ECLI:NL:TADRSHE:2022:16 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-426/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2022:16
Datum uitspraak: 24-01-2022
Datum publicatie: 24-01-2022
Zaaknummer(s): 21-426/DB/OB
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Advocaat heeft weliswaar onvoldoende duidelijk gecommuniceerd over de voortgang van de procedure, maar de klacht dat hij een jaar lang niets heeft gedaan is feitelijk onjuist.Klacht ongegrond

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 januari 2022

in de zaak 21-426/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Op 7 mei 2020 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 11 mei 2021 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/20/142K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 6 december 2021. Daarbij was verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. C, aanwezig. Klager heeft de raad per email van 22 november 2021 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.  Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 14. Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail van klager van 22 november 2021.

2 FEITEN

2.1 Klager is tijdens een echtscheidingsprocedure bijgestaan door mr. B. Klager heeft een klacht tegen mr. B ingediend vanwege een beroepsfout. Het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 19 april 2010 de klacht tegen mr. B vanwege het niet tijdig inschrijven van de echtscheidingsbeschikking van 3 mei 2005 gegrond verklaard.

2.2 Klager heeft zich in 2012 tot mr S gewend inzake de aansprakelijkstelling van mr B voor de door klager, als gevolg van de beroepsfout van mr B, vermeende schade. Mr. S heeft in 2013 een dagvaarding opgesteld. De dagvaarding is door mr S niet uitgebracht.

2.3 Klager heeft zich vervolgens in 2014 tot mr. T gewend.  Mr. T heeft mr. B in het najaar van 2014 aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade. Mr. B heeft niet gereageerd op de aansprakelijkstelling. Mr. T heeft geen procedure tegen mr. B aanhangig gemaakt.

2.4 Klager heeft zich in juni 2018 tot verweerder gewend met het verzoek de zaak van mr T over te nemen en een procedure tegen mr. B aanhangig te maken. Verweerder heeft het gesprek met klager bij brief van 14 juni 2018 bevestigd. Verweerder schreef aan klager dat hij in het dossier van klager een niet complete dagvaarding had aangetroffen en dat hij zich voor de complete dagvaarding had gewend tot mr T. Verweerder berichtte klager voorts dat hij zijn hulp nodig had bij het verkrijgen van de bij de dagvaarding behorende producties.

2.5 Op 15 februari 2019 heeft een telefoongesprek tussen verweerder en de heer P, begeleider van klager, plaatsgevonden.

2.6 Klager heeft per email van 22 februari 2019 aan verweerder verzocht zo spoedig mogelijk aan de dagvaarding te beginnen. Klager heeft verweerder per email van 25 maart 2019 opnieuw verzocht om tot het uitbrengen van de dagvaarding over te gaan.

2.7 Verweerder heeft in maart 2019 de complete dagvaarding, zonder producties, via mr S ontvangen.

2.8 Klager heeft de opdracht aan verweerder, vanwege gebrek aan vooruitgang in de zaak, in juni 2019 ingetrokken. Verweerder heeft het dossier op 12  juni 2019 aan klager geretourneerd.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

  1. verweerder heeft het dossier één jaar lang in handen gehad en niets gedaan;
  2. verweerder was onbereikbaar zijn voor klager;
  3. verweerder heeft de door klager overhandigde usb-stick laten verdwijnen;
  4. verweerder is hoofdverantwoordelijk voor de PTSS van klager;
  5. verweerder is hoofdverantwoordelijk dat klager zijn zoon niet kan zien.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

5.1 De klacht heeft betrekking op de dienstverlening door de (eigen) advocaat van klager. Gezien het bepaalde bij artikel 46 Advocatenwet heeft de tuchtrechter mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat  rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. De cliënt dient door de advocaat erop gewezen te worden wat in zijn zaak de proceskansen zijn en het kostenrisico is. Voorts dienen procestukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep voor wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. De Raad  toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Van een advocaat als professioneel belangenbehartiger mag worden verwacht dat hij regie voert in de zaak die hij voor zijn cliënt behandelt. (vgl. Hof van Discipline 29 oktober 2019 ECLI:NL:TAHVD:2019:171 en Hof van Discipline 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020;80).

