ECLI:NL:TADRSGR:2025:32 Raad van Discipline 's-Gravenhage 24-547/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2025:32
Datum uitspraak: 24-02-2025
Datum publicatie: 04-03-2025
Zaaknummer(s): 24-547/DH/DH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Raadsbeslissing. Klacht over het optreden van de advocaat wederpartij in een familierechtelijk geschil. Klacht deels gegrond: verweerster heeft een e-mail aan klaagsters advocaat gestuurd en deze e-mail in cc aan klaagster gestuurd. Verweerster heeft klaagster daarmee rechtstreeks aangeschreven, wat haar niet is toegestaan. Overige klachten ongegrond. Geen maatregel, gezien de context van het geval, inzicht verweerster en blanco tuchtrechtelijk verleden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 24 februari 2025 in de zaak 24-547/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over

verweerster


1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 18 februari 2024 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 17 juli 2024 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk K042 2024 van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 13 januari 2025. Daarbij was verweerster aanwezig. Klaagster is – met bericht van verhindering – niet ter zitting verschenen.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 03 tot en met 07 (inhoudelijk) en 1 tot en met 8 (procedureel). Ook heeft de raad kennisgenomen van de e-mail met bijlagen van klaagster van 10 augustus 2024, alsmede van een deel van de op 13 januari 2025 van klaagster ontvangen pleitnota (punt 3. “Onderbouwing van mijn standpunt”).

2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaring, uit van de volgende feiten.
2.2 Klaagster is verwikkeld (geweest) in een echtscheidingsprocedure. Verweerster staat de wederpartij (de man) bij.
2.3 In oktober 2023 is klaagster een voorlopige voorzieningen procedure gestart tegen de man.
2.4 Op 15 november 2023 heeft verweerster namens de man een verweerschrift ingediend. Zij schrijft daarin onder meer:
“De man heeft als bewezen onschuldige ook (immateriële) schadevergoeding toegewezen gekregen.”
2.5 Op 16 november 2023 heeft verweerster aan de rechtbank laten weten dat partijen een basis overeenstemming hebben bereikt en dat zij aanhouding van de op 17 november 2023 geplande zitting wensen. Klaagsters advocaat heeft dit bevestigd.
2.6 Op 22 november 2023 heeft verweerster namens de man een verzoek (wijziging) voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank. Zij schrijft daarin onder meer:
“5. Naar aanleiding van het ingediende verweer door de man (…), waarin de man aangaf dat de spanningen werden veroorzaakt door het huiselijke geweld dat de inwonende Oekraïense vader van de vrouw (opa [Y]) richting de kinderen heeft gedaan (…) en ook aan de man (aangiftenummer PL 15002023307123V) (…)
13. Partijen hebben elkaar in 2008 in Nederland als studenten aan de VU te Amsterdam leren kennen. De man was destijds Europese Staatsburger en de vrouw had geen verblijfsvergunning. De man is van origine Palestijns en is met zijn ouders gevlucht. (…)
14. (…) De man heeft als bewezen onschuldige ook (immateriële) schadevergoeding toegewezen gekregen. (…) De man is ook volledig onderzocht in Bulgarije en is medisch en mentaal gezond verklaard. Ook de huisarts van de man kan dit bevestigen (productie 6). (…)
27. (…) De man heeft aangifte gedaan van mishandeling (aangiftenummer PL 15002023307123). De politie heeft Veilig Thuis ingeschakeld. (…)
30. Die avond op 30 september 2023 heeft de man de vrouw aangegeven dat het zo niet langer kan met het gedrag van haar vader en dat hij de woning moet verlaten. De vrouw verzocht de man echter de aangifte tegen haar vader in te trekken alsmede het verhaal richting school te wijzigen.”
2.7 De rechtbank heeft bij beschikking bepaald dat klaagster vanaf 1 december 2023 bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en is de man bevolen de woning uiterlijk op die datum te verlaten. De verdere verzoeken heeft de rechtbank afgewezen omdat partijen hebben aangegeven dat zij deze punten in onderling overleg zullen proberen op te lossen.
2.8 Op 8 januari 2024 heeft verweerster een e-mail aan klaagsters advocaat gestuurd over de tussen klaagster en de man te maken weekplanning en afspraken. Verweerster heeft haar cliënt, klaagster en twee betrokken hulpverleners een cc van dit bericht gestuurd.
