ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4456 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 5769

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2012:YA4456
Datum uitspraak: 20-02-2012
Datum publicatie: 16-06-2013
Zaaknummer(s): 5769
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Onvoorwaardelijke schorsing
Inhoudsindicatie: Verweerster volhardde in haar onnodig grievende uitlatingen jegens mr. K., ondanks diverse tuchtrevhtelijke veroordelingen. Bezwaar gegrond, schorsing van één jaar.

Beslissing

van 20 april 2012

in de zaak 5769

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerster

tegen:

De Deken van de Orde van Advocaten

in het arrondissement Breda

deken

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s Hertogenbosch (verder: de raad) van 15 maart 2010, onder nummer B206-2009, aan partijen toegezonden op 16 maart 2010, waarbij een bezwaar van de deken tegen verweerster gegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een jaar is opgelegd.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 14 april 2010 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van de deken;

-    de brief van de deken aan het hof van 15 juli 2011;

-    de brief van de deken aan het hof van 26 januari 2012;

-    de brief van verweerster aan het hof van 25 januari 2012.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2012, waar verweerster en de deken zijn verschenen. Verweerster heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

2.4    Verweerster heeft op 18 april 2012 een verzoek tot heropening van de behandeling van de zaak gedaan. Het hof wijst dit verzoek af. De zaak is in staat van wijzen.

In dit stadium van de procedure kan een dergelijk verzoek niet meer worden gedaan. Het aangekondigde verzoek tot wraking legt het hof naast zich neer als misbruik van recht.

3    BEZWAAR

Het bezwaar houdt het volgende in:

verweerster is naar aanleiding van de klachten van mr. K. en zijn cliënte, zijnde de wederpartij van verweerster in privé, door het Hof van Discipline op 5 maart 2007 veroordeeld tot een schorsing voor de duur van vijf maanden waarvan twee voorwaardelijk, op 30 november 2007 naar aanleiding van een dekenbezwaar tot een schorsing voor de duur van drie maanden en op 24 november 2008 naar aanleiding van een nieuw dekenbezwaar tot een schorsing voor de duur van twee maanden plus tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke twee maanden, terwijl de rechtbank te Breda haar bij vonnis van 10 juni 2009 tot vergoeding van schade aan mr. K. en zijn cliënte veroordeeld heeft; toch blijkt uit haar brieven/faxberichten aan mr. K. van 25 juni 2009 en 3 juli 2009 en uit de strafaangiftes die zij op 12 juni 2008 en 26 juni 2009 gedaan heeft dat in haar gedrag geen verbetering valt waar te nemen en dat zij daarmee doorgaat.

4    FEITEN

4.1    Het volgende is komen vast te staan:

4.2    Verweerster is van 17 mei 1972 tot 12 december 2008 advocaat geweest te Dordrecht. Sinds laatstgenoemde datum is zij advocaat in het arrondissement Breda.

4.3    Verweerster heeft sinds 2001 in privé een conflict met de X. over de eigendom van een paard, genaamd P.. De X. heeft P. krachtens een vonnis van de voorzieningenrechter te ’s-Hertogenbosch van 29 maart 2001, bekrachtigd door het hof ’s-Hertogenbosch op 12 februari 2002, op naam van A. in zijn registers geregistreerd. Verweerster is in deze procedures als advocaat voor haarzelf en voor haar zoon opgetreden. Voor de X. treedt sindsdien mr. K. op als advocaat. Na genoemde procedures zijn er door verweerster nog procedures gevoerd teneinde de inschrijving van A. als eigenaar van P. ongedaan te maken. Deze procedures hebben niet tot het door verweerster gewenste resultaat geleid.

4.4    Verweerster heeft zich daarnaast op zodanige wijze in het openbaar uitgelaten over deze kwestie, dat de X. en mr. K. aanleiding hebben gezien jegens haar tuchtrechtelijke klachten in te dienen bij de deken. De tuchtrechter heeft verweerster naar aanleiding daarvan meerdere malen een maatregel opgelegd. Op 5 maart 2007 heeft dit hof verweerster geschorst in de uitoefening van de praktijk voor een periode van vijf maanden, waarvan twee voorwaardelijk. Vervolgens is aan haar bij beslissing van dit hof van 30 november 2007 een onvoorwaardelijke schorsing opgelegd voor de duur van drie maanden. Daarna heeft dit hof bij beslissing van 24 november 2008 de door de Raad van Discipline opgelegde schrapping van het tableau naar aanleiding van een dekenbezwaar vernietigd en aan verweerster de maatregel van onvoorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk opgelegd van twee maanden en de tenuitvoerlegging gelast van de op 5 maart 2007 opgelegde voorwaardelijke schorsing van twee maanden. De door verweerster verzochte herziening tegen genoemde uitspraken is op 10 februari 2012 door dit hof niet-ontvankelijk verklaard.

