ECLI:NL:TADRSHE:2022:45 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-863/DB/LI
ECLI: | ECLI:NL:TADRSHE:2022:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-03-2022 |
Datum publicatie: | 15-03-2022 |
Zaaknummer(s): | 21-863/DB/LI |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Regulier |
Inhoudsindicatie: | Gedragsregel 28 betreft een uitzondering op het ook aan advocaten toekomende retentierecht en is enkel van toepassing in geval van een verzoek om overdracht van een dossier tussen advocaten. Dit houdt verband met de omstandigheid dat de deken inzake de overdracht van een dossier enkel aan advocaten voorwaarden kan stellen. Keuze om toevoeging in stand te laten ondanks erkenning aansprakelijkheid voldoende aannemelijk gemaakt. Geen sprake van dubbel declareren. Advocaat heeft sommatie toegezonden aan (voormalig) advocaat. Geen sprake van rauwelijks dagvaarden.Niet vermelden van de hoogte de hoogte van zijn uurtarief valt een advocaat tuchtrechtelijk aan te rekenen. Omdat de advocaat zijn uurtarief later wel heeft vermeld en hij in geval van erkenning van de aansprakelijkheid zijn kosten niet bij klager maar bij de aansprakelijke partij in rekening zou brengen ziet de raad af van het opleggen van een maatregel.Klacht gedeeltelijk gegrond, geen maatregel. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 14 maart 2022
in de zaak 21-863/DB/LI
naar aanleiding van de klacht van:
klager
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 9 november 2020 heeft de gemachtigde van klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Op 28 oktober 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K20-152 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 24 januari 2022. Daarbij waren de gemachtigde van klager en verweerder aanwezig. Klager is niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12. Ook heeft de raad kennisgenomen van de door verweerder overgelegde spreekaantekeningen en hetgeen overigens ter zitting is verklaard.
2 FEITEN
2.1 Klager is op 9 september 2015 een arbeidsongeval overkomen, waarbij hij ernstig letsel opliep en arbeidsongeschikt is geraakt. Verweerder heeft klager in de daarop volgende letselschadezaak bijgestaan. Verweerder heeft bij brief van 20 januari 2016 de opdracht van klager bevestigd en de financiële afspraken vastgelegd. Verweerder schreef in de opdrachtbevestiging onder meer het volgende : “(…..) Ik heb u voorgelicht over mijn werkwijze en mijn honorarium. Ten aanzien van het laatste zal ik voor u gesubsidieerde rechtshulp (toevoeging) aanvragen. (……) U weet verder dat de toevoeging wordt ingetrokken op het moment dat de aansprakelijkheid is erkend danwel anderszins verhaal mogelijk blijkt op een derde partij. In dat geval moet ik mijn gebruikelijk commercieel uurtarief in rekening brengen. Daarbij maak ik meteen de afspraak dat ik dit honorarium namens u verhaal op de aansprakelijke partij en ook incasseer. Per saldo bent u mij dan geen uurtarief (meer) verschuldigd. Tenslotte heb ik nog een exemplaar van de toepasselijke algemene voorwaarden op de dienstverlening bij u achtergelaten. (………)”.
2.2 De Raad voor Rechtsbijstand heeft een toevoeging aan klager verleend.
2.3 Omdat de werkgever van klager weigerde de aansprakelijkheid te erkennen heeft verweerder namens klager een kort geding aanhangig gemaakt. De werkgever heeft voor de mondelinge behandeling van het kort geding aansprakelijkheid erkend en een voorschot van € 1.000,- op de schade aan klager betaald, waarna het kort geding op 3 januari 2017 is ingetrokken.
2.4 Verweerder heeft klager per email van 8 maart 2018 bericht dat de werkgever een aanvullend voorschot van in totaal € 5.000,- voor de door klager geleden schade zou betalen, alsmede dat een voorschot van € 6.000,- was betaald op openstaande kosten wegens rechtsbijstand.
2.5 Mr. De B, die geen advocaat is, heeft verweerder op 24 oktober 2018 bericht dat klager hem had verzocht de behandeling van de letselschadezaak over te nemen. Hij verzocht om een afschrift van het dossier.
2.6 Verweerder heeft op 26 oktober 2018 de volgende facturen opgemaakt en aan klager toegezonden met een begeleidende e-mail, waarin het volgende was vermeld: “Inzake de overname van jouw letselschadezaak meldde zich de heer (De B). Hij verzocht mij om jouw letselschadedossier. Daartoe ben ik vanzelfsprekend bereid mits mijn honorarium volledig wordt voldaan. Bijgaand zend ik je de factuur voor de nog niet gedeclareerde werkzaamheden vanaf 10.03.17 tot en met 31.12.17 (bijlage 1/ nota D7439 ten bedrage van € 2.187,04) en periode 01.01.18 tot en met 26.10.18 (bijlage 2/ nota 8206 ten bedrage van € 5.932,03). Ook krijg je een nota voor de werkzaamheden van mijn medisch adviseur (bijlage 3/ nota M11898 ten bedrag van € 2.357,50). Na betaling van genoemde facturen zal ik het dossier ter beschikking stellen aan de heer De B(…)” .