2.9 Op 15 januari 2024 is er een zitting geweest bij de rechtbank over de door verweersters op 28 november 2023 gevraagde voorlopige voorzieningen. Klaagster en haar advocaat, alsmede de man en verweerster waren daarbij aanwezig.
2.10 Op 29 januari 2024 heeft de rechtbank beschikking gewezen en onder meer een voorlopige zorg- en alimentatieregeling vastgesteld.
2.11 Op 18 februari 2024 heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
2.12 Op 26 maart 2024 heeft verweerster gereageerd op de klacht. Zij heeft als bijlage schermafbeeldingen overgelegd van een IND-dossier met daarin gegevens van klaagster, zowel persoonlijke gegevens als gegevens met betrekking tot klaagsters verblijfsstatus.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster het volgende:
a) Verweerster heeft in haar processtukken willens en wetens onware mededelingen gedaan bij de rechtbank om klaagster te schaden (schending gedragsregel 8). Klaagster wijst op het volgende:
- Punten 5, 27 en 30 verzoekschrift: Verweerster verwijst naar een aangifte van de man tegen klaagsters vader, maar deze bestaat niet. De politie heeft geweigerd om die aangifte op te nemen. De man heeft dit in oktober 2023 aan klaagster verteld. Dat de man geen aangifte kon overleggen aan verweerster had voldoende aanleiding voor haar moeten zijn voor twijfel en nadere verificatie. Het is een fantasie van verweerster dat klaagster de man zou hebben verzocht de aangifte in te trekken. De vader heeft juist aangifte gedaan tegen de man. Het zijn valse mededelingen die de eer en goede naam van vader en klaagster aan aantasten.
- Punt 13 verzoekschrift: Klaagster stelt dat zij en de man elkaar in 2009 (in plaats van 2008) hebben leren kennen, dat juist zij een verblijfsvergunning had en de man niet. Ook is ten onrechte opgeschreven dat de man van origine Palestijns is, terwijl hij in Egypte is geboren en in Libië is opgegroeid. Klaagster stelt dat uit de door verweerster toegestuurde schermafdrukken blijkt dat zij wel een geldige verblijfsvergunning had. Klaagster stelt dat de man haar zijn correcties op het processtuk heeft laten zien, te weten dat hij het woordje ‘geen’ had weggestreept en er ‘tijdelijke’ had bijgeschreven. Verweerster wist hierdoor dus dat het niet klopte wat in haar verzoekschrift stond en had dat moeten aanpassen.
- Punt 14 verzoekschrift: klaagster stelt dat de man tot levenslang is veroordeeld wegens een levensmisdrijf en na negen jaar in de gevangenis gratie heeft gekregen. Dat is een heel andere feitelijke situatie dan verweerster beschrijft. Verweerster heeft op 15 januari 2024 bij de rechter verklaard dat de man is vrijgesproken door de (civiele kamer van de) rechtbank Den Haag. Er is geen rechtelijke instantie die de man heeft vrijgesproken.
b) Verweerster heeft klaagster in de CC van een mail opgenomen, terwijl verweerster geen rechtstreeks contact met klaagster mag opnemen (schending gedragsregel 25)
c) Verweerster heeft klaagsters rechten ex art. 8 EVRM en op grond van de AVG geschonden door zonder klaagsters toestemming de beeldschermafdrukken met klaagsters persoonlijke en verblijfsrechtelijke informatie te delen met derden.
d) Verweersters houding en toon is neerbuigend en onnodig grievend. Door haar onnodig grievende bewoordingen en onwaarheden heeft zij de situatie verergerd, terwijl zij de-escalerend had moeten optreden (schending gedragsregel 5).
3.2 Klaagster stelt dat verweerster met haar uitingen heeft bijgedragen aan de onnodige polarisatie tussen klaagster en de man, terwijl ze ook de belangen van de kinderen in het oog had moeten houden. Verweersters aantijgingen en onjuistheden hebben klaagster onnodige schade berokkend en haar eer en goede naam aangetast.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING
Toetsingskader
5.1 Het gaat om een klacht over advocaat van de wederpartij van klaagster. Voorop staat dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.
5.2 Daarbij geldt dat een advocaat in familiekwesties in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, zoals de belangen van kinderen. Die terughoudendheid heeft zowel betrekking op het doen van uitlatingen over de wederpartij, die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, als op het entameren van procedures. De advocaat moet daarbij van geval tot geval afwegen:
- het belang van zijn cliënt bij het voeren van de procedure;
- het belang van de wederpartij én dat van de kinderen bij het voorkomen daarvan;
- het verloop van het geschil tot dan toe; en
- de kans op succes van een procedure in het oog houden.
