kunnen doen toekomen zonder te handelen in strijd met de strikte opdracht van mevrouw R. om hierover geen contact met klager op te nemen. Verweerder heeft de gevraagde informatie verschaft zolang hem dat niet door zijn cliënte was verboden. Daarna niet meer. Gelet op de eisen die de bijzondere relatie tussen de advocaat en zijn cliënt meebrengt is het hof van oordeel dat hier noch sprake is van een onvoldoende nakoming van de door verweerder aangegane inspanningsverplichting, noch van strijd met gedragsregel 17 van de Gedragsregels 1992.

5.3 Het hof is van oordeel dat de grief geen doel treft. Het hoger beroep is derhalve ongegrond.

 BESLISSING

 Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 augustus 2012, gewezen onder nummer 12-025A

Aldus gewezen door mr. C.J.J. van Maanen, voorzitter, mrs. G. Creutzberg, P.T. Gründemann, P.H. Holthuis en. W.F. van Zant, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.