Ad onderdeel a)

5.2 Klager heeft zich in juni 2018 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in de aansprakelijkheidskwestie tegen mr. B. Verweerder heeft klager bericht dat hij slechts een gedeelte van de dagvaarding had ontvangen en dat hij over de complete dagvaarding diende te beschikken. Verweerder heeft zich tot mr B gewend met het verzoek de aansprakelijkstelling aan zijn verzekeraar te melden. Mr. B heeft hierop niet gereageerd. Verweerder heeft voorts bij de voorgaande advocaten van klager navraag gedaan naar de complete dagvaarding. Verweerder heeft tijdens het telefoongesprek op 15 februari 2019 met de begeleider van klager gezegd dat hij, voordat hij de zaak aanhangig zou maken, eerst over de door de voorgaande advocaat van klager opgestelde complete dagvaarding, met de bijbehorende producties, diende te beschikken. Verweerder heeft aan de heer P verzocht dit met klager te  bespreken en hem te verzoeken om de bij de dagvaarding behorende producties aan verweerder aan te leveren. Verweerder stelt pas in maart 2019 via mr S de complete dagvaarding, zonder producties te hebben ontvangen. Verweerder stelt dat hij nog in afwachting was van nadere stukken, toen klager in juni 2019 de opdracht aan hem beëindigde, waarna verweerder het dossier aan klager heeft teruggegeven.

5.3 Een advocaat is verantwoordelijk voor de aanpak van een zaak. Het lag op de weg van verweerder om zelfstandig onderzoek te doen naar de haalbaarheid van de zaak van klager. Het is begrijpelijk dat verweerder wenste te beschikken over een volledig dossier, waaronder de complete dagvaarding, met de daarbij behorende producties alvorens een oordeel te kunnen vellen, over de haalbaarheid van de zaak. Verweerder heeft zich vervolgens tot de voorgaande advocaten van klager gewend om de complete dagvaarding en de bijbehorende producties te achterhalen. Dat het tot maart 2019 heeft geduurd, voordat verweerder de complete dagvaarding van de voorgaande advocaat van klager ontving, valt verweerder niet te verwijten. Het is ook niet onbegrijpelijk dat verweerder, vanwege het ontbreken van de bij de dagvaarding behorende producties, eerst over die producties wenste te beschikken, alvorens tot dagvaarding over te gaan. Hoewel verweerder er naar het oordeel van de raad goed aan had gedaan om aan klager duidelijker te communiceren, dat hij zonder de bij de dagvaarding behorende producties niet tot dagvaarding kon en zou overgaan, is de klacht dat verweerder een jaar lang niets heeft gedaan, op grond van het bovenstaande, feitelijk onjuist. De raad zal dit onderdeel van de klacht daarom ongegrond verklaren. 

Ad onderdeel b)

5.4 De raad kan op grond van de overgelegde stukken niet vaststellen dat verweerder voor klager onbereikbaar is geweest. Klager heeft niet onderbouwd aangetoond dat verweerder niet heeft gereageerd op een twintigtal terugbelverzoeken. Hoewel verweerder er goed aan had gedaan om de email van klager van 22 februari 2019  te beantwoorden, heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de inhoud van deze email door de heer P. zou worden meegenomen in zijn terugkoppeling van het telefoongesprek van 15 februari 2019 met verweerder. Ook ten aanzien van de email van 25 maart 2019 geldt dat verweerder er goed aan had gedaan, deze email te beantwoorden en klager duidelijk te maken over welke producties hij diende te beschikken, alvorens tot dagvaarding te kunnen over te gaan. Naar het oordeel van de raad is het onbeantwoord laten van een enkele mail niet zodanig ernstig, dat dit verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen. De raad zal de klacht dat verweerder onbereikbaar voor klager was daarom ongegrond verklaren.

Ad onderdeel c)

5.5 Tegenover de klacht van klager dat verweerder een door klager aan verweerder overhandigde usb stick heeft laten verdwijnen, staat de betwisting van verweerder dat hij van klager een usb stick heeft ontvangen. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat is in deze zaak niet het geval. Klachtonderdeel c) zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ad onderdelen d) en e)

5.6 Ten aanzien van de klachtonderdelen d) en e) overweegt de raad dat klager onvoldoende heeft aangetoond dat de omstandigheden dat hij aan een PTSS lijdt en dat hij zijn zoon gedurende lange tijd niet kan zien, zijn veroorzaakt door gedragingen van verweerder. Bovendien heeft klager niet althans onvoldoende aangegeven op welke tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen van verweerder hij doelt. De raad zal deze klachtonderdelen daarom eveneens ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart klacht in alle onderdelen ongegrond;

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. J.D.E. van den Heuvel en U.T. Hoekstra, leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2022

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 24 januari 2022