De door verweerder vóór 26 oktober 2018 opgemaakte nota D7008 d.d. 20/03/17: € 11.741,88 (werkzaamheden periode 19.01.16 t/m 10.03.17) was door verweerder reeds als schade wegens buitengerechtelijke kosten bij de aansprakelijke werkgever gevorderd en door deze volledig vergoed.
2.7 Klager heeft verweerder per e-mail van 7 november 2018 bericht niet in staat te zijn om de facturen te betalen. Verweerder heeft vervolgens per e-mail van 8 november 2018 ter zake van de betaling van zijn honorarium een voorstel aan klager gedaan. Mr De B heeft per e-mail van 26 november 2018 namens klager op het voorstel van verweerder gereageerd. Hierna heeft correspondentie tussen verweerder en mr De B over een te treffen regeling plaatsgevonden, waarna klager en verweerder in februari 2019 een vaststellingsovereenkomst aangaande de betaling van de openstaande facturen van verweerder hebben gesloten.
2.8 Op 27 december 2020 heeft mr B zich als nieuwe (derde) rechtshulpverlener gemeld bij verweerder. Verweerder heeft mr B per e-mails van 6 en 16 januari 2020 gewezen op de in artikel 4 van de vaststellingsovereenkomst opgenomen verplichting van klager om verweerder te informeren over de stand van zaken met betrekking tot de afwikkeling van de letselschadezaak en haar verzocht om verweerder daarover nader te berichten. Per email van 21 april 2020 heeft verweerder mr B een termijn van twee weken gesteld om alsnog de gevraagde informatie te geven. Mr B heeft niet gereageerd.
2.9 Verweerder heeft klager op 21 augustus 2020 gedagvaard. Verweerder vorderde betaling van het nog openstaande bedrag van € 10.478,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 oktober 2018 en kosten. De gemachtigde van klager heeft klager in die procedure tegen verweerder bijgestaan. De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 juli 2021 de vordering van verweerder afgewezen. De kantonrechter overwoog dat er geen sprake was van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst aan de zijde van klager omdat verweerder klager niet rechtstreeks een herinnering had gestuurd of een termijn had gesteld maar alleen klagers rechtshulpverlener, zodat geen sprake was van een verzuim.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende:
- Verweerder heeft op onjuiste gronden een beroep gedaan op het retentierecht;
- Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld in financiële aangelegenheden;
- Verweerder wenst naast een toevoeging een vergoeding te ontvangen;
- Verweerder heeft rauwelijks gedagvaard
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.
5 BEOORDELING
Ad onderdeel a)
5.1 Klager heeft op 24 oktober 2018 zijn opdracht aan verweerder beëindigd. Verweerder heeft vervolgens zijn declaraties voor de door hem tot aan de opzegging van de opdracht verrichte werkzaamheden opgemaakt en aan klager toegezonden. Verweerder heeft klager bericht het dossier aan de opvolgende rechtshulpverlener toe te sturen nadat de openstaande declaraties zouden zijn voldaan. Het staat een advocaat vrij om ter voldoening van zijn facturen een beroep te doen op het retentierecht. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Artikel 28 lid 2 van de voor advocaten geldende Gedragsregels maakt dit niet anders. Deze gedragsregel betreft een uitzondering op het ook aan advocaten toekomende retentierecht en is enkel van toepassing in geval van een verzoek om overdracht van een dossier tussen advocaten. Dit houdt verband met de omstandigheid dat de deken inzake de overdracht van een dossier enkel aan advocaten voorwaarden kan stellen. Klacht onderdeel a) is ongegrond.
Ad onderdeel b)
5.2 Klager verwijt verweerder onzorgvuldig te hebben gehandeld in financiële aangelegenheden. Klager verwijt verweerder meer in het bijzonder dat verweerder geen uurtarief in zijn opdrachtbevestiging heeft vermeld, dat verweerder pas na beëindiging van de opdracht declaraties aan klager heeft toegezonden, dat hij exorbitant hoge kosten van zijn medisch adviseur, die zonder medeweten van klager is ingeschakeld, in rekening heeft gebracht en dat hij een betalingsverplichting en incassorisico voor klager heeft gecreëerd door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst.