4.5    De X. en mr. K. hebben verweerster doen dagvaarden voor de rechtbank Breda. Deze rechtbank heeft verweerster op 10 juni 2009 veroordeeld tot betaling van reputatieschade van € 10.000,- en € 25.000,- aan respectievelijk de X. en mr. K. Van dit vonnis is verweerster in hoger beroep gekomen. Bij arrest van 21 juni 2011 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Verweerster heeft – naar zij ter zitting van dit hof meedeelde – inmiddels herziening van het arrest van het hof verzocht.

4.6    Op 1 februari 2011 heeft verweerster een zestien pagina’s tellend stuk genaamd “Inventarisatie malversaties/manipulaties mr. K.” opgesteld en verspreid. Mr. K. heeft dit stuk aan de deken doen toekomen, die het vervolgens in de onderhavige procedure heeft ingebracht. Kern van dit stuk is dat mr. K. ter gelegenheid van alle tot nu toe gevoerde procedures corrupt tegen verweerster heeft samengewerkt, heeft bewerkstelligd dat P. onrechtmachtig op naam van A. is overgeschreven, bedrog heeft gepleegd, een overeenkomst die verweerster sloot met betrekking tot het rectificeren van de overschrijving van P. saboteerde, haat zaaide jegens verweerster, valse klachten over verweerster bij de deken indiende, zich jegens verweerster schuldig maakte aan oplichting en zich daarbij valselijk achter de X. verschuilde, zijn declaraties falsificeerde, verweerster stalkte met lasterlijke klachten, verweerster beledigde en dat mr. K. de X. in de kwestie van verweerster voor tenminste € 75.000,- heeft opgelicht.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster heeft vijf grieven tegen de bestreden beslissing ingediend. Deze luiden:

I    Door de raad is bij de onderhavige tuchtprocedure het zo fundamentele rechtsbeginsel van hoor en wederhoor geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling geen sprake is geweest;

II    De raad heeft haar verweer zoals blijkend uit het verweerschrift, alsmede hetgeen verweerster op de zitting naar voren heeft gebracht, niet in de beoordeling van het dekenbezwaar betrokken, dan wel is daaraan voorbij gegaan;

III    Ten onrechte heeft de raad in de beslissing waarvan beroep geconcludeerd dat: * het onnodig grievende hierin gelegen is dat verweerster, ook nu in de klachtenprocedure weer, niet uitlegt of zelfs maar bij benadering aangeeft waar al haar beweringen op berusten, ** zelfs in deze procedure nalaat aan te geven waarom zij meent dit allemaal te kunnen zeggen, het ervoor gehouden kan worden dat daar geen behoorlijke redenen voor zijn;

IV    De uitspraak van de raad is strijdig met de jurisprudentie van het hof van discipline, met name die van 11 december 2009 in de zaak nummer 5499;

V    De aan verweerster opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk geen wettelijke grondslag heeft.

5.2    Met betrekking tot de eerste twee grieven van verweerster overweegt het hof dat verweerster bij de behandeling van het dekenbezwaar door de raad aanwezig is geweest en in staat is gesteld zich zowel schriftelijk als mondeling te verweren. In hoger beroep heeft zij dat nogmaals kunnen doen. Van schending van het beginsel van hoor en wederhoor is derhalve geen sprake. Voor zover verweerster zich in de eerste grief op schending van het beginsel van hoor en wederhoor beroept omdat de deken het bezwaar onmiddellijk ter kennis van de raad heeft gebracht zonder daaraan voorafgaand een bemiddelingspoging te ondernemen, gaat dit beroep niet op. Ingeval van dekenbezwaar kan niet gesteld worden dat het de plicht van de deken is voorafgaand aan de indiening van een bezwaar met de betreffende advocaat een poging tot bemiddeling te ondernemen. Evenmin behoefde de deken verweerster inzage te geven in het over verweerster opgebouwde dossier naar aanleiding waarvan de deken heeft besloten dekenbezwaar tegen verweerster in te dienen. Het is voldoende indien de deken de betreffende advocaat schriftelijk bericht dat er bezwaar wordt ingediend en op welke gronden dat bezwaar berust. Het hof betrekt bij de onderhavige beslissing alle in eerste aanleg, alsmede de in hoger beroep gewisselde stukken en al hetgeen verweerster en de deken op de zitting van het hof naar voren hebben gebracht. De eerste twee grieven zijn hiermee besproken. De grieven falen.

