ECLI:NL:TADRSHE:2023:31 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-660/DB/LI

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:31
Datum uitspraak: 06-03-2023
Datum publicatie: 08-03-2023
Zaaknummer(s): 22-660/DB/LI
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Berichten aan derden
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Regels die betrekking hebben op de juridische strijd
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat zij in een kort geding procedure onjuiste c.q. onvolledige informatie heeft verstrekt aan de rechter door slechts een deel van e-mail te overleggen en doordat zij bezwaar heeft gemaakt tegen het in het geding brengen van de volledige e-mail door de advocaat van klaagster. Berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 6 maart 2023

in de zaak 22-660/DB/LI

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 21 december 2021 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Op 17 augustus 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K21-127 van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 16 januari 2023. Daarbij waren klaagster, vertegenwoordigd door mr. G, en verweerster, bijgestaan door mr. O, aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier, van de bijlagen 1 tot en met 9, van de van klaagster ontvangen nagekomen e-mail, met bijlage, van 12 september 2022, van de van verweerster ontvangen nagekomen e-mail, met bijlagen, van 2 januari 2023, en van hetgeen overigens ter zitting is verhandeld.  

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2     De Stichting Bureau J., hierna: “de Stichting”, voert op basis van een beschikking van de kinderrechter de kinderbeschermingsmaatregel ondertoezichtstelling uit over de drie kinderen van mevrouw R, hierna: “de moeder”, en haar ex-partner.

2.3     Bij e-mail d.d. 27 september 2021 heeft verweerster namens de moeder aan de behandelend officier van justitie verzocht om met spoed een sepotbeslissing af te geven dan wel schriftelijk te bevestigen dat de zaak is afgedaan. Bij e-mail van diezelfde dag heeft de officier van justitie verweerster van een inhoudelijke reactie voorzien.

2.4     Verweerster heeft tezamen met mr. X, advocaat, namens de moeder een kort geding procedure aanhangig gemaakt tegen de Stichting en de uitvoerende medewerkers van de kinderbeschermingsmaatregel, mevrouw K en mevrouw G, hierna: “de gezinsvoogden”. Op het voorblad van de kort geding dagvaarding is vermeld dat de moeder wordt bijgestaan door verweerster en mr. X. In de kort geding dagvaarding is betoogd dat klaagster en de gezinsvoogden zich hebben schuldig gemaakt aan onrechtmatig handelen, valsheid in geschrifte, smaad, laster en belediging omdat in een procedure bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch aan de raadsheren zou zijn medegedeeld dat de moeder verdachte was in een strafzaak. In de kort geding dagvaarding is in dit verband onder meer gesteld:

         “(…) (3.6.19) Naar aanleiding hiervan heeft Eiseres om opheldering verzocht bij de Officier van Justitie bij wie deze zaak in behandeling was. Deze heeft haar op 27 september 2021 het volgende laten weten:

         “In augustus 2020 is er een vuurwapen en een handgranaat aangetroffen in de auto van de heer [T]. De zaak tegen hem is geseponeerd, omdat uit onderzoek is gebleken dat hij onterecht als verdachte is aangemerkt.

         De zaak was daarmee aanvankelijk ten einde. De heer [T] beklaagde zich in de strafzaak echter over het feit dat de politie het vuurwapen en een handgranaat in zijn auto had laten rusten. Ik heb deze klacht gegrond verklaard en aan zijn advocaat laten weten dat er nog “enig nader onderzoek” zou volgen. Zijdens het OM zijn verder geen mededelingen gedaan over de vraag wat dit nadere onderzoek zou behelzen, er is zeker niet medegedeeld dat uw cliënte als verdachte zou worden gehoord. Hoe zowel hij als [de Stichting] dan aan die informatie zijn gekomen, zoals u stelt, is mij onbekend.”

         (3.6.20) Hetgeen Gedaagden ter zitting bij het Hof hebben verklaard is zodoende, naar de mening van eiseres een aantoonbare leugen.(…)”

2.5     De mondelinge behandeling van het kort geding stond gepland op 2 december 2021 om 14.00 uur. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft mr. X op 30 november 2021 een akte met nadere stukken aan de rechtbank toegestuurd. Op het voorblad van de akte zijn verweerster en mr. X vermeld als behandelend advocaten. In de akte is vermeld:

“(…) Productie 33: e-mail van het OM aan de advocaat van eiseres van 27 september 2021.