Klachtonderdeel a)
5.3 Gedragsregel 8 bepaalt dat de advocaat zich zowel in als buiten rechte dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke informatie waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist is. Klaagster heeft gewezen op drie kwesties waarover verweerster volgens haar onjuiste mededelingen heeft gedaan. Verweerster heeft betwist dat zij (bewust) onjuistheden naar voren heeft gebracht: zij stelt dat zij is afgegaan op de informatie van haar cliënt en dat haar cliënt de door haar ingediende processtukken ook heeft goedgekeurd.
5.4 De raad kan op grond van het klachtdossier niet vaststellen dat verweerster feiten heeft gesteld waarvan zijn de onjuistheid kende of redelijkerwijs kon kennen. Verweerster mocht bij alle door klaagster genoemde kwesties uitgaan van de informatie die zij van haar cliënt ontving. Van bijzondere omstandigheden die maakten dat verweerster die informatie nader had moeten verifiëren, is niet gebleken.
5.5 Met betrekking tot de aangifte van de man overweegt de raad nog als volgt. Dat de man geen (afschrift van) de aangifte heeft laten zien aan verweerster, betekent niet dat verweerster daarmee moest weten of kon vermoeden dat hij geen aangifte had gedaan. Er is geen reden om te twijfelen aan de stelling van verweerster dat zij van haar cliënt had begrepen dat hij aangifte had gedaan, waarbij hij haar ook een proces-verbaalnummer heeft doorgegeven. Kennelijk klopte die informatie niet en was er slechts een melding gedaan. Er is geen aanleiding dat verweerster dat had moeten vermoeden.
5.6 Met betrekking tot de afkomst van de man en de verblijfsvergunning van klaagster overweegt de raad nog als volgt. Verweerster heeft wat betreft de afkomst van de man het standpunt van de man weergegeven. Het stond haar vrij dit op deze wijze te doen, waarbij de raad opmerkt dat een geboorteplaats niet bepalend is voor iemands afkomst en in het dossier een geboorteverklaring van de man zit waarop de Palestijnse nationaliteit vermeld staat. Wat betreft klaagsters verblijfsvergunning ten tijde van hun ontmoeting, mocht verweerster eveneens afgaan op de van haar cliënt ontvangen informatie. De informatie op de schermafdrukken waar klaagster naar verwijst, is bij verweerster pas later bekend geworden. Op het moment van het indienen van het verzoekschrift beschikte verweerster niet over die informatie en zij was niet gehouden de van haar cliënt eerder ontvangen informatie nader te verifiëren. Klaagsters stelling dat de man wijzigingen had doorgegeven aan verweerster, heeft verweerster betwist en dit kan niet worden vastgesteld enkel op basis van de door klaagster overgelegde stukken. Wat betreft het jaar waarin klaagster en de man elkaar hebben leren kennen, geldt dat verweerster eveneens mocht afgaan op de informatie van haar cliënt.
5.7 Met betrekking tot de kwestie vrijspraak/gratie overweegt de raad dat verweerster hier het standpunt van haar cliënt heeft weergegeven, binnen de ruime mate van vrijheid die haar als partijdig belangenbehartiger van haar cliënt toekomt. De raad kan daarbij niet vaststellen wat verweerster op 15 januari 2025 ter zitting heeft verklaard.
5.8 De raad verklaart dit klachtonderdeel gezien het voorgaande ongegrond.
Klachtonderdeel b)
5.9 Gedragsregel 25 bepaalt dat een advocaat zich met een partij betreffende een aangelegenheid waarin deze naar hij weet door een advocaat wordt bijgestaan, niet anders in verbinding stelt dan door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze laatste hem toestemming geeft rechtstreeks met die partij in verbinding te treden.
5.10 Vast staat dat verweerster op 8 januari 2024 een e-mail aan klaagsters advocaat heeft gestuurd en zij klaagster van deze e-mail een cc heeft gestuurd. Ook een cc geldt volgens vaste jurisprudentie als rechtstreekse aanschrijving (zie Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21 november 2022, ECLI:NL:TADRARL:2022:296,). Van toestemming van klaagsters advocaat of een uitzondering zoals beschreven in gedragsregel 25 lid 2 is geen sprake. Verweerster had klaagster niet rechtstreeks mogen aanschrijven en heeft hiermee onbetamelijk gehandeld. Dit klachtonderdeel is gegrond.