5.3 Verweerder heeft de op zijn dienstverlening betrekking hebbende algemene voorwaarden aan klager persoonlijk afgegeven en de opdrachtbevestiging per e-mail aan klager toegezonden. Verweerder heeft klager gewezen op de omstandigheid dat de toevoeging zou worden ingetrokken op het moment dat de aansprakelijkheid was erkend en dat verweerder in dat geval zijn gebruikelijke commercieel uurtarief in rekening zou brengen, met de afspraak dat hij dit honorarium namens klager op de aansprakelijke partij zou verhalen. Verweerder heeft echter nagelaten om in de opdrachtbevestiging de hoogte van zijn uurtarief te vermelden. Ingevolge het bepaalde in artikel 7.11 lid 1 sub a van de Verordening op de Advocatuur is een advocaat gehouden zijn cliënt schriftelijk voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst van opdracht tenminste te informeren over zijn honorering op basis van een uurtarief, waaronder de hoogte van zijn uurtarief. De omstandigheid dat een toevoeging is aangevraagd en dat verweerder bij intrekking van die toevoeging in geval van erkenning van de aansprakelijkheid daarvan de kosten van zijn rechtsbijstand op de aansprakelijke partij zou verhalen maakt dit niet anders. Een advocaat behoort zijn cliënt steeds schriftelijk voorafgaand aan de opdracht te informeren over de kosten van rechtsbijstand. Het valt verweerder daarom tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij heeft nagelaten de hoogte van zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging te vermelden.
5.4 Klager verwijt verweerder voorts dat hij zijn declaraties pas na beëindiging van de opdracht aan klager heeft toegezonden. Verweerder heeft zijn kosten van rechtsbijstand over de periode van 19 januari 2016 tot en met 10 maart 2017 als schadepost bij de aansprakelijke partij in rekening gebracht en klager daarover geïnformeerd. Daarna zijn door verweerder geen tussentijdse declaraties meer opgemaakt. Verweerder heeft hierover ter zitting verklaard dat in letselschadezaken niet maandelijks wordt gedeclareerd, onder meer om BTW-afdrachtverplichtingen te voorkomen, en dat soms uit strategische overwegingen met declaratie van de buitengerechtelijke kosten wordt gewacht. Naar het oordeel van de raad is de keuze om geen tussentijdse declaraties aan de aansprakelijke partij te sturen niet onbegrijpelijk evenals het standpunt van verweerder dat hij zich bij beëindiging van de opdracht door klager niet langer vrij achtte om zijn kosten bij de aansprakelijke partij te declareren en daarom zijn declaraties heeft opgemaakt en aan klager heeft toegezonden. Bovendien staan de (financiële) gevolgen van een opdracht beëindiging vermeld in de algemene voorwaarden, die door verweerder aan klager ter hand zijn gesteld.
5.5 Ten aanzien van de inschakeling en de kosten van de medisch adviseur overweegt de raad dat de opdracht aan een medisch adviseur door de advocaat wordt verstrekt en dat het in letselschadezaken gebruikelijk is dat zo’n adviseur wordt ingeschakeld. De raad kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat de medisch adviseur tegen de wil van klager is ingeschakeld. Uit de specificatie bij de declaratie van de kosten van de medisch adviseur volgt dat in oktober 2017 contact tussen klager en de ingeschakelde medisch adviseur heeft plaatsgevonden en door klager is nimmer bezwaar tegen het onderzoek door de medisch adviseur gemaakt. Klager wist derhalve dat een medisch adviseur door verweerder ingeschakeld was. Dat de kosten die daarvoor zijn berekend exorbitant zijn, kan de raad niet vaststellen.
5.6 De raad volgt klager niet in zijn stelling dat verweerder door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst een betalingsverplichting en incassorisico voor klager heeft gecreëerd. De vaststellingsovereenkomst had tot doel een regeling te treffen inzake de betaling van de openstaande declaraties van verweerder na de overname van de zaak. Het is begrijpelijk en gebruikelijk dat een advocaat, alvorens een zaak over te dragen, betaling dan wel zekerheidstelling voor de betaling van zijn declaraties verlangt. De vaststellingsovereenkomst is op initiatief van de opvolgend rechtsbijstandverlener van klager en na langdurig overleg tussen verweerder en die opvolgend rechtsbijstandverlener tot stand gekomen en vervolgens door klager ondertekend. Daar komt bij dat de facturen ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst door klager niet werden betwist en de betalingstermijn daarvan was verstreken. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken.
5.7 De raad zal op grond van het bovenstaande klachtonderdeel b gegrond verklaren, voor zover verweerder in dit klachtonderdeel wordt verweten dat hij heeft nagelaten zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging te vermelden, en voor het overige ongegrond.