Deze e-mail dient ter onderbouwing van hetgeen gesteld bij randnummer 3.6.20 van de inleidende dagvaarding. De inhoud van dit bericht is reeds op die plek geciteerd. (…)”

          Aan de akte is als productie 33 gehecht de hierboven onder randnummer 2.3 genoemde e-mail van de officier van justitie aan verweerster d.d. 27 september 2021, althans het gedeelte van die e-mail dat is geciteerd onder randnummer 3.6.19 van de kort geding dagvaarding.

2.6     De Stichting heeft contact opgenomen met de officier van justitie met het verzoek om nadere informatie te verschaffen over de moeder. Op 2 december 2021 heeft de officier van justitie klaagster bericht dat de moeder nog altijd werd aangemerkt als verdachte. Daarnaast heeft de officier van justitie de e-mailcorrespondentie tussen verweerster enerzijds en de officier van justitie anderzijds d.d. 27 september 2021 toegestuurd aan de Stichting, bestaande uit de hierboven onder randnummer 2.3 genoemde e-mail van verweerster aan de officier van justitie d.d. 27 september 2021 en de – volledige - reactie daarop van de officier van justitie d.d. 27 september 2021. De volledige e-mail van de officier van justitie d.d. 27 september 2021 aan verweerster luidt als volgt:

         “Vandaag ontving ik uw onderstaande bericht. Ik kan u berichten als volgt.

         In augustus 2020 is er een vuurwapen en een handgranaat aangetroffen in de auto van de heer [T]. De zaak tegen hem is geseponeerd, omdat uit onderzoek is gebleken dat hij onterecht als verdachte is aangemerkt.

         De zaak was daarmee aanvankelijk ten einde. De heer [T] beklaagde zich in de strafzaak echter over het feit dat de politie het vuurwapen en een handgranaat in zijn auto had laten rusten. Ik heb deze klacht gegrond verklaard en aan zijn advocaat laten weten dat er nog “enig nader onderzoek” zou volgen. Zijdens het OM zij verder geen mededelingen gedaan over de vraag wat dit nadere onderzoek zou behelzen, er is zeker niet medegedeeld dat uw cliënte als verdachte zou worden gehoord. Hoe zowel hij als [de Stichting] dan aan die informatie zijn gekomen, zoals u stelt, is mij onbekend.

         Feit is wel dat uw cliënte is aangemerkt als verdachte van het medeplegen dan wel het uitlokken van het voorhanden hebben van een vuurwapen, handgranaat en munitie”

2.7     De Stichting heeft vervolgens bij akte de volledige e-mail van de officier van justitie d.d. 27 september 2021 in het geding gebracht. Ter zitting werd de moeder bijgestaan door verweerster en mr. X en heeft mr. X namens de moeder bezwaar gemaakt tegen toevoeging van deze stukken aan het dossier omdat de stukken te laat in het geding zouden zijn gebracht.

3 KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:

1.    Verweerster heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 8 doordat zij in een kort geding procedure onjuiste c.q. onvolledige informatie heeft verstrekt aan de rechter door slechts een deel van e-mail te overleggen;

2.    Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door bezwaar te maken tegen het in het geding brengen van de volledige e-mail door de advocaat van klaagster.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1     Ontvankelijkheid: heeft klaagster een belang?

Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat klaagster niet-ontvankelijk is omdat zij niet rechtstreeks in haar belang is getroffen, aldus verweerster. De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.2     In de onderhavige klachtzaak verwijt klaagster verweerster dat zij onjuiste c.q. onvolledige informatie aan de rechter heeft verstrekt. In de kort geding procedure waarop deze klacht betrekking heeft was klaagster procespartij en had zij een rechtstreeks belang bij het correct en volledig informeren van de rechter.

5.3     Verweerster tuchtrechtelijk verantwoordelijk?

          Verweerster heeft naar voren gebracht dat niet zij maar haar collega mr. X de gedraging waarop de klacht ziet heeft verricht, terwijl de tegen mr. X ingediende klacht is ingetrokken en de tegen verweerster ingediende klacht is gehandhaafd. Verweerster heeft in dit verband ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat zij de door (kantoorgenoten van) mr. X opgestelde kort geding dagvaarding voorafgaand aan de uitbrenging ervan niet heeft doorgenomen en dat niet zij, maar mr. X de akte d.d. 30 november 2021 heeft ingediend. De raad overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht volgt dat verweerster en mr. X de zaak tezamen hebben behandeld. Op het voorblad van de kort geding dagvaarding en op het voorblad van de akte zijn in lijn daarmee zowel verweerster als mr. X vermeld als de behandelend advocaten  en ter zitting in kort geding hebben verweerster en mr. X tezamen de moeder bijgestaan, zodat verweerster en mr. X ook beiden tuchtrechtelijk verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor de inhoud van die stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. Dat klaagster wegens haar moverende redenen de tegen mr. X ingediende klacht heeft ingetrokken maakt dit niet anders.