Klachtonderdeel c)
5.11 De raad overweegt dat de tuchtrechter klachten over advocaten toetst aan de betamelijkheidsnorm van artikel 46 Advocatenwet en niet ook aan het EVRM of de AVG. Het staat een advocaat vrij zijn verweer te voeren op een wijze die hem goeddunkt zolang de grenzen van de betamelijkheid niet worden overschreden. Dat verweerster met de bij haar antwoord gevoegde stukken die betamelijkheidsnorm heeft overschreden is niet gebleken. Verweerster heeft de stukken van haar cliënt gekregen en zij heeft deze stukken alleen in deze klachtprocedure ingebracht om haar verweer te onderbouwen. Dat mocht zij doen. Dat de stukken bij derden terecht zijn gekomen, is daarbij niet gebleken. Evenmin is gebleken dat klaagsters belangen nodeloos zijn geschaad door overlegging van de stukken. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d)
5.12 Klaagster verwijt verweerster dat zij neerbuigend en onnodig grievend is geweest en dat zij (daardoor) de situatie heeft verergerd. De raad overweegt dat klaagster niet of nauwelijks heeft toegelicht waar verweerster in haar processtukken onnodig grievend is geweest. De in het klachtdossier aanwezige processtukken van verweerster zijn zakelijk van toon en niet onnodig grievend. Verweerder heeft bovendien, zoals hiervoor overwogen, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld voor wat betreft de inhoud van de processtukken. Dat verweerster klaagster onnodige schade heeft berokkend en haar eer en goede naam heeft aangetast, is door klaagster verder niet onderbouwd en is de raad niet gebleken. Van schending van gedragsregel 5 en/of 7 is niet gebleken. Dit verwijt is daarom ongegrond.
Tot slot
5.13 Voor zover klaagster verweerster ook verwijt dat zij op 20 november 2023 een onnodige procedure is opgestart, zoals zij in haar tweede termijn bij de deken naar voren heeft gebracht, overweegt de raad als volgt. Klaagster stelt dat aan de man een omgangsregeling werd aangeboden, waarbij de kinderen de ene week drie en de andere week vier dagen bij vader zouden verblijven. Volgens klaagster was er daarom geen noodzaak om een tweede procedure te starten. Verweerster heeft toegelicht dat er aanvankelijk een basis voor overleg was tussen partijen en dat er afspraken zijn gemaakt, waarna de geplande zitting van 17 november 2023 niet is doorgegaan. Verweerster stelt dat klaagster de afspraak al snel daarna niet nakwam, althans dat haar cliënt geen enkel zicht en zekerheid had dat hij zijn kinderen op regelmatige basis zou kunnen zien. Daarom zag verweerster aanleiding een procedure te starten, welke procedure ook heeft geleid tot een beschikking van de rechtbank. Verweerster mocht dat zo doen. Zij is partijdig advocaat en heeft voldoende onderbouwd waarom het in het belang van haar cliënt was om toch een procedure te starten. Dit verwijt is daarom ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft een e-mail aan klaagsters advocaat gestuurd en deze e-mail in cc aan klaagster zelf gestuurd. Zij heeft klaagster daarmee rechtstreeks aangeschreven, wat haar niet is toegestaan. Klaagster heeft zich hierdoor overvallen en emotioneel geraakt gevoeld, terwijl juist de bijstand van een advocaat bedoeld is om dat te voorkomen. De raad neemt dit verweerster dan ook kwalijk. Hoewel hiervoor in beginsel een waarschuwing passend zou zijn, ziet de raad daar in dit geval toch van af. Verweerster heeft tijdens de zitting de context geschetst waarom zij heeft gehandeld zoals zij heeft gedaan, te weten dat zij alle betrokken partijen (haar cliënt, klaagster en de betrokken hulpverlening) in het kader van transparantie in deze communicatie had betrokken. Tijdens de zitting heeft verweerster laten blijken dat zij zich nu realiseert dat zij dit niet had moeten doen en dat zij het in het vervolg ook anders zal doen. Gelet hierop en gezien het blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerster kan daarom worden volstaan met de constatering van het gegronde tuchtrechtelijke verwijt, maar zal hiervoor geen maatregel worden opgelegd.

7 GRIFFIERECHT
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.


BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster.

Aldus beslist door mr. A. van Luijck, voorzitter, mrs. M.G. van den Boogerd en A.B. Baumgarten, leden, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2025.