5.3    De raad heeft in de bestreden beschikking naar het oordeel van het hof terecht overwogen dat een advocaat zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten. Hoewel de stelling van verweerster juist is dat zij als advocaat van de wederpartij een grote vrijheid heeft om haar zaak te bepleiten, is die vrijheid niet onbeperkt. Het is de advocaat onder meer verboden zich onnodig grievend uit te laten jegens zijn wederpartij en het staat de deken vrij indien daartoe aanleiding is, daarover dekenbezwaar in te dienen. Van een beperking van de vrijheid van meningsuiting van de advocaat is in dat geval geen sprake. Het is vervolgens aan de tuchtrechter om te beoordelen of het dekenbezwaar al dan niet gegrond is. Van het met voeten treden door de deken van de grondrechten die verweerster heeft, zoals zij stelt, is geen sprake. Met de raad is het hof van oordeel dat verweerster met haar uitlatingen jegens de X. en mr. K. onnodig grievend is geweest. Verwijtbaar is dat verweerster met die uitlatingen is doorgegaan, zelfs nadat zij tot drie maal toe door dit hof daarvoor een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd heeft gekregen. Termen als: “insinuerend en intimiderend optreden, valse aantijgingen, uw aanhoudende leugens, ù bent de gifbeker die dient te worden gestopt, het door u in de tuchtrechtprocedures gepleegd bedrog, u voortdurend aparte onjuistheden en onjuiste voorstelling van zaken voor waar debiteert, door u (..) gedane lasterlijke uitspraken en het smaadschrift en smaad(schrift), laster, stalking en hun lasterlijke aanklachten (268 Sr) en chantage” zijn onnodig grievend.

Voorts moet het hof constateren dat verweerster zich nog steeds onnodig grievend uitlaat jegens mr. K.  Zo heeft zij de door mr. K. inmiddels ingeschakelde advocaat bij fax van 16 januari 2012 geschreven dat mr. K. haar op een zeer geraffineerde manier tot agressor heeft weten te bestempelen terwijl hij zelf de agressor is, dat hij de “Stapel-van-de-advocatuur” is en voor dekens en voor de (tucht)rechters die hebben geoordeeld, de lucht groen en de weide blauw weet te maken.

Uit de vele stukken die inmiddels in de onderhavige procedure zijn gewisseld, heeft ook het hof niet kunnen afleiden dat de beweringen van verweerster jegens mr. K. juist zijn. Mr. K. treedt op voor zijn cliënt, ook hij heeft daarin jegens verweerster een grote vrijheid en ook hij wordt beperkt in de hiervoor beschreven zin. Dat mr. K. jegens verweerster, zoals verweerster jegens hem, daarbij over de schreef is gegaan, is het hof niet gebleken. Verweerster treedt in deze kwestie zowel op als privé persoon (degene die is gedupeerd door het handelen van de X.), als advocaat die haar eigen zaak bepleit.  Zij is zo overtuigd van haar eigen gelijk, dat zij als advocaat niet meer in staat is de benodigde distantie van de zaak te betrachten en niet meer boven de materie kan staan. Zij ervaart het geschil kennelijk niet meer als een geschil met de X., maar als een geschil tussen haar en de advocaat van de X. Uit hetgeen onder 4.6 is opgenomen blijkt dat zij deze advocaat nog steeds overvoert met beschuldigingen en ook ter zitting van het hof heeft verweerster verklaard dat zij binnenkort weer een strafklacht tegen mr. K. zal indienen. Het dekenbezwaar is dan ook terecht ingediend. Het zou verweerster inmiddels duidelijk moeten zijn dat zij mag opkomen voor haar rechten, maar dat zij dat als advocaat behoort te doen met inhoudelijke argumenten en niet op de wijze zoals zij dat tot nu toe doet. Ook de derde grief van verweerster faalt.

    5.4    De vierde en de vijfde grief van verweerster zien op de aan haar opgelegde maatregel. Aan verweerster is inmiddels met betrekking tot het geschil met de X. en haar uitlatingen jegens mr. K. op grond van de Advocatenwet meerdere malen een tuchtrechtrechtelijke maatregel opgelegd. De raad heeft verweerster onvoorwaardelijk geschorst in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een jaar. Gelet op de eerder opgelegde maatregelen is deze schorsing alleszins gerechtvaardigd.  Het hof zal de beslissing waarvan beroep bekrachtigen en de schorsing doen ingaan op 1 mei 2012.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    bekrachtigt de beslissing van 15 maart 2010 onder nummer B206-2009 van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch;

-    bepaalt dat de aan verweerster opgelegde schorsing in de uitoefening van de praktijk zal ingaan op 1 mei 2012.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, S.A. Boele, L. Ritzema en A.A.H. Zegers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2012.