5.4     Toetsingskader

De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

5.5     Onjuiste c.q. onvolledige informatie?

Verweerster heeft in de kort geding dagvaarding namens de moeder gesteld dat door klaagster, althans de gezinsvoogden, een “aantoonbare leugen” naar voren is gebracht door te verklaren dat de moeder werd aangemerkt als verdachte. Verweerster heeft ter onderbouwing van die stelling in de kort geding dagvaarding geciteerd uit de e-mail van de officier van justitie en daarbij het gedeelte van de e-mail waarin de officier van justitie mededeelt dat de moeder wel degelijk is aangemerkt als verdachte niet in het citaat opgenomen, terwijl zij wist dan wel behoorde te weten dat ook dat weggelaten gedeelte relevant was voor de in kort geding aan de rechter ter beoordeling voorliggende vorderingen. 

5.6     Vervolgens heeft verweerster de rechter op een ander moment wederom van onvolledige informatie voorzien. Verweerster heeft immers bij akte van 30 november 2021 slechts een gedeelte van de e-mail van de officier van justitie d.d. 27 september 2021 in het geding gebracht. Blijkens hetgeen in de akte over die e-mail is gesteld, namelijk “Deze e-mail dient ter onderbouwing van hetgeen gesteld bij randnummer 3.6.20 van de inleidende dagvaarding. De inhoud van dit bericht is reeds op die plek geciteerd” heeft verweerster het daarbij, gelet op de gekozen bewoordingen, naar het oordeel van de raad doen voorkomen dat de e-mail van de officier van justitie in zijn volledigheid in het geding werd gebracht. Ook hier heeft naar het oordeel van de raad te gelden dat verweerster wist dan wel behoorde te weten dat ook het niet overgelegde gedeelte van de e-mail relevant was voor de in kort geding aan de rechter ter beoordeling voorliggende vorderingen.

5.7     Door slechts gedeeltelijk te citeren en slechts een gedeelte van de e-mail te overleggen, heeft verweerster naar het oordeel van de raad de rechter niet alleen onvolledig maar ook onjuist geïnformeerd. Immers, bij volledige lezing van het e-mailbericht van de officier van justitie ontstaat een ander beeld van de in de kort geding procedure aan de orde zijnde relevante feiten en omstandigheden dan bij lezing van het door verweerster geciteerde en overgelegde deel van die e-mail het geval is: in het eerste geval is de moeder wel en in het tweede geval is de moeder niet aangemerkt als verdachte. Aldus heeft verweerster de grenzen van de aan haar, in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid overschreden.

5.8     Bezwaar tegen in het geding brengen van de volledige e-mail

Zoals hiervoor overwogen kan verweerster tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen ter zitting namens de moeder naar voren is gebracht. Vast staat dat ter zitting bezwaar is gemaakt tegen het door klaagster overleggen van de volledige e-mail. Omdat, naar verweerster wist dan wel behoorde te weten, het alsnog overleggen van de volledige e-mail nodig was om de rechter alsnog volledig en juist te informeren, was het maken van bezwaar tegen het in het geding brengen van de volledige e-mail, naar het oordeel van de raad in de gegeven omstandigheden ongeoorloofd en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.9     De raad komt tot de slotsom dat de klacht in beide onderdelen gegrond is.

6 MAATREGEL

6.1         Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld doordat onder haar tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid de rechter niet alleen onvolledig maar ook onjuist is geïnformeerd. Onder verweersters tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid is niet alleen een onvolledig citaat in de kort geding dagvaarding opgenomen, maar ook bij akte ter onderbouwing van dat onvolledige citaat slechts een gedeelte van die e-mail overgelegd en zelfs bezwaar gemaakt tegen het door klaagster alsnog overleggen van de volledige e-mail. De raad acht in dezen een berisping een passende maatregel.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) €   50,- reiskosten van klaagster;

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en H.C Struijk, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2023.

Griffier                                                                                                  Voorzitter

Verzonden op: 6 maart 2023