Ad onderdeel c
5.8 Verweerder heeft een toevoeging aangevraagd en klager voorgehouden dat de toevoeging zou worden ingetrokken indien de aansprakelijkheid door de werkgever zou worden erkend. Vast staat dat de aansprakelijkheid is erkend en dat de toevoeging door verweerder niet is ingetrokken. Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat hij de toevoeging -in het belang van klager- in stand heeft gelaten, voor het geval er alsnog een gerechtelijke procedure zou moeten worden gevoerd over één of meer van de talloze punten die partijen in een letselschadezaak verdeeld kunnen houden, waarvoor de toevoeging dan alsnog gebruikt had kunnen worden. Ingevolge het bepaalde in gedragsregel 18 lid 2 staat het een advocaat niet vrij om voor de behandeling van een zaak waarin hij is toegevoegd voor zijn werkzaamheden een vergoeding te bedingen of in ontvangst te nemen, afgezien van eigen bijdragen, verschotten en proceskosten volgens de daarvoor geldende regels. De strekking van deze regel is dat het een advocaat niet vrij staat om naast een op basis van een toevoeging ontvangen vergoeding betaling voor zijn werkzaamheden te verlangen. Vast staat dat verweerder na erkenning van de aansprakelijkheid kosten voor rechtshulpverlening als schadepost hij de aansprakelijke partij in rekening heeft gebracht. Hoewel verweerder er goed aan had gedaan om, zoals door hem ook in de opdrachtbevestiging was vastgelegd, bij erkenning van de aansprakelijkheid de toevoeging in te trekken, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij goede gronden had om de toevoeging met het oog op een mogelijke toekomstige gerechtelijke procedure in stand te laten. Vast staat dat verweerder de toevoeging ongebruikt heeft gelaten en niet tot declaratie daarvan is overgegaan. Onder deze omstandigheden valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Klachtonderdeel c) is ongegrond.
Ad onderdeel d
5.9 Vast staat dat verweerder meerdere malen aan de (toenmalige) advocaat van klager heeft verzocht om hem over de stand van zaken in de letselschadezaak te informeren en per e-mail van 21 april 2020 een termijn van veertien dagen heeft gesteld om hem die informatie te doen toekomen, bij gebreke waarvan hij tot rechtsmaatregelen zou overgaan. Verweerder heeft geen rectie van de (toenmalige) advocaat ontvangen en is vervolgens tot dagvaarding van klager overgegaan. Verweerder mocht erop vertrouwen dat zijn aan de voor klager optredende advocaat gerichte berichten klager zouden bereiken en dat, indien klager niet langer werd bijgestaan door de advocaat waaraan de correspondentie was gericht, die advocaat hem daarover zou informeren. Dat de toenmalige advocaat klager klaarblijkelijk niet op de hoogte heeft gesteld van de correspondentie en sommatie van verweerder valt verweerder tuchtrechtelijk niet aan te rekenen. Naar het oordeel van de raad is er, gelet op bovenvermelde omstandigheden, geen sprake van rauwelijks dagvaarden van klager. Ter zake valt verweerder tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Evenmin valt verweerder tuchtrechtelijk aan te rekenen dat hij in rechte betaling van de buitengerechtelijke incassokosten heeft gevorderd. Het is aan de civiele rechter om deze vordering te beoordelen en hierop te beslissen. Klachtonderdeel d) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Naar het oordeel van de raad is klachtonderdeel b gegrond voorzover verweerder daarin wordt verweten dat hij de hoogte van zijn uurtarief niet in de opdrachtbevestiging heeft vermeld. Voor het overige is de klacht in alle onderdelen ongegrond. De raad overweegt dat klager op 17 januari 2017 een concept regelingsvoorstel heeft ontvangen, waarin verweerder zijn uurtarief van € 250,00 heeft vermeld en voorts dat verweerder klager in de opdrachtbevestiging heeft voorgehouden dat hij in geval van erkenning van de aansprakelijkheid zijn uurtarief in rekening zou brengen maar dat hij zijn kosten zou verhalen bij de aansprakelijke partij. Hoewel verweerder de hoogte van zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging had behoren te vermelden, zal de raad, gelet op bovenvermelde omstandigheden, aan verweerder geen maatregel opleggen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn/haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klachtonderdelen a, c en d ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel b gegrond, voor zover verweerder heeft nagelaten de hoogte van zijn uurtarief in de opdrachtbevestiging te vermelden, en voor het overige ongegrond;
- legt aan verweerder geen maatregel op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager
Aldus beslist door mr. S.H.L. Baggel, voorzitter, mrs. A.J.F. van Dok en W.A.A.J. Fick-Nolet, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2022.
Griffier Voorzitter
Verzonden op: 14 maart 2022